ECLI:NL:RBOVE:2020:743

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 februari 2020
Publicatiedatum
21 februari 2020
Zaaknummer
08-770046-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met dwang in zakelijke context

Op 21 februari 2020 heeft de Rechtbank Overijssel een 50-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 57 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 120 uur. De zaak betreft ontuchtige handelingen die de verdachte heeft gepleegd bij een jonge vrouw die voor haar werk bij zijn bedrijf over de vloer kwam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de vrouw heeft gedwongen tot verschillende seksuele aanrakingen en betastingen op 5 september 2017 in Nijverdal. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster als betrouwbaar en consistent beoordeeld, en deze werden ondersteund door getuigenverklaringen. De verdachte ontkende de beschuldigingen, maar de rechtbank oordeelde dat zijn gedragingen, waaronder het sluiten van de roldeur van zijn garage, de vrouw in een situatie brachten waarin zij zich niet kon verzetten. De rechtbank heeft de ernst van de zaak en de impact op de aangeefster meegewogen in de strafoplegging. De benadeelde partij, de aangeefster, heeft een schadevergoeding van € 2.802,95 gevorderd, welke door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische problemen van de verdachte, maar oordeelde dat hij in staat moest worden geacht de taakstraf uit te voeren.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer 08-770046-18 (P)
Datum vonnis: 21 februari 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1969 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 20 november 2018 en 7 februari 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.J. Leunk en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. T. Seker, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte een vrouw heeft gedwongen verschillende seksuele aanrakingen en betastingen te ondergaan.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 05 september 2017 te Nijverdal, gemeente Hellendoorn, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een
andere feitelijkheid, te weten door;
de automatische toegangsdeur van zijn, verdachtes, bedrijfspand te sluiten
en/of (daarbij) nader te noemen [slachtoffer] de woorden toe te voegen; ‘Ik doe
hem even dicht, want dan kan niemand ons zien’, althans woorden van gelijke
aard en/of strekking en/of (vervolgens)
kort op en/of dicht tegen die [slachtoffer] te gaan staan en/of (daarbij) zijn
armen (vanachteren) om de buik/middel van die [slachtoffer] te leggen en/of
(daarbij) onverhoeds de buik te strelen en/of te betasten en/of (vervolgens)
onverhoeds te knijpen in de (rechter)borst, althans het aanraken van de
(rechter)borst en/of (vervolgens) het onverhoeds zoenen in de nek
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer
ontuchtige handelingen, te weten het onverhoeds aanraken en/of strelen en/of
betasten van de buik en/of (vervolgens) het onverhoeds knijpen in, althans het
aanraken en/of betasten van de (rechter)borst en/of het onverhoeds zoenen in
de nek.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Er is geen reden om aan de verklaring van de aangeefster over het incident op 5 september 2017 te twijfelen. Deze verklaring is gedetailleerd en consistent en komt authentiek over. Aangeefster had bovendien geen motief voor het afleggen van een onwaarachtige verklaring, want zij liep door haar verklaring het risico om haar baan te verliezen.
De verklaring van aangeefster wordt ondersteund door de verklaringen van getuige [getuige 1] , de voormalige leidinggevende van aangeefster, en getuige [getuige 2] , de vriendin van aangeefster. Beide getuigen hebben verklaard dat aangeefster ’s avonds na het incident ernstig overstuur heeft verteld wat haar was overkomen.
Daarnaast wordt de verklaring van aangeefster ondersteund door de – elkaar onderling eveneens ondersteunende – verklaringen van getuige [getuige 1] en getuige [getuige 3] , die inhouden dat verdachte twee weken na het incident tegen deze getuigen heeft gezegd dat hij aangeefster bij het incident een kus in de nek heeft gegeven.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft met klem ontkend dat hij aangeefster op 5 september 2017 heeft aangerand.
Aangeefster had voorafgaand aan het incident in het garagebedrijf van verdachte verschillende keren een groet aan verdachte op een whiteboard geschreven en daar drie kruisjes (‘xxx’) bij gezet. Verdachte was daar niet van gediend en sprak aangeefster daar op de bewuste dag over aan, waarbij hij haar bij de arm pakte en tegen haar zei dat hij niet meer wilde dat zij namens haar werkgever [bedrijf 1] spullen zou bezorgen.
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken, nu de verklaringen van verdachte en aangeefster lijnrecht tegenover elkaar staan en de verklaring van aangeefster onvoldoende wordt ondersteund door ander bewijs. Aangeefster heeft de aanranding volgens de raadsman mogelijk verzonnen om te voorkomen dat haar werkgever er achter zou komen dat zij avances naar een klant had gemaakt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd en overweegt daartoe het volgende.
