ECLI:NL:RBOVE:2021:1041

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 maart 2021
Publicatiedatum
11 maart 2021
Zaaknummer
242500 / HA ZA 20-19
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.J.S. Groeneveld - Koekkoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijk veroordeling tot betaling van een bedrag in civiele procedure

In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Overijssel op 3 maart 2021 een eindvonnis gewezen in de zaak tussen de besloten vennootschap ULFCAR BENELUX BV en de stichting Administratiekantoor Maymount. Eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.M.C.C. Verblackt, had eerder in de procedure om uitstel gevraagd, maar gedaagden hebben daarna niet meer inhoudelijk gereageerd. Bij een tussenvonnis van 23 december 2020 is eiseres in de gelegenheid gesteld om toe te lichten welk bedrag haar op grond van artikel 477a lid 2 Rv zou moeten toekomen. Gedaagden, Ulfcar en Maymount, hebben in deze procedure geen inhoudelijk verweer gevoerd of een gerechtelijke verklaring afgelegd.

Eiseres heeft bij akte van uitlating op 29 januari 2021 verzocht om het bedrag dat Ulfcar en Maymount aan haar dienen te betalen vast te stellen op € 34.507,20, waarvan € 33.828,25 op basis van een eerder vonnis van de rechtbank van 17 april 2019 en € 678,95 aan executiekosten. De rechtbank heeft geoordeeld dat gedaagden hoofdelijk moeten worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan eiseres. Daarnaast zijn Ulfcar en Maymount als in het ongelijk gestelde partijen veroordeeld in de kosten van de procedure, die aan de zijde van eiseres zijn begroot op € 1.458,83.

De rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. S.J.S. Groeneveld - Koekkoek op 3 maart 2021.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 242500 / HA ZA 20-19
Vonnis van 3 maart 2021
in de zaak van
de vennootschap onder firma
[eiseres],
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiseres] ,
advocaat: mr. A.M.C.C. Verblackt
tegen
1. de besloten vennootschap
ULFCAR BENELUX BV,
gevestigd en kantoorhoudende te Zwolle,
2. de stichting
STICHTING ADMINISTRATIEKANTOOR MAYMOUNT,
gevestigd en kantoorhoudende te Zwolle,
gedaagde partijen, hierna te noemen Ulfcar en Maymount,
advocaat: mr. E. Jacobson, onttrokken bij bericht van 6 oktober 2020.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 december 2020;
- de akte van 29 januari 2021 van de zijde van [eiseres] .
1.2.
Ten slotte is bepaald dat vandaag vonnis zal worden gewezen.

2.De verdere beoordeling in de bodemzaak

2.1.
Bij tussenvonnis van 23 december 2020 is [eiseres] in de gelegenheid gesteld nader toe te lichten wat op grond van artikel 477a lid 2 Rv aan haar zou moeten toekomen, nu Ulfcar en Maymount in deze procedure niet inhoudelijk hebben gereageerd en dus geen gerechtelijke verklaring hebben afgelegd.
2.2.
Bij akte van uitlating van 29 januari 2021 heeft [eiseres] de rechtbank verzocht om het bedrag dat Ulfcar en Maymount aan [eiseres] dienen te betalen, vast te stellen op een bedrag van € 34.507,20, waarvan € 33.828,25 op basis van het vonnis van deze rechtbank van 17 april 2019 en € 678,95 aan executiekosten.
2.3.
Ulfcar en Maymount hebben in deze procedure geen inhoudelijk verweer gevoerd of een gerechtelijke verklaring afgelegd. De rechtbank zal Ulfcar en Maymount dan ook hoofdelijk, in die zin dat indien de één betaalt, de ander zal zijn bevrijd, veroordelen tot het betalen van een bedrag van € 34.507,20 aan [eiseres] .
2.4.
Ulfcar en Maymount zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [eiseres] begroot op € 1.458,83 (waarvan € 81,83 aan dagvaardingskosten, € 656,00 aan griffierecht en € 721,00 aan salaris gemachtigde (1 punt x tarief € 721,00)).

3.De beslissing in de bodemzaak

De rechtbank
3.1.
veroordeelt Ulfcar en Maymount hoofdelijk, in die zin dat indien de één betaalt, de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 34.507,20;
3.2.
veroordeelt Ulfcar en Maymount in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [eiseres] begroot op € 1.458,83;
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J.S. Groeneveld - Koekkoek en in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2021.