ECLI:NL:RBOVE:2020:920

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 maart 2020
Publicatiedatum
3 maart 2020
Zaaknummer
8300503 CV EXPL 20-455
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot hervatting werkzaamheden en aanbieding arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 2 maart 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. G.M. Roze, en de gedaagde, Keolis Nederland B.V., vertegenwoordigd door J.E. Middelveld. De eiser, die als uitzendkracht bij Randstad Nederland B.V. werkte, vorderde de hervatting van zijn werkzaamheden als buschauffeur bij Keolis en een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De eiser stelde dat hij voldeed aan de voorwaarden van de CAO-OV voor een arbeidsovereenkomst na achttien maanden werkzaam te zijn geweest bij dezelfde inlenende werkgever.

De procedure begon met een dagvaarding op 12 februari 2020, gevolgd door een mondelinge behandeling op 20 februari 2020. De eiser voerde aan dat hij recht had op een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, omdat hij aan de voorwaarden voldeed. Keolis betwistte dit en voerde aan dat de eiser niet aan de vereiste achttien maanden had voldaan, omdat de eerste detacheringsperiode niet meetelde voor de berekening.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden van de CAO-OV, omdat de tweede detacheringsperiode korter was dan achttien maanden en de eerste periode niet relevant was voor de opleiding tot buschauffeur. De vorderingen van de eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van Keolis, die tot dat moment waren begroot op € 720,00. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats: Zwolle
zaaknummer : 8300503 CV EXPL 20-455
datum : 2 maart 2020
Vonnis in kort geding in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [plaats] ,
eiser,
gemachtigde: mr. G.M. Roze te Zoetermeer,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KEOLIS NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Deventer,
gedaagde,
gemachtigde: J.E. Middelveld te Enschede,
Partijen zullen hierna [eiser] en Keolis genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in kort geding van 12 februari 2020 met 12 producties
- de conclusie van antwoord in kort geding met 4 producties
- de brief van Keolis van 19 februari 2020 met productie 3 en 4
- de mondelinge behandeling op 20 februari 2020
- de pleitnotities van Keolis.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] was als uitzendkracht in dienst bij Randstad Nederland BV (hierna: Randstad) op basis van een detacheringsovereenkomst fase B. [eiser] en Randstad hebben verder een “opleidingsovereenkomst kandidaat-chauffeur” gesloten uit hoofde waarvan [eiser] de opleiding tot Buschauffeur openbaar vervoer (D) zal volgen, ingaande 20 november 2017. In februari 2018 heeft [eiser] deze opleiding met succes afgerond.
2.2.
Vanaf 5 november 2017 tot en met 10 december 2017 was [eiser] als Chauffeur openbaar vervoer gedetacheerd bij Syntus Kolibrie (Syntus is een handelsnaam van Keolis).
Vanaf 5 maart 2018 tot en met 9 december 2019 was [eiser] in dezelfde functie gedetacheerd bij Keolis B.V. Veluwe.
2.3.
Bij brief van 14 juni 2019 heeft Keolis [eiser] een parttime arbeidsovereenkomst (32 uur per week in vijf dagen in een flexpool) voor onbepaalde tijd aangeboden voor de concessie Veluwe zonder vaste standplaats, ingaande 1 oktober 2019. Keolis heeft dit aanbod op 18 juni 2019 weer ingetrokken, omdat [eiser] nog geen 2500 uur had gewerkt als buschauffeur en dit een afspraak is die Randstad met Keolis heeft gemaakt.
2.4.
Op 7 augustus 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser] en [A] (teammanager van Keolis). Tijdens dit gesprek heeft [A] aan [eiser] een nieuw arbeidscontract aangeboden onder dezelfde voorwaarden maar met een latere ingangsdatum. [eiser] heeft dit aanbod niet geaccepteerd.
2.5.
Nadat [eiser] op 15 augustus 2019 telefonisch met [B] (HR- adviseur van Keolis) over de kwestie had gesproken, heeft hij aansluitend via e-mail aan haar meegedeeld dat de 2500 uur-eis in strijd is met de CAO-OV en twee voorstellen/scenario’s voorgelegd.
2.6.
Op 19 augustus 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser] , [C] (concessiemanager van Keolis) en [D] . Aansluitend heeft Keolis bij brief van 19 augustus 2019 aan [eiser] meegedeeld dat zij met onmiddellijke ingang geen gebruik meer zal maken van zijn diensten via Randstad en dat zij [eiser] ook geen arbeidsovereenkomst zal aanbieden. Daarbij heeft Keolis aangegeven dat de besluitvorming is gebaseerd op het gedrag en de handelwijze van [eiser] in de afgelopen periode in het contact tussen hem en Keolis.
2.7.
