ECLI:NL:RBOVE:2020:58

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 januari 2020
Publicatiedatum
8 januari 2020
Zaaknummer
7820690 \ CV EXPL 19-1955
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.J.S. Groeneveld - Koekkoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging kredietovereenkomst wegens niet voldoen aan informatieplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, op 7 januari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de coöperatie Coöperatieve Rabobank U.A. en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij, Rabobank, heeft een kredietovereenkomst aangevochten op basis van het niet voldoen aan de informatieplicht zoals vastgelegd in artikel 7:60 BW. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het Europees standaardinformatieformulier niet tijdig aan de consument is verstrekt, waardoor de kredietovereenkomst vernietigd wordt. De kantonrechter oordeelt dat Rabobank onvoldoende heeft aangetoond dat de gedaagde voldoende gelegenheid heeft gehad om de voorwaarden van de overeenkomst te bestuderen voordat deze werd ondertekend. De gedaagde is veroordeeld tot terugbetaling van de hoofdsom van € 276,55 aan Rabobank, zonder rentevergoeding. Tevens is de gedaagde in de proceskosten veroordeeld, die aan de zijde van Rabobank zijn begroot op € 296,07. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 7820690 \ CV EXPL 19-1955
Vonnis van 7 januari 2020
in de zaak van
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij, hierna te noemen Rabobank,
gemachtigde: Syncasso Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 september 2019
- de akte na tussenvonnis van Rabobank.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De kantonrechter blijft bij hetgeen in voormeld vonnis is overwogen en beslist.
2.2.
Bij tussenvonnis van 24 september 2019 heeft de kantonrechter Rabobank in de gelegenheid gesteld een berekening te overleggen van hetgeen [gedaagde] heeft betaald aan kosten en rente.
2.3.
Bij akte heeft Rabobank gesteld dat er een bedrag van € 41,48 van de hoofdsom moet worden afgetrokken, omdat dit ziet op in de hoofdsom opgenomen debetrente en dat er tevens wettelijke rente van € 2,36 in de dagvaarding is gevorderd. Verder heeft Rabobank gesteld dat er vijfmaal een bedrag van € 80,00 is voldaan.
2.4.
Rabobank heeft verder gesteld dat het Europees standaardinformatieformulier tezamen met de (concept)overeenkomst is verstrekt aan [gedaagde] en dat [gedaagde] geruime tijd heeft gehad om het formulier mee naar huis te nemen, te bestuderen en eventueel te vergelijken met andere aanbiedingen, maar dat [gedaagde] er zelf voor heeft gekozen om de overeenkomst na overhandiging van het formulier aan te gaan.
Wettelijke informatieverplichting van artikel 7:60 BW.
2.5.
Zoals reeds uitvoerig is overwogen in het tussenvonnis van 24 september 2019 dient de kredietnemer
geruime tijdvoordat hij gebonden is aan de kredietovereenkomst te worden geïnformeerd over de voorwaarden van de kredietovereenkomst. De vraag is of Rabobank hieraan heeft voldaan door het overhandigen van het Europees standaardinformatieformulier tezamen met de (concept)overeenkomst.
2.6.
Voor de beoordeling van de vraag of het formulier tijdig is verstrekt dient de kantonrechter alle omstandigheden van het geval mee te wegen. Het is echter aan Rabobank om deze omstandigheden aan te voeren. De omstandigheid dat de overeenkomst is ondertekend op het moment dat deze op kantoor van Rabobank aan [gedaagde] is verstrekt, is een omstandigheid die de kantonrechter meeweegt. Rabobank heeft gesteld dat [gedaagde] geruime tijd heeft gehad om het formulier mee naar huis te nemen om te bestuderen. Het is echter onduidelijk hoe dit heeft plaatsgevonden op het kantoor van Rabobank en op welke manier [gedaagde] feitelijk in de gelegenheid is gesteld om rustig de voorwaarden van de overeenkomst te bestuderen. Rabobank heeft een zorgplicht ten opzichte van [gedaagde] die ook inhoudt dat Rabobank [gedaagde] werkelijk voldoende in de gelegenheid stelt om een en ander rustig uit te zoeken. De kantonrechter is van oordeel dat Rabobank onvoldoende heeft aangetoond dat zij hieraan heeft voldaan. Uiteraard kan het voorkomen dat Rabobank de gelegenheid biedt om de kredietovereenkomst en het formulier thuis rustig te bekijken, maar dat de consument zich voldoende geïnformeerd acht en wenst de overeenkomst direct te tekenen. In dat geval ligt het echter op de weg van Rabobank om voldoende te stellen en aan te tonen dat zij de consument wel gelegenheid heeft geboden om de voorwaarden rustig te bekijken.
Vernietiging en de gevolgen.
2.7.
Dit alles brengt met zich dat de kantonrechter de kredietovereenkomst vernietigt, omdat Rabobank niet heeft voldaan aan haar wettelijke informatieverplichtingen als bedoeld in artikel 7:60 BW en dat [gedaagde] het geleende geld moet terugbetalen zonder rentevergoeding. Rabobank moet de betalingen van [gedaagde] in het kader van de kredietovereenkomst terugbetalen. De kantonrechter begrijpt dat Rabobank de betalingen heeft verrekend met het door [gedaagde] terug te betalen kredietbedrag. [gedaagde] dient dan nog thans de hoofdsom van € 276,55 (€ 718,03 – € 441,48) te voldoen. De wettelijke rente zal tevens worden afgewezen.
Proceskosten.
2.8.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Dit zou op zichzelf kunnen meebrengen dat [gedaagde] - ook - wordt
verwezen in de kosten van het griffierecht zoals aan Rabobank in rekening is gebracht.
Dit griffierecht is vastgesteld op grond van de totale vordering, zoals in de dagvaarding
omschreven. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt echter dat slechts een deel van de
vordering is toegewezen. Indien Rabobank aldus haar vordering had ingesteld, zou
een lager bedrag aan griffierecht zijn berekend. Dat lagere bedrag zal hierna in de
kostenveroordeling worden opgenomen; het meerdere dient als nodeloos gemaakte kosten
voor rekening van Rabobank te worden gelaten. Het salaris van de gemachtigde is
afgestemd op de vordering zoals deze toewijsbaar is gebleken. De kosten aan de zijde van Rabobank worden begroot op:
- dagvaarding € 103,07
- griffierecht € 121,00
- salaris gemachtigde €
72,00(1 punt x tarief € 72,00)
Totaal € 296,07.

3.Beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Rabobank tegen bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 276,55;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Rabobank tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 296,07;
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J.S. Groeneveld - Koekkoek, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2020. (SK)