ECLI:NL:RBOVE:2021:1017

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 maart 2021
Publicatiedatum
10 maart 2021
Zaaknummer
C/08/261787 / KG ZA 21-38
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen in kort geding tussen ex-echtelieden over medewerking aan overname of verkoop van de voormalige echtelijke woning

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, hebben ex-echtelieden een kort geding aangespannen met betrekking tot de voormalige echtelijke woning. De man vorderde dat de vrouw zou meewerken aan de overdracht van haar aandeel in de woning aan hem, terwijl de vrouw in reconventie vorderde dat de man zou meewerken aan de verkoop van de woning aan derden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de echtscheidingsbeschikking onherroepelijk is geworden en dat de man de mogelijkheid had om de woning over te nemen, maar dat hij dit niet had aangetoond. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vorderingen van beide partijen in kort geding niet toewijsbaar waren, omdat de kwestie van de waarde van de woning en de bijbehorende verplichtingen niet geschikt waren voor een kort geding. De rechtbank benadrukte dat de partijen gezamenlijk moesten streven naar een waardebepaling van de woning die voor beiden acceptabel was. Uiteindelijk heeft de rechtbank alle vorderingen afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/261787 / KG ZA 21-38
Vonnis in kort geding van 9 maart 2021
in de zaak van
[A],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. N. Nijenhuis-Kloosterboer te Deventer,
tegen
[B],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. I.H. Grandjean te Wijhe.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met tien producties
  • het herstelexploot
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties
  • de akte vermeerdering/wijziging van eis in reconventie
  • de producties 11 tot en met 14 van de man
  • de mondelinge behandeling online via Skype voor bedrijven.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De man en de vrouw zijn [2013] met elkaar gehuwd op huwelijkse voorwaarden. Bij beschikking van 18 november 2020 is de echtscheiding door deze rechtbank uitgesproken. Deze beschikking is op 21 december 2020 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de [gemeente] .
2.2.
De voormalige echtelijke woning, staande en gelegen aan de [adres] [plaats 1] (hierna te noemen: de woning), is gemeenschappelijk eigendom van partijen, elk voor de helft.
2.3.
De rechtbank heeft in de echtscheidingsbeschikking bepaald dat de man jegens de vrouw bevoegd is de bewoning en het gebruik van de woning met inboedel voort te zetten gedurende zes maanden na het moment van de inschrijving van de beschikking. De man bewoont de woning met uitsluiting van de vrouw.
2.4.
In de echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank voorts de man tot drie maanden na het onherroepelijk worden van de beslissing tot echtscheiding in de gelegenheid gesteld om te onderzoeken of hij de overname van het onverdeelde halve aandeel van de vrouw in de woning, verifieerbaar voor de vrouw, kan financieren waarbij de vrouw zal zijn ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake van de hypothecaire geldlening.
2.5.
De echtscheidingsbeschikking is krachtens een akte van berusting onherroepelijk geworden.

3.Het geschil in conventie

3.1.
De man vordert -samengevat -
primairom de vrouw te gebieden om:
I. binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis medewerking te verlenen aan de toedeling/overdracht/levering van haar aandeel in de woning aan de man,
II. te gehengen en te gedogen dat de man op de derdenrekening van de met het transport belaste notaris een bedrag van € 312.347,50 overmaakt, dat de notaris aan de vrouw mag uitkeren, alsmede om:
III. te bepalen dat de levering van het aandeel in de woning geschiedt voor of uiterlijk op 1 juni 2021,
IV. te verklaren dat dit vonnis conform artikel 3:300 lid 2 BW, voor zover vereist, in de plaats treedt van alle door de vrouw te verrichten rechtshandelingen in verband met toedeling, overdracht en levering,
V. te bepalen dat de man en de vrouw ieder de helft van de notariële kosten van de levering voldoen,
VI. de vrouw een dwangsom op te leggen ingeval zij niet aan (één of meerdere) veroordelingen c.q. geboden voldoet van € 1.000,00 per dag met een maximum van € 50.000,00,
