4.2Verweerder heeft in het eerste verkeersbesluit aangegeven dat de verkeersmaatregelen er toe strekken om de instandhouding en de bruikbaarheid van de weg te waarborgen (artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c van de WVW1994) en het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade (artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a van de WVW1994).
Met het tweede verkeersbesluit is hier geen wijziging in gebracht nu daarbij slechts is beoogd om de aangewezen parkeerstrook aan de Schering in te korten. Daarnaast heeft verweerder inzichtelijk gemaakt hoe de betrokken belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
Bij de totstandkoming van het verkeersbesluit heeft verweerder de uitkomsten van een in week 8 en 10 van 2018 verricht parkeeronderzoek, als uitgangspunt genomen en in samenspraak met ondernemers in Genemuiden de problemen op het industrieterrein geïnventariseerd en de belangrijkste thema’s bezien.
De rechtbank stelt vast dat, naar van de zijde van verweerder wordt erkend, het parkeeronderzoek eerst ten tijde van de hoorzitting aan de orde is gekomen en eerst in de beroepsfase aan eisers is toegezonden. Nu eisers in beroep alsnog kennis hebben kunnen nemen van dat onderzoek en daar op hebben kunnen reageren, is de rechtbank van oordeel dat zij niet zijn benadeeld. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om dit gebrek te passeren en het bestreden besluit met toepassing van het bepaalde in artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in stand te laten.
Voor zover eisers stellen dat zij niet bij de besluitvorming zijn betrokken stelt de rechtbank vast dat uit de gedingstukken blijkt dat verweerder de bedrijven op het industrieterrein Genemuiden middels een brief en een bericht in het gemeentelijke huis-aan-huisblad heeft uitgenodigd voor een op maandag 23 oktober 2017 te houden overleg omtrent problemen die te maken hebben met parkeren, verkeersveiligheid, laden en lossen en de toestand van de wegen op het industrieterrein. Vervolgens is een werkgroep geformeerd met ambtenaren van de gemeente en ondernemers uit Genemuiden, zijn de ervaren problemen besproken, voorstellen gedaan en heeft verweerder alle bedrijven op het industrieterrein nogmaals per brief en middels publicatie in het huis-aan-huisblad uitgenodigd voor een overleg op 3 april 2018, waarin de plannen voor een nieuw parkeerbeleid zouden worden gepresenteerd.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat eisers wel degelijk de kans hebben gehad om middels deelname in de werkgroep betrokken te zijn bij de besluitvorming.
De rechtbank stelt in dat verband voorts vast dat eiser ter zitting heeft aangegeven wel bij één bijeenkomst aanwezig te zijn geweest. Daarnaast heeft verweerder, na de door eisers ingediende bezwaren en na telefonisch contact van de verkeersdeskundige met eisers, bij verkeersbesluit van 27 november 2019 alsnog besloten om het verkeersbesluit van 7 juni 2019 in te trekken en de parkeerstrook aan De Schering, dusdanig in te korten dat deze niet meer bij eisers voor de deur begint.
Het merendeel van de ondernemers op het industrieterrein kan zich vinden in de genomen maatregelen en het enkele feit dat verweerder niet kiest voor de door eisers genoemde alternatieven, maakt niet dat de belangenafweging onzorgvuldig is geweest. Het treffen van een verkeersmaatregel kan, zoals hier voor al is aangegeven, als een normale maatschappelijke ontwikkeling worden beschouwd, waar iedereen mee te maken kan krijgen.
Verweerder kon naar het oordeel van de rechtbank dan ook in redelijkheid tot de gemaakte belangenafweging komen.
5. Het beroep gericht tegen het bestreden besluit 1 is ongegrond.
6.
AWB 20/1125
De rechtbank stelt vast dat eisers bij een op 28 juni 2019 bij verweerder ontvangen schrijven bezwaar hebben ingediend tegen het verkeersbesluit van 7 juni 2019 en verweerder bij brief van 25 november 2019 ingebreke hebben gesteld vanwege het niet tijdig beslissen op hun bezwaar.
Bij besluit van 27 november 2019 heeft verweerder vervolgens het eerdere besluit ingetrokken en een nieuw verkeersbesluit genomen ten aanzien van het parkeren voor vrachtwagens en bussen op genoemd industrieterrein.
Tevens heeft verweerder zich bij brief van 2 december 2019 op het standpunt gesteld dat eisers bezwaar kunnen instellen tegen het nieuwe besluit van 27 november 2019 en geen procesbelang meer hebben bij een beslissing op hun bezwaar tegen het besluit van 7 juni 2019.
Bij bezwaarschrift van 10 december 2019 hebben eisers aangegeven dat het eerdere bezwaar op grond van het bepaalde in artikel 6:19 van de Awb zich van rechtswege ook richt tegen het nieuwe besluit, dat de beslistermijn op dat bezwaar op 22 november 2019 is verstreken en dat verweerder gelet op de ingebrekestelling van 25 november 2019 met ingang van
9 december 2019 dwangsommen verbeurt.
Tevens hebben eisers verweerder bij schrijven van 14 mei 2020 ingebreke gesteld.
Verweerder stelt in het bestreden besluit van 26 mei 2020 dat er een nieuwe beslistermijn is gaan gelden en dat tijdig (binnen 14 dagen na de ingebrekestelling van 14 mei 2020) op het bezwaar is beslist zodat er geen dwangsommen zijn verbeurd.
8. De rechtbank stelt vast dat het bezwaar tegen het besluit van 7 juni 2019, gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid van de Awb van rechtswege mede betrekking heeft op het besluit van 27 november 2019 waarbij het eerdere besluit is ingetrokken. Nu het besluit van 27 november grotendeels gelijkluidend is aan het ingetrokken besluit en mede gelet op de ingebrekestelling, is de rechtbank van oordeel dat niet gesteld kan worden dat eisers geen procesbelang meer hebben bij een beslissing op dat eerdere bezwaar.
De rechtbank stelt vast dat ten tijde van de intrekking van primair besluit van 7 juni 2019 de wettelijke termijn om op het eerdere bezwaar te beslissen reeds was verlopen zonder dat er een beslissing op dat bezwaar is genomen. Naar het oordeel van de rechtbank is het in strijd met tekst en strekking van 4:17 van de Awb om aan te nemen dat een bestuursorgaan na ontvangst van een ingebrekestelling een nieuwe termijn kan creëren door een nieuwe, vrijwel gelijkluidende beslissing te nemen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder na 9 december 2019 dwangsommen verbeurt. Nu verweerder eerst op 26 mei 2020 een beslissing op het bezwaar heeft genomen, zijn vanaf 10 december 2020 ruimschoots meer dan 42 dagen verstreken en heeft verweerder het maximale bedrag van € 1.442,-- aan eisers verbeurd.
9. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 is gegrond en de rechtbank vernietigt dat bestreden besluit.
10. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat verweerder dwangsommen verbeurt tot een bedrag van € 1.442,--.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht ad € 178,-- vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op
€ 1.078,12, te weten €1.068,-- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,-- en een wegingsfactor 1) alsmede € 10,12 aan reiskosten voor reizen met het openbaar vervoer, tweede klasse (Genemuiden-Zwolle v.v.).