Uit de bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden
Aangeefster heeft verklaard dat verdachte op 5 september 2017 in het garagebedrijf van verdachte naar diens kantoor ging. Daar zei verdachte tegen haar dat hij “een beetje in een melige bui was”. Vervolgens bewoog verdachte met zijn bureaustoel in de richting van aangeefster en kriebelde hij haar over de rug. Daarbij zei hij: “dat vind je toch niet erg, he?” Aangeefster reageerde hier niet echt op. Verdachte deed daarna de roldeur van de garage dicht en zei: “ik doe hem even dicht, want dan kan niemand ons zien.” Aangeefster liep enige momenten later het kantoor uit, maar zij kon niet weg omdat de roldeur dicht was. Verdachte kwam toen aan de achterkant tegen haar aan staan en begon aangeefster langs de zijkant van haar lichaam van onder naar boven te strelen. Aangeefster liep naar de roldeur en zei dat zij weg wilde gaan omdat zij nog veel moest doen. Hierop ging verdachte weer dicht tegen aangeefster aan staan. Verdachte ging met zijn handen naar de buik van aangeefster toe en streelde deze. Vervolgens ging hij met zijn rechterhand naar haar rechterborst. Verdachte kneep in de rechterborst van aangeefster. Daarna deed verdachte de roldeur weer omhoog, waarbij hij aangeefster nog een kus in haar nek gaf en ook nog een tik op haar kont. Toen aangeefster in haar auto zat en weg wilde rijden, zei verdachte tegen haar: “je vond het toch niet erg, he?” Aangeefster antwoordde hierop dat zij het niet erg had gevonden, omdat zij niet wist wat zij moest zeggen en bang was dat verdachte nogmaals naar haar toe zou komen. [2]
Volgens de vriendin van aangeefster, getuige [getuige 2] , kwam aangeefster op de dag van het incident direct na het werk overstuur bij haar thuis. Toen [getuige 2] vroeg wat er was, zei aangeefster heel snel en met een brok in de keel dat ‘ [verdachte] ’ (de rechtbank begrijpt: verdachte) aan haar had gezeten. Vervolgens deed aangeefster bij [getuige 2] voor hoe verdachte haar van achteren had betast. [getuige 2] hoorde ook van aangeefster dat verdachte haar een tik op de kont had gegeven. [3]
Getuige [getuige 1] , leidinggevende van aangeefster bij [bedrijf 1] , heeft tegenover de politie verklaard dat hij op 5 september 2017 om 18:10 uur een appbericht van aangeefster kreeg met het verzoek om een persoonlijk gesprek. Diezelfde avond vertelde aangeefster hem huilend en hevig overstuur dat [verdachte] van [bedrijf 2] eerder die dag, nadat zij wat in zijn garage had afgeleverd, achter haar was gaan staan en haar vervolgens bij de schouders had gepakt. Aangeefster zei dat [verdachte] haar een kus in de nek had gegeven en van achteren met zijn handen aan haar borsten had gezeten. [4]
Op 21 september 2017 hebben [getuige 1] en getuige [getuige 3] , een medewerker van [bedrijf 1] , samen een gesprek gehad met verdachte, waarin zij verdachte confronteerden met het verhaal van aangeefster. Verdachte deed hier volgens [getuige 1] een beetje lacherig over en zei dat hij en aangeefster in een melige bui waren geweest en dat zij een beetje geouwehoerd hadden. Verdachte vertelde vervolgens dat aangeefster een keer ‘XXX [slachtoffer] ’ op een whiteboard had geschreven en dat hij daarop had gereageerd. Vervolgens gaf verdachte toe dat hij aangeefster een kus in de nek had gegeven. [5] Dit laatste is ook verklaard door getuige [getuige 3] . [6]
Verdachte bevestigt zijn aanwezigheid op 5 september 2017 in de garage te Nijverdal. Ook bevestigt hij het contact met aangeefster en verklaart hij haar – bij haar arm - aangeraakt te hebben. Verdachte ontkent ontuchtig handelen.
Het bewijs van de ontuchtige handelingen en het gebruik van dwang
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van aangeefster over het incident betrouwbaar is en in voldoende mate wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal.
