ECLI:NL:RBOVE:2020:93

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 januari 2020
Publicatiedatum
13 januari 2020
Zaaknummer
Awb 19/2303, Awb 19/2304 en Awb 19/2305
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor beschermd wonen in Enschede

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 10 januari 2020 uitspraak gedaan over de verzoeken om voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning die is verleend aan Woningstichting Domijn voor het huisvesten van cliënten van de Stichting RIBW Groep Overijssel in Enschede. De vergunning betreft het gebruik van 40 appartementen in het U-gebouw van de Broekheurnerborch voor beschermd wonen. Verzoekers, waaronder bewoners van de nabijgelegen Wesselerbrink, hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van de gemeente Enschede, waarin de vergunning werd verleend, en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de gemeente Enschede terecht de vergunning had verleend, ondanks dat het gebruik van de appartementen niet past binnen het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter benadrukte dat de gemeente een ruime beleidsvrijheid heeft bij het verlenen van vergunningen en dat de aanvraag van Domijn in wezen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De voorzieningenrechter concludeerde dat de ruimtelijke uitstraling van het beoogde gebruik vergelijkbaar is met wat op deze locatie is toegestaan, zoals een kliniek of verpleeghuis.

De voorzieningenrechter heeft ook het beroep op het vertrouwensbeginsel van de verzoekers afgewezen, omdat er geen toezegging is gedaan over het aantal soortgelijke woonvoorzieningen in de Wesselerbrink. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen, met de conclusie dat de verleende omgevingsvergunning in bezwaar stand zal houden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: Awb 19/2303, Awb 19/2304 en Awb 19/2305
uitspraak van de voorzieningenrechter op de verzoeken om voorlopige voorziening in de zaken tussen

[verzoeker 1] ,

[verzoeker 2] ,
[verzoeker 3] ,
[verzoeker 4] ,en
[verzoeker 5] ,
te Enschede, verzoekers,
gemachtigde: mr. M.D. Ubbink,
en

het college van burgemeester en wethouders van Enschede, verweerder,

gemachtigde: M.H.J. Hassink
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
Woningstichting Domijn, te Enschede,
gemachtigde: mr. R. van Eck,
en

Stichting RIBW Groep Overijssel,

gemachtigde: mr. M.H. Blokvoort.