VII. te bepalen dat partijen na correcte en tijdige uitvoering van het vorenstaande elkaar finale kwijting verlenen.
Subsidiairvordert de man - samengevat- :
I. de vrouw te gebieden om, vooruitlopende op de verdeling op de voet van artikel 3:176 BW juncto artikel 3:185 sub B BW, binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis medewerking te verlenen aan de overdracht en levering van haar aandeel in de woning,
II. te bepalen dat de waarde van de woning na aflossing van de restschuld bij de SNS Bank conformn de echtscheidingsbeschikking wordt verdeeld,
III. te gebieden dat de overdracht/levering plaatsvindt voor of op uiterlijk 1 juni 2021,
IV. te verklaren dat dit vonnis conform artikel 3:300 lid 2 BW, voor zover vereist, in de plaats treedt van alle door de vrouw te verrichten rechtshandelingen in verband met de overdracht en levering van het aandeel van de vrouw in de woning,
V. te bepalen dat partijen ieder voor de helft de notariële kosten voor hun rekening nemen,
VI. idem primair sub VI,
VII. idem primair sub VII.
Primair en subsidiair vordert de man veroordeling van de vrouw in de proceskosten en nakosten te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De vrouw voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
De vrouw vordert
primairsamengevat - :
I. de man te bevelen om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis zijn medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning, althans zodanig dat de woning aan derden kan worden verkocht en geleverd nadat daarvoor kopers zijn gevonden voor een prijs en onder voorwaarden conform het positieve verkoopadvies van [makelaar] , op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor elk(e) (gedeelte van de) dag dat de man in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen,
II. de man te veroordelen om zijn medewerking te verlenen aan de verkoopopdracht aan [makelaar] en aan bezichtigingen van de woning, met de zorg dat de woning bij bezichtigingen netjes is, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per elke keer dat de man aan gewenste bezichtigingen zijn medewerking onthoudt,
III. te bepalen dat de verkoopopbrengst na aflossing van de hypothecaire geldlening en de verkoopkosten, minus het vergoedingsrecht van de vrouw van € 120.969,00, door partijen bij helfte wordt verdeeld,
IV. te bepalen dat dit vonnis dezelfde kracht heeft als een in de wettige vorm opgemaakte notariële akte en in plaats van die akte zal treden,
V. de man te veroordelen om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis aan de vrouw te betalen een bedrag van € 100.000,00 als voorschot op de uiteindelijke vordering van de vrouw, vermeerderd met wettelijke handelsrente.
Subsidiairvordert de vrouw - samengevat - :
I. de man te veroordelen om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis tot medewerking aan het passeren van de notariële akte waarbij de woning aan de vrouw wordt geleverd, met uitkering door de vrouw aan de man van een bedrag van € 192.015,50, de verplichting van de vrouw om de hypothecaire lening bij de SNS Bank voor haar rekening te nemen en het ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening, met verplichting van de man tot de te verrichten rechtshandelingen op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor elk(e) (gedeelte van de) dag dat de man in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen, met een maximum van € 50.000,00.
