ECLI:NL:RBOVE:2020:798

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 februari 2020
Publicatiedatum
24 februari 2020
Zaaknummer
ak_20 _ 249
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor onzelfstandige bewoning in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 21 februari 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning die was verleend voor het gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan ten behoeve van onzelfstandige bewoning. Verzoekers, bewoners van Enschede, hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Enschede, dat op 8 oktober 2019 een omgevingsvergunning had verleend voor het gebruik van een pand voor vijf kamers voor onzelfstandige bewoning. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verweerder niet voldeed aan de vereiste belangenafweging en dat de enkele verwijzing naar de beleidsregel onvoldoende was. De voorzieningenrechter heeft het bestreden besluit geschorst, omdat niet uitgesloten kon worden dat de belangenafweging in het voordeel van verzoekers zou uitvallen. De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat verweerder het griffierecht aan verzoekers moet vergoeden en hen in de proceskosten moet veroordelen. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/249

uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening

in de zaak tussen

[Verzoeker 1] en [Verzoeker 2] , te Enschede, verzoekers,

gemachtigde: J.E. Vernes,
en

het college van burgemeester en wethouders van Enschede, verweerder,

gemachtigden: gemachtigden: P. Miller en M.E.M. Geurts.
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen: [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] ,
beide woonachtig te Groningen.