Wat betreft de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster, gaat de rechtbank af op het gedetailleerde en consistente karakter van deze verklaring. De verklaring komt bovendien zeer authentiek over, nu aangeefster voorzichtig is in haar bewoordingen en op bepaalde punten middels het uiten van twijfel of aarzeling laat blijken dat zij niets wil verklaren wat zij niet zeker weet. De rechtbank concludeert dat de aangifte als bewijsmiddel kan worden gebruikt.
Ten aanzien van het steunbewijs overweegt de rechtbank dat de verklaring van aangeefster zowel wordt ondersteund door de verklaringen van getuige [getuige 2] en getuige [getuige 1] – voor zover deze inhouden dat zij verdachte op de dag van het incident ernstig overstuur haar verhaal hebben zien doen – als door de verklaringen van getuige [getuige 1] en getuige [getuige 3] – voor zover deze inhouden dat verdachte tegenover hen heeft erkend dat hij aangeefster een kus in de nek heeft gegeven. Daarbij geldt voor de laatstgenoemde verklaringen weliswaar dat deze in strikte zin als de auditu-verklaringen kunnen worden aangemerkt, maar dat zij wel betrekking hebben op een door verdachte zelf geuit belastend gegeven. De rechtbank acht deze verklaringen daarom zeker relevant als steunbewijs.
Op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden staat – naar het oordeel van de rechtbank – vast dat verdachte aangeefster op 5 september 2017 op ontuchtige wijze heeft aangeraakt en betast. De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of verdachte daarbij dwang heeft uitgeoefend.
Voor dwang in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is niet vereist dat het slachtoffer zich heeft verzet (vgl. Hoge Raad 31 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ2491). Indien door onverhoeds handelen verzet wordt voorkomen, kan dit handelen ook dwang opleveren (vgl. Hoge Raad 16 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3040). Het bestaan van dwang kan onder meer worden aangenomen indien een ander in een situatie is gebracht waarin deze zich naar redelijke verwachting niet tegen ontuchtige handelingen heeft kunnen verzetten. Of hiervan sprake is hangt af van de omstandigheden van het geval. (vgl. Hoge Raad 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1379, Hoge Raad 11 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1301, Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 25 juli 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:3326 en Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 31 augustus 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:7670).
De rechtbank is van oordeel dat verdachte aangeefster op 5 september 2017, door enerzijds een situatie te creëren waaruit aangeefster niet gemakkelijk weg kon gaan en anderzijds op onverhoedse wijze de buik en borsten van aangeefster aan te raken en te betasten en haar een kus in de nek te geven, heeft gedwongen de genoemde ontuchtige handelingen te dulden. Verdachte heeft, toen aangeefster binnen in zijn kantoor was, de roldeur van de garage dichtgedaan. Aangeefster kon de garage hierdoor niet gemakkelijk verlaten op het moment dat zij – na een eerste fysieke toenadering door verdachte – weg wilde en het kantoor uitliep. Verdachte is vervolgens tot twee keer toe dicht achter aangeefster gaan staan en heeft onverhoeds de buik van aangeefster gestreeld en vervolgens ook onverhoeds in de rechterborst van aangeefster geknepen. Ook heeft hij, eveneens onverhoeds, een kus in de nek van aangeefster gegeven en aangeefster een tik op de kont gegeven.
Bij haar oordeel dat sprake is geweest van dwang van de zijde van verdachte heeft de rechtbank onder meer in aanmerking genomen dat de gedragingen van verdachte plaatsvonden binnen een zakelijke context en dat tussen verdachte en aangeefster sprake was van een groot leeftijdsverschil. Aangeefster hoefde in het geheel niet bedacht te zijn op fysieke toenadering door verdachte, en het is goed voorstelbaar dat zij beduusd was en zich in het nauw gedreven voelde toen verdachte haar aanraakte en betastte.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hierboven genoemde bewijsmiddelen ten aanzien van verdachte wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op
of omstreeks05 september 2017 te Nijverdal, gemeente Hellendoorn, door
geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld ofeen
anderefeitelijkheid, te weten door
;
de automatische toegangsdeur van zijn, verdachtes, bedrijfspand te sluiten
en
/of (daarbij
)nader te noemen [slachtoffer] de woorden toe te voegen; ‘Ik doe hem even dicht, want dan kan niemand ons zien’,
althans woorden van gelijke aard en/of strekkingen
/of (vervolgens
) kort op en/of
dicht tegen die [slachtoffer] te gaan staan en
/of (daarbij
)zijn armen
(van achteren
)om de buik/middel van die [slachtoffer] te leggen en
/of (daarbij
)onverhoeds de buik te strelen en
/ofte betasten en
/of (vervolgens
)
onverhoeds te knijpen in de
(rechter
)borst
, althans het aanraken van de (rechter)borsten
/of (vervolgens
)het onverhoeds zoenen in de nek
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het
plegen en/ofdulden van
een of meerontuchtige handelingen, te weten het onverhoeds aanraken en
/ofstrelen en
/ofbetasten van de buik en
/of (vervolgens
)het onverhoeds knijpen in
, althans het aanraken en/of betasten vande
