ECLI:NL:RBOVE:2021:1033

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 maart 2021
Publicatiedatum
10 maart 2021
Zaaknummer
8750816 \ CV EXPL 20-3786
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.J.S. Groeneveld - Koekkoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een factuur in een grensoverschrijdend geschil onder Duits recht

In deze zaak vordert de vennootschap naar Duits recht, HolzBerg GmbH, betaling van een factuur van € 6.563,90 van de gedaagde partij, die handelt onder de naam [X]. De vordering is gebaseerd op een koopovereenkomst die tussen partijen is gesloten, waarbij HolzBerg goederen heeft geleverd. De gedaagde heeft echter niet het volledige factuurbedrag betaald en is sinds 23 maart 2019 in verzuim. Ondanks aanmaningen heeft de gedaagde de factuur niet voldaan. De gedaagde heeft in zijn verweer aangevoerd dat hij de goederen niet heeft ontvangen en dat de handtekening op de vrachtbrief niet van hem is. HolzBerg heeft echter bewijsstukken overgelegd, waaronder de koopovereenkomst en de vrachtbrief, waaruit blijkt dat de gedaagde de goederen heeft ontvangen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde in gebreke is gebleven en dat de vordering tot betaling van de hoofdsom van € 6.246,18 toewijsbaar is. Daarnaast heeft de kantonrechter de wettelijke handelsrente en incassokosten toegewezen, maar de vordering tot betaling van kantoorkosten is afgewezen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het Duitse recht van toepassing is op basis van de Europese regelgeving en het Weens Koopverdrag. De gedaagde is veroordeeld in de proceskosten en de nakosten, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 8750816 \ CV EXPL 20-3786
Vonnis van 2 maart 2021
in de zaak van
de vennootschap naar Duits recht
HOLZBERG GMBH,
gevestigd en zakendoende te Bad Mergentheim, Duitsland,
eisende partij, hierna te noemen HolzBerg,
gemachtigde: mr. S.M.I. van Loon
tegen
[gedaagde], handelend onder de naam
[X],wonende en zakendoende te [plaats],
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde],
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek om een Europees betalingsbevel van 4 mei 2020 van HolzBerg;
- het Europees betalingsbevel van 10 juni 2020 van de rechtbank Den Haag;
- het verweer tegen dit Europees betalingsbevel van 8 juli 2020 van [gedaagde];
- de beschikking van de rechtbank Den Haag van 2 september 2020, waarbij de zaak is verwezen naar de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle;
- de conclusie van repliek, tevens vermeerdering van eis van HolzBerg.
1.2.
Daarna heeft [gedaagde], hoewel daartoe behoorlijk in de gelegenheid gesteld, niet meer gereageerd.
1.3.
Ten slotte is bepaald dat vandaag vonnis zal worden gewezen.

2.Het geschil

2.1.
HolzBerg vordert - na vermeerdering van eis bij repliek - dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot het betalen van een bedrag van € 6.563,90 aan HolzBerg. Dit bedrag bestaat uit € 6.246,18 aan hoofdsom, € 790,72 aan wettelijke handelsrente naar Duits recht tot en met 30 december 2020, € 507,00 aan incassokosten en € 20,00 aan kantoorkosten, verminderd met een betaling van [gedaagde] van € 1.000,00. Daarnaast vordert HolzBerg de wettelijke handelsrente naar Duits recht over € 6.246,18 vanaf 31 december 2020 tot de dag van volledige betaling, en veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, en in de nakosten.
2.2.
HolzBerg legt aan haar vordering ten grondslag dat partijen een koopovereenkomst hebben gesloten en dat [gedaagde], na levering van de goederen door HolzBerg, niet op tijd en niet het volledige factuurbedrag voor de goederen heeft betaald. [gedaagde] is sinds 23 maart 2019 in verzuim. Ook na aanmaning heeft [gedaagde] de factuur voor de goederen niet (volledig) betaald.
2.3.
[gedaagde] heeft in het verweerschrift tegen het Europees betalingsbevel aangevoerd dat hij de goederen, waarvan HolzBerg betaling vordert, niet heeft ontvangen. De handtekening die op de vrachtbrief staat, is niet gezet door [gedaagde] of iemand anders die bevoegd is te ondertekenen. Hij is dan ook niets verschuldigd aan HolzBerg, aldus [gedaagde].
2.4.
Bij conclusie van repliek heeft HolzBerg de koopovereenkomst, de vrachtbrief en de factuur van de betreffende levering overgelegd. HolzBerg stelt dat zowel de vrachtbrief als de koopovereenkomst is ondertekend.