Procesverloop

Bij besluit van 28 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan Woningstichting Domijn (hierna: Domijn) een omgevingsvergunning verleend voor het huisvesten van cliënten van de Stichting RIBW Groep Overijssel (hierna: RIBW) op het perceel Rechterveldbrink nrs. 27-45, 59-65, 127-165 en 247-257 te Enschede (U-gebouw van de Broekheurnerborch).
Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2020. Van verzoekers zijn [verzoeker 1] , [verzoeker 2] , [verzoeker 4] , en [verzoeker 5] verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M.H.J. Hassink en E.M. Borsje-Pool.
Derde-partij Domijn is verschenen bij [naam 1] , bijgestaan door zijn gemachtigde.
Derde-partij RIBW is verschenen bij [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] , bijgestaan door de gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Op 26 augustus 2019 heeft Domijn bij verweerder een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het in gebruik nemen van 40 appartementen in het U-gebouw van de Broekheurnerborch te Enschede voor ‘beschermd wonen’, hetgeen in strijd is met de op het perceel rustende bestemming ‘Maatschappelijk’. Onder de bestemming ‘Maatschappelijk’ wordt ingevolge de Lijst van bedrijfstypen onder meer verstaan ziekenhuizen, artsenpraktijken, klinieken en verpleeghuizen. Van de 40 appartementen zullen 37 zelfstandig worden bewoond door cliënten van RIBW en zullen de overige drie worden gebruikt als inloopruimte en kantoorruimte.
3. Desgevraagd heeft RIBW ter zitting nog een verdere verduidelijking gegeven van de begeleiding die wordt gegeven. De mensen die aan het Rechterveldbrink komen te wonen kunnen (nog) niet zelfstandig wonen en hebben ondersteuning nodig op het gebied van financiën, vrije tijd, werken of leren, het dagelijks leven of structuur. De begeleiding is erop gericht dat de cliënt zich zo zelfstandig mogelijk staande kan houden in de maatschappij. Van de 37 cliënten vallen 24 cliënten onder beschermd wonen all inclusive (24 uurs begeleiding op de locatie) en 13 cliënten vallen onder modulair beschermd wonen (24 uurs bereikbaarheid van begeleiding). De cliënten worden aangewezen door het CIMOT en worden geleidelijk in de tijd gehuisvest, eerst all inclusive en daarna modulair. Ter plaatse zal begeleiding in een “drie-ploegen-dienst” plaatsvinden: twee personen overdag, twee ’s avonds en één ’s nachts.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Hierbij is overwogen dat de gevraagde huisvesting voor cliënten van de RIBW niet past binnen het bestemmingsplan, omdat het accent zal liggen op wonen en er op deze locatie geen woonbestemming ligt. De aanvraag is daarmee in strijd met het bestemmingplan “Wesselerbrink 2015”. Verweerder heeft toepassing gegeven aan zijn bevoegdheid om af te wijken van het ter plaatse geldende bestemmingsplan op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en sub a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) juncto artikel 4 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Voor de toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid heeft verweerder het beleid “Planologische afwijkingsmogelijkheden 2018” vastgesteld. In dit beleid is voor het toepassen van artikel 4, lid 9, van Bijlage II van het Bor geen specifieke beleidsregel opgenomen maar is bepaald dat als de aanvrager heeft aangetoond dat het verzoek niet binnen de bestemmingsplanregels kan worden gerealiseerd, per verzoek een individuele afweging wordt gemaakt waarbij rekening wordt gehouden met de algemene afwegingscriteria uit hoofdstuk 5 van dit beleid. Toetsing aan deze afwegingscriteria laat zien dat de bestaande situatie niet wordt gewijzigd en de aanvraag alleen ziet op het wijzigen van het gebruik.
Verweerder is in het bestreden besluit tot de conclusie gekomen dat de aangevraagde activiteit naar aard, omvang en uitstraling vergelijkbaar is met wat op deze plek is toegestaan, de locatie geschikt is voor het gewenste gebruik en er geen sprake is van een grote mate van overlast in de buurt. Niet is uit te sluiten dat er enige overlast voor de omgeving zal optreden, maar de verwachting is dat deze overlast, ook gelet op de ervaringen elders, zeer beperkt zal zijn. Op grond hiervan is de huisvesting van cliënten van RIBW inpasbaar op deze plek, zodat de gevraagde omgevingsvergunning voor het huisvesten van cliënten van RIBW op de aangevraagde locatie aan de Rechterveldbrink kan worden verleend.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat verweerder in beginsel bevoegd is om in afwijking van het geldende bestemmingsplan vergunning te verlenen voor – zonder die vergunning – verboden gebruik van het U-gebouw van de Broekheurnerborch. Partijen onderkennen voorts dat verweerder een ruime mate van beleidsvrijheid toekomt bij de toepassing van die bevoegdheid. Gelet hierop beperkt de voorzieningenrechter zich in deze uitspraak tot de kern van het tussen partijen bestaande geschil, en dat is de vraag of het bewuste gebruik van het U-gebouw niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en of verweerder de gevraagde omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen.
6. Op grond van het van toepassing zijnde bestemmingsplan “Wesselerbrink” rust op de locatie van het U-gebouw van de Broekheurnerborch de bestemming “Maatschappelijk”. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Maatschappelijk van de bij de planregels behorende Lijst van Bedrijfstypen. In deze Lijst zijn als maatschappelijke voorzieningen onder meer genoemd klinieken en dagverblijven en verpleeghuizen.