(rechter
)borst en
/ofhet onverhoeds zoenen in de nek.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 246 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur, zo nodig te vervangen door 60 dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte, die vrijspraak heeft bepleit, heeft geen standpunt ingenomen over de aan verdachte op te leggen straf. Wel heeft de raadsman naar voren gebracht dat de vervolging van verdachte in de onderhavige zaak als gevolg heeft gehad dat hij zijn garagebedrijf niet meer zelf kan voortzetten en dat verdachte kampt met lichamelijke en psychische problemen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Bewezen is verklaard dat verdachte een jonge vrouw die voor haar werk bij zijn bedrijf over de vloer kwam verschillende ontuchtige handelingen heeft laten ondergaan. Daarbij heeft verdachte, door de roldeur van de garage dicht te doen, aangeefster het gevoel gegeven dat zij niet weg kon. Ook heeft hij verschillende malen fysieke toenadering tot aangeefster gezocht op een wijze die maakte dat aangeefster zich niet kon verzetten, dan wel niet kon voorkomen dat verdachte haar ontuchtig aanraakte.
Met zijn handelen heeft verdachte de seksuele integriteit van aangeefster geschonden en gevoelens van onveiligheid bij haar teweeggebracht, hetgeen op de terechtzitting van
7 februari 2020 ook duidelijk naar voren is gekomen uit de namens aangeefster voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring. Ook heeft het consequenties gehad voor aangeefster vertrouwen in en bejegening van mannen en daarvan ondervindt zij de gevolgen in haar dagelijkse functioneren. Ten gevolge van het ontuchtig handelen van verdachte kampt aangeefster met forse psychische problematiek. Verdachte heeft er ter zitting op geen enkele wijze blijk van gegeven inzicht te hebben in het strafbare van zijn handelen en aandacht te hebben voor de beleving van het incident door aangeefster. Dat rekent de rechtbank verdachte aan.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de op te leggen straf acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 januari 2020, waaruit blijkt dat verdachte verschillende – al wat oudere – eerdere veroordelingen op zijn naam heeft staan. Verdachte is niet eerder veroordeeld voor een soortgelijk feit.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op een reclasseringsrapport over verdachte van
6 november 2019. Uit dit rapport blijkt dat bij verdachte al lange tijd sprake is van psychiatrische problematiek, maar dat verdachte goed in staat is om zelf hulp te organiseren.
Tot slot heeft de rechtbank er in het voordeel van verdachte rekening mee gehouden dat het bewezen verklaarde feit al wat ouder is.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf van 120 uren in deze zaak passend en geboden is. De rechtbank zal het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf beperken tot de duur dat verdachte in voorarrest heeft gezeten, om te voorkomen dat verdachte thans opnieuw komt vast te zitten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de informatie in het dossier over de psychische en lichamelijke klachten van verdachte, maar is niettemin van oordeel dat verdachte in beginsel in staat moet worden geacht een taakstraf uit te voeren.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
Aangeefster [slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 2.802,95, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 302,95 als vergoeding voor door haar gemaakte kosten aan eigen risico in verband met een gevolgde behandeling door een psycholoog. Wegens immateriële schade wordt daarnaast een bedrag van € 2.500,00 gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de materiële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Wat betreft de immateriële schade refereert hij zich aan het oordeel van de rechtbank.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering, dan wel dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadeposten zijn aannemelijk en voldoende onderbouwd en zijn door de verdediging niet betwist. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a,14b, 22c en 22d Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
60 (zestig) dagen;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
57 (zevenenvijftig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 2.802,95 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 september 2017);
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 2.802,95,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 september 2017 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat
gijzelingvoor de duur van
38 (achtendertig) dagenkan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.H. Heijink, voorzitter, mr. C.C.S. Bordenga-Koppes en mr. J. Corthals, rechters, in tegenwoordigheid van E.P. Endlich, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland, team zeden, met nummer PL0600-2017418604. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Proces-verbaal aangifte (pagina’s 25 tot en met 28).
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] (pagina’s 43 tot en met 45).
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] (pagina’s 37 en 38).
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] (pagina 39).
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , nr. PL0600-2017418604-15 (pagina 3).