Meer subsidiair vordert de vrouw samengevat - :
I. de man te veroordelen tot nakoming van de echtscheidingsbeschikking, hier meer specifiek de vaststelling m.b.t. de woning en het vergoedingsrecht van de vrouw, aldus de man te veroordelen om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis tot medewerking aan het passeren van een notariële akte waarbij de woning aan de man wordt geleverd, indien de man een bod op de woning doet met een ondergrens van € 850.000,00 (of zoveel hoger als de vrij marktwaarde van de woning ten tijde van de levering is) en de vrouw daarmee heeft ingestemd, onder de verplichting om de hypothecaire geldlening (SNS-Bank) voor zijn rekening te nemen en te houden, en onder de opschortende voorwaarde van ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake,
onder de verplichting om aan de vrouw uit te keren haar overbedelingsaandeel en haar vergoedingsrecht van een nader vast stellen bedrag dan wel een bedrag van € 355.229,85 vermeerderd met PM en afhankelijk van de uiteindelijk te bereiken verkoopopbrengst,
waarbij de man verplicht wordt tot de te verrichten rechtshandelingen op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor elk(e) (gedeelte van de) dag dat de man in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen, met een maximum van € 50.000,00,
dan wel:
II. de de vrouw te machtigen om de woning op grond van artikel 3:174 lid 1 BW in verkoop te geven met [makelaar] als makelaar,
VI. te bepalen dat dit vonnis dezelfde kracht heeft als een in de wettige vorm opgemaakte notariële akte en in plaats van die akte zal treden indien de man geen medewerking verleent aan de genoemd verkoop, overdracht en levering
Voor antwoord en voor eis in reconventie:
I. de man te veroordelen tot betaling aan de vrouw met ingang van 1 december 2020 van een bedrag van € 1.184,10 per maand als gebruiksvergoeding,
II. dan wel zodanige beslissingen te nemen als de voorzieningenrechter in goede justitie juist acht,
III. de man te veroordelen in de proceskosten, de nader in geding te brengen advocaatkosten van de vrouw (pm), de kosten van deskundige [X] en de helft van de notariskosten,
IV. de man te veroordelen tot betaling aan de vrouw van de wettelijke rente vanaf inschrijvingsdatum tot aan de dag der algehele voldoeningover de voorgaande aan de vrouw toekomende bedragen,
V. idem als III.
4.2.
De man voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie en in reconventie

5.1.
De voorzieningenrechter stelt op basis van de vorderingen van partijen in conventie en in reconventie vast dat voor een te nemen beslissing in deze kort gedingprocedure de volgende beslismodellen – kort geresumeerd – een optie zijn:
de woning met inbegrip van het aandeel van de vrouw daarin wordt toegedeeld, overgedragen en geleverd aan de man tegen een bedrag van € 765.000,00, zijnde de door [naam taxateur] te [plaats 2] op 28 oktober 2020 getaxeerde waarde van de woning;
de woning met inbegrip van het aandeel van de vrouw daarin wordt geleverd aan de man indien de man een bod doet op de woning met een ondergrens van € 850.000,00 of zoveel hoger als de vrije marktwaarde is;
de woning met inbegrip van het aandeel van de man daarin wordt geleverd aan de vrouw voor een bedrag van € 765.000,00;
e woning wordt door de vrouw in verkoop gegeven bij [makelaar] te [plaats 3] .
5.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de woning (met de hypotheek) onderwerp van de overwegingen en van de beslissing is geweest van de rechter die de echtscheidingsbeschikking heeft gegeven. Deze overwegingen staan vermeld op vervolgblad 9 van die beschikking onder het kopje “De woning te [plaats 1] en de hypotheek”; de beslissing is opgenomen onder 6.8, tweede tot en met zevende gedachtestreepje.
5.3.
Voor zover de vorderingen van de vrouw ertoe strekken dat de echtscheidingsbeschikking op het onderdeel van de woning opengebroken zou moeten worden, acht de voorzieningenrechter daarvoor in deze kort gedingprocedure geen plaats, daargelaten of de daartoe strekkende vorderingen hiertoe voldoende zijn onderbouwd. De echtscheidingsrechter heeft niet verstaan dat de toedeling van de woning nog open zou staan voor debat; bovendien is de beschikking onherroepelijk geworden. De onderbouwing moet naar het oordeel van de voorzieningenrechter kennelijk vooral worden gezocht in de wens van de vrouw om tot een zo hoog mogelijke verkoopopbrengst van de woning te komen - en dus hoger dan het door de man aan zijn vordering verbonden bedrag - met een voor de vrouw beter financieel resultaat in het kader van de verdeling c.q. afrekening van de huwelijkse voorwaarden.
Dit brengt mee dat de voorzieningenrechter in deze procedure geen beslissing zal nemen die toewijzing van vordering als hiervoor vermeld sub c zal inhouden, mede gelet op de volgende overwegingen.
5.4.
