4.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd en overweegt daartoe het volgende.
Uit de bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden
Aangeefster heeft verklaard dat verdachte op 5 september 2017 in het garagebedrijf van verdachte naar diens kantoor ging. Daar zei verdachte tegen haar dat hij “een beetje in een melige bui was”. Vervolgens bewoog verdachte met zijn bureaustoel in de richting van aangeefster en kriebelde hij haar over de rug. Daarbij zei hij: “dat vind je toch niet erg, he?” Aangeefster reageerde hier niet echt op. Verdachte deed daarna de roldeur van de garage dicht en zei: “ik doe hem even dicht, want dan kan niemand ons zien.” Aangeefster liep enige momenten later het kantoor uit, maar zij kon niet weg omdat de roldeur dicht was. Verdachte kwam toen aan de achterkant tegen haar aan staan en begon aangeefster langs de zijkant van haar lichaam van onder naar boven te strelen. Aangeefster liep naar de roldeur en zei dat zij weg wilde gaan omdat zij nog veel moest doen. Hierop ging verdachte weer dicht tegen aangeefster aan staan. Verdachte ging met zijn handen naar de buik van aangeefster toe en streelde deze. Vervolgens ging hij met zijn rechterhand naar haar rechterborst. Verdachte kneep in de rechterborst van aangeefster. Daarna deed verdachte de roldeur weer omhoog, waarbij hij aangeefster nog een kus in haar nek gaf en ook nog een tik op haar kont. Toen aangeefster in haar auto zat en weg wilde rijden, zei verdachte tegen haar: “je vond het toch niet erg, he?” Aangeefster antwoordde hierop dat zij het niet erg had gevonden, omdat zij niet wist wat zij moest zeggen en bang was dat verdachte nogmaals naar haar toe zou komen.
Volgens de vriendin van aangeefster, getuige [getuige 2] , kwam aangeefster op de dag van het incident direct na het werk overstuur bij haar thuis. Toen [getuige 2] vroeg wat er was, zei aangeefster heel snel en met een brok in de keel dat ‘ [verdachte] ’ (de rechtbank begrijpt: verdachte) aan haar had gezeten. Vervolgens deed aangeefster bij [getuige 2] voor hoe verdachte haar van achteren had betast. [getuige 2] hoorde ook van aangeefster dat verdachte haar een tik op de kont had gegeven.
Getuige [getuige 1] , leidinggevende van aangeefster bij [bedrijf 1] , heeft tegenover de politie verklaard dat hij op 5 september 2017 om 18:10 uur een appbericht van aangeefster kreeg met het verzoek om een persoonlijk gesprek. Diezelfde avond vertelde aangeefster hem huilend en hevig overstuur dat [verdachte] van [bedrijf 2] eerder die dag, nadat zij wat in zijn garage had afgeleverd, achter haar was gaan staan en haar vervolgens bij de schouders had gepakt. Aangeefster zei dat [verdachte] haar een kus in de nek had gegeven en van achteren met zijn handen aan haar borsten had gezeten.
Op 21 september 2017 hebben [getuige 1] en getuige [getuige 3] , een medewerker van [bedrijf 1] , samen een gesprek gehad met verdachte, waarin zij verdachte confronteerden met het verhaal van aangeefster. Verdachte deed hier volgens [getuige 1] een beetje lacherig over en zei dat hij en aangeefster in een melige bui waren geweest en dat zij een beetje geouwehoerd hadden. Verdachte vertelde vervolgens dat aangeefster een keer ‘XXX [slachtoffer] ’ op een whiteboard had geschreven en dat hij daarop had gereageerd. Vervolgens gaf verdachte toe dat hij aangeefster een kus in de nek had gegeven.Dit laatste is ook verklaard door getuige [getuige 3] .
Verdachte bevestigt zijn aanwezigheid op 5 september 2017 in de garage te Nijverdal. Ook bevestigt hij het contact met aangeefster en verklaart hij haar – bij haar arm - aangeraakt te hebben. Verdachte ontkent ontuchtig handelen.