Bij brief van 11 oktober 2019 heeft [eiser] Keolis verzocht om alsnog haar verplichting op grond van de CAO-OV na te komen en hem een arbeidsovereenkomst aan te bieden voor de werkzaamheden als buschauffeur met Apeldoorn als standplaats, waarop Keolis bij brief van 21 oktober 2019 afwijzend heeft gereageerd.
2.8.
Op 9 december 2019 is het dienstverband tussen [eiser] en Randstad beëindigd.
2.9.
Op de detacheringsovereenkomsten van [eiser] is de CAO-OV (1 januari 2018 tot en met 30 juni 2020) van toepassing. Artikel 12 lid 4 van deze cao luidt als volgt:
Uitzendkrachten hebben recht op een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bij de inlenende werkgever indien zij:
  • Goed functioneren, waarbij niet goed functioneren moet blijken uit het schriftelijk personeelsdossier en
  • Er formatieruimte is bij de inlenende werkgever en
  • Op basis van een uitzendcontract één jaar (of maximaal 18 maanden indien de uitzendkrachten een opleidingstraject hebben gevolgd) werkzaam zijn geweest bij één en dezelfde inlenende werkgever (of diens rechtsopvolger bij bijvoorbeeld een concessiewisseling).
Dit geldt voor alle uitzendkrachten die op of na 1 juli 2018 de genoemde termijn(en) overschrijden.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert in dit kort geding dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
(1) Keolis zal veroordelen om [eiser] met onmiddellijke ingang, althans met ingang van een nader door de kantonrechter in goede justitie te bepalen datum na betekening van het vonnis, in de gelegenheid te stellen zijn werkzaamheden als buschauffeur bij Keolis te hervatten, onder doorbetaling van het salaris van [eiser] vermeerderd met 8% vakantietoeslag en overige emolumenten, op straffe van een dwangsom, voor zover de wet zulks toelaat, van € 500,00 per dag, voor iedere dag dat door Keolis aan deze veroordeling geen gevolg geeft, met een maximum van € 10.000,00;
(2) Keolis zal veroordelen om [eiser] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te bieden onder dezelfde voorwaarden als opgenomen in de overeenkomst met Randstad Nederland B.V. en opname van een vaste standplaats die in redelijkheid is te bereiken vanuit de woonplaats van [eiser] , op straffe van een dwangsom, voor zover de wet zulks toelaat, van
€ 500,00 per dag, voor iedere dag dat Keolis aan deze veroordeling geen gevolg geeft, met een maximum van € 10.000,00;
(3) Keolis zal veroordelen tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten ad € 462,50;
(4) Keolis zal veroordelen in de proceskosten, daaronder begrepen een bedrag aan salaris voor de gemachtigde van [eiser] .
3.2.
Keolis voert gemotiveerd verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal de kantonrechter, voor zover nodig, hierna ingaan.

4.De beoordeling

4.1.
Als meest verstrekkend verweer voert Keolis aan dat [eiser] geen spoedeisend belang bij zijn vorderingen heeft. Volgens Keolis is [eiser] sinds augustus 2019 op de hoogte dat zij hem niet langer wenst in te huren (als uitzendkracht) en dat zij hem ook geen contract voor onbepaalde tijd zal aanbieden. Voorts wist [eiser] dat zijn contract met Randstad (mogelijk) per 9 december 2019 zou eindigen als gevolg waarvan hij mogelijk zonder loon zou komen te zitten en heeft hij niettemin ervoor gekozen om bijna een half jaar te wachten alvorens dit kort geding te starten.
4.2.
Hoewel [eiser] tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat hij op dit moment als financieel adviseur een tijdelijk dienstverband bij Rabobank heeft en daaruit voldoende inkomsten genereert, is de kantonrechter toch van oordeel dat [eiser] voldoende spoedeisend belang bij zijn vorderingen heeft. [eiser] heeft immers onweersproken gesteld dat zijn huidige inkomen bij Rabobank lager is dan dat bij Randstad en voorts dat hij bezig is met de aanschaf van een eigen woning en dat hij daarvoor sneller en meer financiering krijgt als hij een vast dienstverband heeft.
4.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat in een procedure in kort geding een vordering slechts kan worden toegewezen als voldoende waarschijnlijk is dat een overeenkomstige vordering in de bodemprocedure zal worden toegewezen, waarbij tevens de wederzijdse belangen van partijen moeten worden afgewogen. In deze procedure moet de vraag worden beantwoord of voldoende waarschijnlijk is dat een bodemrechter zou oordelen dat Keolis gehouden is een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan [eiser] aan te bieden.
4.4.
Nog daargelaten of in dit geval, zoals Keolis heeft betoogd, een declaratoir of constitutief vonnis wordt gevorderd, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vorderingen van [eiser] hoe dan ook moeten worden afgewezen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.5.