Kern van de overwegingen en beslissing van de rechtbank in de echtscheidingsbeschikking is dat de man tot drie maanden na het onherroepelijk worden van de beslissing tot echtscheiding in de gelegenheid is gesteld om te onderzoeken of hij overname van het onverdeelde halve aandeel van de vrouw in de woning, verifieerbaar voor de vrouw, kan financieren waarbij de vrouw zal zijn ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake van de hypothecaire geldlening. Partijen zijn het erover eens dat de echtscheidingsbeschikking onherroepelijk is geworden op 21 december 2020.
Voorts heeft de rechtbank sub 6.8 in die beschikking (vervolg-)beslissingen opgenomen voor het geval de man de woning niet kan of wil overnemen; in dat geval zal de woning onderhands verkocht moeten worden aan een derde.
5.5.
De bepaalde termijn van drie maanden is nog niet verstreken; het einde van de termijn is immers 21 maart 2021. Vastgesteld moet worden dat de man thans (nog) niet op basis van een concrete offerte de mogelijkheid van (financiering van) de overname van de woning (met het aandeel van de vrouw) heeft aangetoond, noch wat betreft het bedrag van
€ 765.000,00, noch wat betreft enig ander bedrag. Dit brengt mee dat een beslissing op de vordering genoemd als beslismodel a in rechtsoverweging 5.1 thans prematuur zou zijn en voorbij zou gaan aan het overigens door de familierechter sub 6.8 in haar beschikking bepaalde inzake de vraagprijs van de woning. Dat geldt ook ten aanzien van beslismodel d, het verlenen van een machtiging aan de vrouw om de woning volgens haar inzichten te (doen) verkopen.
5.6.
Afgaand op hun standpunten over de wijze waarop de woning verkocht zou moeten worden of ten verkoop in de markt gezet zou moeten worden, zoals door elk van partijen onderbouwd met de door elk van hen adequaat geachte taxatierapporten, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat partijen, vooruitlopend op de ommekomst van de eerder bedoeld termijn van drie maanden, thans de waardebepaling van de woning inzet van het geschil maken.
5.7.
De relevante beslissingen sub 6.8 van de echtscheidingsbeschikking strekken ertoe dat partijen zijn gehouden medewerking te verlenen aan onderhandse verkoop en levering aan een derde, ingeval overname door de man “er niet in zit”. De beschikking behelst een traject voor de totstandkoming van een vraagprijs, in eerste instantie tussen partijen onderling en in tweede instantie door overlating aan een makelaar, tenzij partijen samen de aldus gekozen vraagprijs niet willen aanvaarden. Dit geldt in dezelfde zin waar het een bod op de woning betreft.
5.8.
Partijen hebben bij de mondelinge behandeling afgesproken dat zij [naam taxateur] te [plaats 2] opdracht geven om de waarde van de woning te bepalen. [naam taxateur] heeft dat gedaan en heeft die waarde getaxeerd op € 765.000,00. De man wil van deze waarde uitgaan voor de overname vanuit het standpunt dat de man op grond van de gemaakte afspraak op basis van de taxatie van [naam taxateur] aan de vrouw kon laten weten of hij de woning wenste over te nemen. Uit deze benadering spreekt het standpunt - en de man heeft dat ter zitting bevestigd – dat de gezamenlijk afgesproken taxatie door [naam taxateur] bindend zou zijn voor het vervolg, te weten de vraag of de man de woning voor de getaxeerde waarde kan en wil overnemen. De vrouw is van mening dat niet is afgesproken dat deze taxatie bindend zou zijn en dat de taxatie van [naam taxateur] een eerste zet in het proces zou zijn. Ter zitting heeft de vrouw verklaard dat zij geen bindende taxatie wilde en dat dit volgens haar blijkt uit het feit dat niet expliciet is vastgelegd in de afspraken dat de taxatie bindend zou zijn.
Partijen hebben erkend dat zij niet hebben gesproken over de vraag “wat te doen met een niet voor beide partijen welgevallige taxatie van [naam taxateur] ”. De voorzieningenrechter ziet op voorhand geen overtuigende aanwijzingen voor het gelijk van één van partijen wat betreft de vraag welke bedoeling zij voor ogen zouden hebben gehad betreffende de taxatie van [naam taxateur] , in de zin of daarop al dan niet het etiket bindend zou moeten worden geplakt. Noch ter zake van het bindend zijn noch ter zake van een voorbehoud van het juist niet bindend zijn bestaan voorshands voldoende aanknopingspunten.