7. De aanvraag van Domijn ziet op het huisvesten van cliënten van RIBW, waarbij het accent zal liggen op het wonen. Bij dit wonen zal 24 uur per dag begeleiding aanwezig zijn.
Deze begeleiding is naar het oordeel van de voorzieningenrechter, zoals ook ter zitting is bevestigd, niet aan te merken als zorg. De eventueel vereiste zorg komt van buiten en wordt niet intern geleverd.
Nu er geen woonbestemming ligt op deze locatie en binnen de maatschappelijke voorzieningen geen woonzorgvoorziening is opgenomen op de Lijst, is de door Domijn ingediende aanvraag in strijd met het bestemmingsplan.
8. Voor het antwoord op de vraag of de aangevraagde activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening moet de ruimtelijke uitstraling van het beoogde gebruik worden vergeleken met het bij recht toegestane gebruik..
9.1
Verweerder heeft die vergelijking in het bestreden besluit weergegeven. Daarbij heeft verweerder eerst bepaald wat volgens het vigerende bestemmingsplan op de in geding zijnde locatie mogelijk is, waaronder een verpleeghuis of een kliniek en dagverblijf. Zoals door de gemachtigde van Domijn ter zitting terecht is vermeld, staat het bestemmingsplan toe dat in het U-gebouw bij voorbeeld een TBS-kliniek gevestigd zou kunnen worden.
9.2
Verweerder moet de aanvraag beoordelen zoals deze is ingediend. Verweerder moet de aangevraagde activiteit vergelijken met wat het bestemmingsplan toestaat. Het ligt niet op de weg van verweerder om alternatieven aan te dragen voor het aangevraagde gebruik van het U-gebouw.
9.3
Met betrekking tot het aangevraagde gebruik heeft verweerder overwogen dat het gaat om het huisvesten van mensen die (nog) niet geheel zelfstandig kunnen wonen en daarom worden begeleid. De toekomstige bewoners kunnen op een normale manier wonen. De begeleiding is erop gericht om zo zelfstandig mogelijk te wonen en deel te nemen aan de maatschappij, en daar waar nodig wordt hulp geboden in de dagelijkse gang van zaken. Voorzieningen voor beschermd wonen passen volgens verweerder in een woonomgeving en een plek in een woonwijk is ook in het belang van de cliënten van RIBW. De visie van verweerder is dat mensen met een psychische kwetsbaarheid de mogelijkheid moet krijgen om onderdeel uit te maken van de samenleving. Daarnaast heeft de ervaring geleerd dat door het bieden van een stabiele huisvesting er nauwelijks tot geen sprake is van overlast. Om te zorgen voor een goede landing in de buurt is een omgevingsbeheergroep in het leven gesteld.
10. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder voldoende deugdelijk gemotiveerd dat de ruimtelijke uitstraling van de aangevraagde activiteit – in wezen gebruik voor wonen – in vergelijking met het ter plaatse toegestane gebruik – onder meer een kliniek – niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De voorzieningen-rechter heeft in aanmerking genomen dat verzoekers hun vrees voor toekomstige overlast door de cliënten van RIBW hebben onderbouwd met nadere stukken. Deze stukken zien naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter niet op incidenten die hebben plaatsgevonden met mensen die beschermd wonen. In deze stukken gaat het over incidenten met mensen die zelfstandig huren en een psychiatrische problematiek en/of een indicatie hebben voor begeleid- of beschermd wonen. Daarmee is niet aannemelijk geworden dat sprake is van een gegronde vrees voor overlast door de cliënten van RIBW. De voorzieningenrechter heeft daarbij ook acht geslagen op wat RIBW ter zitting heeft verduidelijkt over de wijze waarop vorm wordt gegeven aan de begeleiding van cliënten in het U-gebouw.
11.1
Verder hebben verzoekers een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, omdat een toezegging is gedaan dat er geen andere soortgelijke woonvoorzieningen meer bijkomen in de Wesselerbrink.
11.2
De voorzieningenrechter stelt vast dat deze toezegging is vermeld in de nota “Evaluatie van Opvang naar Wonen” van september 2012.
Uit zowel de beleidsnota “Van Opvang naar Wonen” van 22 juni 2009 als de daarop volgende, hiervoor genoemde evaluatie komt duidelijk naar voren dat deze nota’s zien op dak- en thuislozen die niet in staat zijn gebleken zelfstandig huisvesting te vinden en te behouden. De voorzieningenrechter is niet gebleken van een toezegging met betrekking tot voorzieningen voor beschermd wonen.
Het beroep op het vertrouwensbeginsel kan dan ook niet slagen.
12. Er is ten slotte geen grond voor het oordeel dat verweerder de omgevingsvergunning niet in redelijkheid kon verlenen. Verweerder heeft overwegend belang kunnen hechten aan het voorgestane gebruik van het U-gebouw voor cliënten van RIBW in plaats van ongewijzigde handhaving van de bestemmingsplanregels.
13. Uit voorgaande volgt dat naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter de aan Domijn verleende omgevingsvergunning in bezwaar stand zal houden.
Er bestaat daarom geen reden een voorlopige voorziening te treffen. De verzoeken worden dan ook afgewezen.
14. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van Y. van Arnhem, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
10 januari 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.