De voorzieningenrechter begrijpt de gevorderde hervatting van de werkzaamheden aldus dat deze hervatting is gebaseerd op een met Keolis bestaande werkgevers-/ werknemersrelatie. Vast staat immers dat [eiser] en Randstad met elkaar geen arbeidsrelatie meer hebben, zodat hervatting van de werkzaamheden niet op basis van detachering kan plaatsvinden, zoals dit wel in de periode van 5 november 2017 t/m 10 december 2017 en 5 maart 2018 t/m 9 december 2019 het geval is geweest. Randstad is in deze procedure ook geen partij.
4.6.
[eiser] betoogt dat hij recht heeft op een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, omdat hij voldoet aan alle voorwaarden die daarvoor in artikel 12 lid 4 CAO-OV worden gesteld. Keolis betwist dit. Volgens Keolis voldoet [eiser] niet aan de voorwaarde dat hij achttien maanden werkzaam is geweest bij één en dezelfde inlenende werkgever. Voorts heeft Keolis aangevoerd dat, indien zij geen instroompool in het leven zou hebben geroepen, er geen formatieruimte zou zijn en dus ook om die reden geen verplichting bestaat om [eiser] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te bieden. Voor zover moet worden aangenomen dat Keolis een aanbiedingsplicht ex artikel 12 lid 4 CAO-OV heeft, stelt Keolis zich op het standpunt dat het – gelet op de “chantagemail” van [eiser] van 15 augustus 2019 en de dreigende taal die hij tegenover Keolis heeft gebruikt, waarvoor [eiser] tot op heden geen spijt heeft betuigd – naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is als [eiser] Keolis zou kunnen verplichten een contract voor onbepaalde tijd aan te bieden.
4.7.
Zoals Keolis terecht heeft aangevoerd, geldt volgens vaste rechtspraak voor de uitleg van een bepaling van een cao de zogeheten CAO-norm. Deze houdt in dat aan een bepaling van een cao een uitleg naar objectieve maatstaven moet worden gegeven, waarbij in beginsel de bewoordingen van die bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van de cao, van doorslaggevende betekenis zijn, zodat het niet aankomt op de bedoelingen van de partijen die de cao tot stand hebben gebracht, voor zover deze niet uit de daarin opgenomen bepalingen kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de cao is gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de cao gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. Ook de bewoordingen van de eventueel bij de cao behorende schriftelijke toelichting moeten bij de uitleg van de cao worden betrokken. Indien de bedoeling van de partijen bij de cao naar objectieve maatstaven volgt uit de cao-bepalingen en de eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichting, en dus voor de individuele werknemers en werkgevers die niet bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken zijn geweest, kenbaar is, kan ook daaraan bij de uitleg betekenis worden toegekend (vgl. HR 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2687).
4.8.
Met inachtneming van het voorgaande, dient de voorzieningenrechter artikel 12 lid 4 CAO-OV naar objectieve maatstaven uit te leggen. Dit artikellid bepaalt, voor zover hier van belang, dat een uitzendkracht die een opleidingstraject heeft gevolgd recht heeft op een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd als hij op basis van een uitzendcontract achttien maanden werkzaam is geweest bij één en dezelfde inlenende werkgever.
4.9.
Tussen partijen is niet in geschil dat de tweede detacheringsperiode van [eiser] (5 maart 2018 t/m 19 augustus 2019) korter is geweest dan achttien maanden. Partijen verschillen van mening of de eerste periode die [eiser] bij Syntus Kolibrie heeft gewerkt (5 november 2017 t/m 10 december 2017) moet worden meegeteld.
4.10.
Met Keolis is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat die periode buiten beschouwing dient te blijven. De periode van achttien maanden is rechtstreeks gekoppeld aan het opleidingstraject tot buschauffeur openbaar vervoer (D), dat [eiser] ook heeft gevolgd. De eerste detacheringsperiode van [eiser] heeft daarmee niets te maken: [eiser] had voor die werkzaamheden geen rijbewijs D nodig.
4.11.
Al met al is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat [eiser] niet voldoet aan de in artikel 12 lid 4 CAO-OV gestelde eis dat hij gedurende achttien maanden werkzaam is geweest bij Keolis. Reeds daarom zullen de vorderingen moeten worden afgewezen. Nu niet is voldaan aan één van de cumulatieve voorwaarden van artikel 12 lid 4 CAO-OV, behoeft de vraag of er bij Keolis formatieruimte is – en in het verlengde hiervan of [eiser] recht heeft op een vaste standplaats – geen nadere bespreking.
4.12.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Keolis worden tot op heden begroot op € 720,00 aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Keolis tot op heden begroot op € 720,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koene, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2020.(PS)