5.9.
Naar haar oordeel past het de voorzieningenrechter niet om in deze kort gedingprocedure uit te gaan van het karakter van de taxatie van [naam taxateur] als bindende taxatie, in de door de man gestelde zin, en daarmee de overdracht van de woning aan de man te bevelen. Hierbij neemt zij het ingrijpende gevolg daarvan voor de verdere afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden in aanmerking.
5.10.
Ter zake van de waardebepaling van de woning liggen thans drie taxatierapporten op tafel, aan de zijde van de vrouw aangevuld met een rapport van haar partijdeskundige.
De kort gedingprocedure kan niet het podium zijn voor een beslissing over de waarde van de woning op grond van een beoordeling van de deugdelijkheid en zorgvuldigheid van de onderscheiden taxatierapporten, waarover partijen strijden. Aan het deskundigenbericht van de partijdeskundige van de vrouw kan vanwege de aard hiervan geen doorslaggevende rol worden toegekend. Voor een beslissing van de rechter hieromtrent zou niet aan benoeming van een onafhankelijke deskundige te ontkomen zijn die de rapporten analyseert, maar ook daarbij geldt dat deze procedure daarvoor niet het kader kan zijn, waar daartoe bovendien geen vordering strekt en evenmin een beslissing in die zin als toewijzing van het mindere van de vorderingen aan de orde is.
5.11.
Het voorgaande brengt mee dat met betrekking tot de woning zowel de vorderingen van de man als die van de vrouw - en de in het verlengde daarvan gevorderde (vervolg)beslissingen of voorzieningen - in kort geding moeten worden afgewezen. Hierbij is daargelaten de discussie omtrent de spoedeisendheid van de gevraagde voorzieningen, voor zover hierover niet reeds impliciet is overwogen.
5.12.
De voorzieningenrechter geeft partijen in overweging om gezamenlijk te streven naar een waardebepaling van de woning waarmee zij beiden kunnen leven, los van hetgeen daarover thans voorhanden is gekomen en los van de vraag of de man daadwerkelijk overname van de woning financieel kan “behappen”. Denkbaar zijn opties als aanwijzing door elk van partijen van een makelaar, waarbij de twee makelaars nog een derde kiezen om tot een waardebepaling te komen, of als waardebepaling een gemiddelde van een drietal taxaties, een en ander ten behoeve van een bodemprocedure. Een waarde zou gevonden moeten worden die zo dicht mogelijk bij de waarde het moment vanfeitelijke toedeling ligt.
in reconventie
5.13.
Ter beslissing resteren de vorderingen primair sub V, strekkende tot veroordeling van de man om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis aan de vrouw te betalen een bedrag van € 100.000,00 als voorschot op de uiteindelijke vordering van de vrouw, alsmede de vordering “sub I Voor antwoord en Voor Eis in reconventie” , strekkende tot veroordeling van de man tot betaling aan de vrouw met ingang van 1 december 2020 van een bedrag van € 1.184,10 per maand als gebruiksvergoeding voor de (be)woning.
5.14.
Weliswaar staat vast dat de vrouw uit hoofde van een vergoedingsrecht een vordering heeft op de man van € 120.969,00. In de echtscheidingsbeschikking is deze vordering gerelateerd aan de verdeling van de verkoopopbrengst van de woning.
De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding om deze vordering in deze procedure toe te wijzen.
5.15.
De voorzieningenrechter acht de gevorderde gebruiksvergoeding niet toewijsbaar aangezien vaststaat dat de man alle lasten van de hypotheek en de overige vaste lasten van de woning betaalt en zij deze vordering overigens daartoe onvoldoende onderbouwd acht. In het licht van de echtscheidingsbeschikking is hierover ook niets tussen partijen afgesproken.
in conventie en in reconventie
5.16.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie en in reconventie
6.1.
wijst alle vorderingen af,
6.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koene en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2021.