3.De beoordeling

3.1.
Omdat HolzBerg is gevestigd in Duitsland betreft het een grensoverschrijdend geschil. [gedaagde] woont in Nederland. De kantonrechter verklaart zich bevoegd om van dit geschil kennis te nemen op grond van artikel 4 lid 1 van Verordening (EU) 1215/2012 (Brussel Ibis).
3.2.
Nu partijen niets anders zijn overeengekomen, wordt het toepasselijke (materiële) recht bepaald aan de hand van artikel 4 lid 1 onder a van Verordening (EG) nr. 593/2008 (Rome I). HolzBerg heeft zijn gewone verblijfplaats in Duitsland. Het Duitse recht is daarom van toepassing. Daarnaast is op grond van artikel 1 lid 1 van het Weens Koopverdrag het Weens Koopverdrag (hierna: CISG) op de overeenkomst van toepassing.
3.3.
HolzBerg heeft gesteld dat partijen een koopovereenkomst hebben gesloten en dat op basis daarvan goederen zijn geleverd aan [gedaagde]. In eerste instantie heeft [gedaagde] betwist dat er goederen zijn geleverd of dat er door of namens hem is getekend voor ontvangst van de goederen. HolzBerg heeft bij repliek de koopovereenkomst en de vrachtbrief overgelegd en gesteld dat in ieder geval de koopovereenkomst door [gedaagde] zelf is ondertekend, en dat de vrachtbrief ook is ondertekend, dan wel gestempeld. [gedaagde] heeft vervolgens op deze stellingen van HolzBerg niet meer gereageerd. Daarmee komen de stellingen van HolzBerg vast te staan. [gedaagde] zal voor de goederen moeten betalen. De vordering tot betaling van de hoofdsom van € 6.246,18 ligt daarmee voor toewijzing gereed.
3.4.
Op grond van artikel 74 CISG komt de schade als gevolg van het onbetaald laten van de factuur door [gedaagde] voor vergoeding in aanmerking. Vaste rechtspraak is dat ook buitengerechtelijke incassokosten op grond van dit artikel voor vergoeding in aanmerking komen. Op grond van artikel 7 lid 2 CISG moet de hoogte van de buitengerechtelijke kosten worden beoordeeld naar Duits recht. De kantonrechter stelt de hoogte van de buitengerechtelijke incassokosten op basis van bijlage 2 bij de Rechtsanwaltsvergütungsgesetz (RVG) vast op € 446,00. Een hogere vergoeding dan deze basiswaarde is door HolzBerg onvoldoende onderbouwd en zal worden afgewezen. Ook de vordering tot betaling van de kantoorkosten van € 20,00 is door HolzBerg onvoldoende onderbouwd. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.
3.5.
Nu [gedaagde] is tekortgeschoten in de betaling, is hij op grond van artikel 78 CISG over het achterstallige bedrag rente verschuldigd. De hoogte van de rente wordt (via artikel 7 lid 2 CISG) bepaald in § 288 van het Bürgerliches Gesetzbuch (hierna: BGB). Nu de overeenkomst tussen partijen een handelsovereenkomst betreft, geldt de handelsrente als bedoeld in § 288 Absatz 2 BGB.
De gevorderde handelsrente van € 790,72 tot en met 30 december 2020 is door [gedaagde] niet weersproken en wordt dan ook toegewezen, net als de handelsrente over de hoofdsom van € 6.246,18 vanaf 31 december 2020 tot aan de dag van volledige betaling.
3.6.
[gedaagde] heeft op 18 juni 2019 een bedrag van € 1.000,00 betaald. Het toe te wijzen bedrag van (€ 6.246,18 + € 446,00 + € 790,72 =) € 7.482,90 wordt dan ook verminderd met € 1.000,00 tot een bedrag van € 6.482,90.
3.7.
[gedaagde] wordt in deze procedure het ongelijk gesteld. Hij wordt daarom veroordeeld in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van HolzBerg begroot op € 810,00
(bestaande uit € 499,00 aan griffierecht dat HolzBerg aan de rechtbank Den Haag heeft betaald en € 311,00 aan salaris voor de gemachtigde van HolzBerg (1 punt x tarief € 311,00)).
3.8.
De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.
3.9.
De nakosten, die gevorderd worden door HolzBerg, worden begroot op € 124,00
(½ punt liquidatietarief, met een maximum van € 124,00).

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om tegen bewijs van kwijting aan HolzBerg te betalen een bedrag van € 6.482,90, vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in § 288 Absatz 2 van het Bürgerliches Gesetzbuch over een bedrag van € 6.246,18 vanaf 31 december 2020 tot de dag van volledige betaling;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van HolzBerg begroot op € 810,00, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de nakosten, begroot op € 124,00;
4.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J.S. Groeneveld - Koekkoek, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2021.