Procesverloop

Bij besluit van 8 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder een omgevings-vergunning verleend voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan ten behoeve van onzelfstandige bewoning voor 5 kamers op het perceel [adres 1] te Enschede.
Verzoekers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 4 februari 2020 heeft de voorzieningenrechter het besluit van 8 oktober 2019 geschorst totdat uitspraak is gedaan op het door verzoekers ingediende verzoek om voorlopige voorziening.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2020. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Derde-partij [belanghebbende 2] is verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De heer [belanghebbende 1] heeft op 16 augustus 2019 een aanvraag ingediend voor het handelen in strijd met de regels ruimtelijke ordening ten behoeve van onzelfstandige bewoning voor 5 kamers op het perceel [adres 1] te Enschede.
De activiteit vindt plaats in een gebied waarvoor het bestemmingsplan “Twekkelerveld 2005” geldt. Het perceel heeft de bestemming “wonen”. Deze voor “wonen” aangewezen gronden zijn, onder andere, bestemd voor het wonen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis.
Op basis van artikel 3.1, onder a, van het bestemmingsplan “Onzelfstandige bewoning Enschede” is ter plaatse met de aanduiding “overige zone - onzelfstandige bewoning”,
daar waar ter plaatse van de geldende bestemming of functieaanduiding wonen is toegestaan, het verboden woningen/wooneenheden of ander gebouwen te gebruiken of in gebruik te geven als kamerverhuurpand.
Omdat de aangevraagde activiteit op onzelfstandige bewoning ziet, is deze activiteit in strijd met de geldende bestemming.
3. Verweerder heeft echter onder toepassing van artikel 2.1, eerste lid, onder c en artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 1°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een omgevingsvergunning verleend voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan ten behoeve van onzelfstandige bewoning voor 5 kamers.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo is het verboden zonder omgevings-vergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 1°, van de Wabo bepaalt dat, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking.
In het bestemmingsplan “onzelfstandige bewoning Enschede” is in artikel 3.1, onder b, opgenomen dat burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning af kunnen wijken van het in artikel 3.1, onder a, genoemde verbod en het gebruik van of het in gebruik geven van een kamerverhuurpand toestaan, mits wordt voldaan aan de criteria uit de beleidsregel “Onzelfstandige bewoning”.
Uit de beleidsregels volgt dat van onzelfstandige bewoning sprake is wanneer 3 of meer bewoners geen gezamenlijk zelfstandig huishouden voeren en dus de bewoning niet als één afzonderlijk huishouden kan worden aangemerkt. Indien een aanvraag voor onzelfstandige bewoning wordt ingediend, vindt toetsing plaats of hiervoor afgeweken kan worden van het bestemmingsplan met een omgevingsvergunning. Hierbij geldt als toetsingskader dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefklimaat door onder andere op buurt- en straatniveau een maximaal percentage aan te geven ten aanzien van onzelfstandige bewoning door 3 of meer personen. Hierbij is de dag waarop de aanvraag voor een omgevingsvergunning door de gemeente is ontvangen bepalend voor het vaststellen van de geldende percentages. Daarnaast moet voldaan worden aan de parkeernormen zoals is gesteld in de regels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan.
Voor het stadsdeel Tubantia-Toekomst geldt een maximaal percentage van 4,1 %.
Daarnaast gelden de volgende criteria:
- In een buurt waar een maximaal percentage van toepassing is, geldt voor elke straat gelegen in deze buurt een maximumpercentage onzelfstandige bewoning door 3 of meer personen van 12%. Verlening van de aangevraagde omgevingsvergunning leidt niet tot overschrijding van het maximale straatpercentage van 12%, ongeacht het feit of het maximale buurtpercentage is bereikt. Deze regel is niet van toepassing op de buurt City.
De dag waarop de aanvraag voor een omgevingsvergunning door de gemeente is ontvangen, is bepalend voor het vaststellen van de geldende percentages. Hierbij worden alle reeds bestaande legale kamerverhuurpanden meegenomen.
- Het pand waarop de aanvraag voor een omgevingsvergunning betrekking heeft,
is meer dan twee aaneengesloten woningen verwijderd van een geregistreerd pand voor onzelfstandige bewoning door 3 of meer personen, dan wel een woning waarvoor een aanvraag om omgevingsvergunning voor onzelfstandige bewoning door 3 of meer personen is ingediend. Woningen die gescheiden zijn door een gang met beperkte breedte zoals een brandgang of fietstoegang gelden als aaneengesloten. Deze regel is niet van toepassing op
de buurt City.
- Het betreffende kamerverhuurpand mag bewoond worden door niet meer personen
dan het aantal (slaap)kamers (gemeenschappelijke ruimtes niet meegerekend) zoals vermeld op het moment van de aanvraag van de omgevingsvergunning en waarvan in redelijkheid mag worden aangenomen dat dit aantal passend is binnen de woning. In de omgevings-vergunning wordt dit als voorwaarde opgenomen.
3.1.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat aan bovenstaande criteria wordt voldaan. Uit de toets van 16 augustus 2019 blijkt dat het maximale percentage voor onzelfstandige bewoning door 3 of meer personen in de buurt Tubantia - Toekomst nog niet is bereikt. Het percentage onzelfstandige bewoning bedraagt, 3,76 % en met het meetellen van de onderhavige aanvraag en twee andere ingediende aanvragen zal het percentage stijgen naar 3,89 %. Dat ligt onder het maximale percentage van 4,1 %.
Het maximale percentage van 12 % van onzelfstandige bewoning door 3 of meer personen in de desbetreffende straat is nog niet bereikt. Met de onderhavige aanvraag en de andere ingediende aanvragen komt het percentage op 2,63 %.
Daarnaast zijn de twee aaneengesloten panden aan weerszijden niet geregistreerd als pand voor onzelfstandige bewoning voor 3 of meer personen en is ook geen aanvraag ingediend hiervoor. Bovendien heeft het perceel de bestemming “wonen”.
Verweerder stelt zich daarbij op het standpunt dat de omgevingsvergunning kan worden verleend onder verwijzing naar deze beleidsregel, omdat de beleidsregel met inachtneming van het woon- en leefklimaat is vastgesteld. Ten aanzien van het parkeren heeft op basis van het bestemmingsplan “Parkeren-Enschede” een toets plaatsgevonden aan de beleidsregel “parkeernormennota Enschede 2017”. Door 5 personen te gaan huisvesten kan aan de normen in deze beleidsregels worden voldaan.
4. Verzoekers en buurtbewoners hebben bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning voor onzelfstandige bewoning op de adressen [adres 2] en [adres 1] en [adres 3] te Enschede. In deze procedure ligt slechts voor het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het bezwaarschrift van verzoekers gericht tegen de omgevingsvergunning ten behoeve van onzelfstandige bewoning op het perceel [adres 1] .
5. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefklimaat. De enkele verwijzing naar de vastgestelde percentages is onvoldoende. Om die reden is geen sprake van een goede ruimtelijke ordening en had er een belangenafweging moeten plaatsvinden.
5.1.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanvraag blijft binnen de
geldende maximale percentages op buurt- en straatniveau. De rechtbank stelt vast dat
de dag waarop de aanvraag voor een omgevingsvergunning door de gemeente is ontvangen, bepalend is voor het vaststellen van de geldende percentages. Hierbij worden alle reeds bestaande legale kamerverhuurpanden meegenomen. De voorzieningenrechter stelt vast
dat een nadere onderbouwing van de vastgestelde percentages in het dossier ontbreekt en
het standpunt van verweerder derhalve vooralsnog niet toetsbaar is.
5.2.
Verweerder heeft vervolgens conform de beleidsregel beoordeeld of voldaan
wordt aan de parkeernormen zoals is gesteld in de regels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Op basis van het bestemmingsplan “Parkeren-Enschede” heeft verweerder getoetst aan de beleidsregel “Parkeernormennota Enschede 2017”. De voorzieningenrechter stelt vast dat in het bestreden besluit geen nadere onderbouwing is opgenomen. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat de parkeernorm voor niet-zelfstandige wooneenheden, studenten, kamerverhuur is gebruikt. Deze is 0,3 pp/kamer zodat 1,5 parkeerplek is aangewezen. Hieraan kan worden voldaan nu dit geen wijziging van de parkeerbehoefte oplevert ten opzichte van het gebruik overeenkomstig de bestemming “wonen”. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan dan ook aan de parkeernorm worden voldaan.
5.3.
Verzoekers hebben aangevoerd dat de aanvraag geen melding maakt van vijf bewoners. In de omgevingsvergunning is als voorschrift opgenomen: “Het pand mag bewoond worden door het aantal personen dat gelijk is aan het aantal slaapkamers (in dit geval vijf), zoals aangegeven op de situatietekening behorende bij de vergunning.”
Er staan volgens verzoekers echter zes slaapkamers ingetekend. Naar het oordeel van de voorzieningen-rechter zijn op de situatietekening 5 afzonderlijke slaapkamers ingetekend en één woon-kamer, zodat dit voorschrift opgenomen kon worden in de omgevingsvergunning zoals als voorwaarde gesteld in de beleidsregel.
5.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wordt door verzoekers in deze procedure nu niet betwist dat aan de overige criteria zoals opgenomen in de beleidsregels kan worden voldaan. Voor zover nu aan de in de beleidsregel opgenomen criteria is voldaan, kan verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter niet volstaan met een enkele verwijzing naar de beleidsregel.
De voorzieningenrechter stelt vast dat op grond van artikel 3.1, onder b, van het bestemmingsplan “onzelfstandige bewoning Enschede” burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning kunnen afwijken van het in artikel 3.1, onder a, genoemde verbod en het gebruik van of het in gebruik geven van een kamerverhuurpand toestaan, mits wordt voldaan aan de criteria uit de beleidsregel “Onzelfstandige bewoning”.
Uit artikel 3.1, onder b, van het bestemmingsplan volgt dat verweerder in dat geval bevoegd is om een omgevingsvergunning te verlenen, maar niet gehouden is om deze te verlenen. Daartoe dient een afzonderlijke belangenafweging te worden gemaakt.
Daarbij volgt uit het bepaalde in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1°, van de Wabo dat de omgevingsvergunning bij toepassing van een binnenplanse afwijkingsregeling slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het college heeft bij zijn besluitvorming over een aanvraag als hier aan de orde beleidsruimte. Dat betekent dat het college, indien de activiteit niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening is, de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De rechter toetst of het college bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
De voorzieningenrechter verwijst onder meer naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 3 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1057 en de uitspraak van de Afdeling van 12 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2970. De enkele omstandigheid dat wordt voldaan aan de toepassingsvoorwaarden betekent niet dat voor het college geen ruimte meer was voor
een afweging van belangen volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 20 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR2321.
Verweerder dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter zowel op grond van de in
het bestemmingplan opgenomen afwijkingsmogelijkheid, als op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1°, van de Wabo, bij de beoordeling of een omgevings-vergunning kan worden verleend met afwijking van het bestemmingsplan de betrokken belangen af te wegen. Voor de stelling van verweerder dat deze belangenafweging reeds is opgenomen in de beleidsregels ziet de voorzieningenrechter geen grond.
6. Verzoekers vrezen in dit verband voor verpaupering van hun buurt, voor overlast
en voor aantasting van het karakter van hun buurt als gezinsbuurt. Over het algemeen leidt studentenhuisvesting in woonwijken tot vermindering van woongenot en waarde van de naastgelegen woningen. Verzoekers hebben daarbij verwezen naar de omstandigheid dat
op 22 november 2019 verweerder een nieuwe beleidsregel heeft opgesteld, “Tijdelijke beleidsregel Onzelfstandige bewoning Enschede 2020” Met de vaststelling van deze beleidsregel worden de mogelijkheden om nieuwe kamerverhuurpanden toe te voegen voor het komende jaar beperkt. Er wordt alleen nog een vergunning verleend wanneer sprake is van sociale huisvesting, het plan past binnen de prestatieafspraken die zijn gemaakt met de Enschedese woningcorporaties en geen sprake is van een negatief effect op het woon- en leefklimaat in de directe omgeving van het plan. Het onderhavige perceel valt ook onder het toepassingsgebied van dit beleid.
6.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient verweerder bij de te nemen beslissing op bezwaar alsnog de bij het besluit betrokken belangen af te wegen met inachtneming van hetgeen hierover is aangevoerd door verzoekers. Nu op voorhand niet onaannemelijk is dat die belangenafweging in het voordeel van verzoekers uitvalt gelet
op hun argumenten die ondersteuning vinden in de argumenten die verweerder aanleiding hebben gegeven tot een beleidswijziging voor aanvragen na 22 november 2019, ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen.
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit van 8 oktober 2019 is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
8. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
9. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van één verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het bestreden besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan verzoekers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van
€ 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.E. Melissen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.