Het bewijs van de ontuchtige handelingen en het gebruik van dwang
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van aangeefster over het incident betrouwbaar is en in voldoende mate wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal.
Wat betreft de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster, gaat de rechtbank af op het gedetailleerde en consistente karakter van deze verklaring. De verklaring komt bovendien zeer authentiek over, nu aangeefster voorzichtig is in haar bewoordingen en op bepaalde punten middels het uiten van twijfel of aarzeling laat blijken dat zij niets wil verklaren wat zij niet zeker weet. De rechtbank concludeert dat de aangifte als bewijsmiddel kan worden gebruikt.
Ten aanzien van het steunbewijs overweegt de rechtbank dat de verklaring van aangeefster zowel wordt ondersteund door de verklaringen van getuige [getuige 2] en getuige [getuige 1] – voor zover deze inhouden dat zij verdachte op de dag van het incident ernstig overstuur haar verhaal hebben zien doen – als door de verklaringen van getuige [getuige 1] en getuige [getuige 3] – voor zover deze inhouden dat verdachte tegenover hen heeft erkend dat hij aangeefster een kus in de nek heeft gegeven. Daarbij geldt voor de laatstgenoemde verklaringen weliswaar dat deze in strikte zin als de auditu-verklaringen kunnen worden aangemerkt, maar dat zij wel betrekking hebben op een door verdachte zelf geuit belastend gegeven. De rechtbank acht deze verklaringen daarom zeker relevant als steunbewijs.
Op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden staat – naar het oordeel van de rechtbank – vast dat verdachte aangeefster op 5 september 2017 op ontuchtige wijze heeft aangeraakt en betast. De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of verdachte daarbij dwang heeft uitgeoefend.
Voor dwang in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is niet vereist dat het slachtoffer zich heeft verzet (vgl. Hoge Raad 31 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ2491). Indien door onverhoeds handelen verzet wordt voorkomen, kan dit handelen ook dwang opleveren (vgl. Hoge Raad 16 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3040). Het bestaan van dwang kan onder meer worden aangenomen indien een ander in een situatie is gebracht waarin deze zich naar redelijke verwachting niet tegen ontuchtige handelingen heeft kunnen verzetten. Of hiervan sprake is hangt af van de omstandigheden van het geval. (vgl. Hoge Raad 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1379, Hoge Raad 11 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1301, Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 25 juli 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:3326 en Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 31 augustus 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:7670). De rechtbank is van oordeel dat verdachte aangeefster op 5 september 2017, door enerzijds een situatie te creëren waaruit aangeefster niet gemakkelijk weg kon gaan en anderzijds op onverhoedse wijze de buik en borsten van aangeefster aan te raken en te betasten en haar een kus in de nek te geven, heeft gedwongen de genoemde ontuchtige handelingen te dulden. Verdachte heeft, toen aangeefster binnen in zijn kantoor was, de roldeur van de garage dichtgedaan. Aangeefster kon de garage hierdoor niet gemakkelijk verlaten op het moment dat zij – na een eerste fysieke toenadering door verdachte – weg wilde en het kantoor uitliep. Verdachte is vervolgens tot twee keer toe dicht achter aangeefster gaan staan en heeft onverhoeds de buik van aangeefster gestreeld en vervolgens ook onverhoeds in de rechterborst van aangeefster geknepen. Ook heeft hij, eveneens onverhoeds, een kus in de nek van aangeefster gegeven en aangeefster een tik op de kont gegeven.
Bij haar oordeel dat sprake is geweest van dwang van de zijde van verdachte heeft de rechtbank onder meer in aanmerking genomen dat de gedragingen van verdachte plaatsvonden binnen een zakelijke context en dat tussen verdachte en aangeefster sprake was van een groot leeftijdsverschil. Aangeefster hoefde in het geheel niet bedacht te zijn op fysieke toenadering door verdachte, en het is goed voorstelbaar dat zij beduusd was en zich in het nauw gedreven voelde toen verdachte haar aanraakte en betastte.