ECLI:NL:RBOVE:2021:1210

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 maart 2021
Publicatiedatum
22 maart 2021
Zaaknummer
8674518 \ CV EXPL 20-3140
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen en verrekening van provisie tussen onderaannemer en opdrachtgever

In deze zaak heeft eiser, een onderaannemer, werkzaamheden verricht voor gedaagde, Quadrant, maar heeft Quadrant een deel van de facturen niet betaald. De gedaagde stelt dat de facturen onduidelijk zijn en dat de prijs niet redelijk is. Daarnaast beroept Quadrant zich op verrekening met een provisie die eiser aan hen zou moeten betalen. De kantonrechter heeft de vorderingen van eiser grotendeels toegewezen, maar de hoofdsom verminderd met het bedrag van de provisie die eiser aan Quadrant moet betalen. De kantonrechter oordeelt dat Quadrant de facturen moet betalen, maar dat de provisie in mindering wordt gebracht op het te betalen bedrag. De kantonrechter wijst ook de vorderingen van Quadrant in reconventie af, omdat deze niet voldoende onderbouwd zijn. De uitspraak is gedaan op 16 maart 2021.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 8674518 \ CV EXPL 20-3140
Vonnis van 16 maart 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende in [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiser] ,
gemachtigde: mr. P. de Ruijter,
tegen
de besloten vennootschap
INTERIEURBOUW HARDENBERG B.V. mede h.o.d.n. QUADRANT INTERIEURS,
gevestigd en kantoorhoudende in Hardenberg,
gedaagde partij, hierna te noemen Quadrant,
gemachtigde: mr. M.A. Kerkdijk.

1.De procedure

1.1.
Eerder heeft de kantonrechter in deze zaak vonnis tussen partijen gewezen, dat is uitgesproken op 10 november 2020. Daarin heeft de kantonrechter een mondelinge behandeling bepaald.
1.2.
Op 29 januari 2021 heeft er een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen zijn verschenen, waarbij gedaagde is bijgestaan door haar gemachtigde. De griffier heeft van wat er besproken is aantekeningen gemaakt.
1.3.
De kantonrechter is hiermee voldoende ingelicht om een beslissing te kunnen nemen. Die beslissing wordt vandaag in dit vonnis opgenomen en toegelicht.

2.Het geschil en de beoordeling daarvan

Wat er vaststaat

2.1.
[eiser] heeft als (onder)aannemer bij een project in Amsterdam werkzaamheden verricht ten behoeve van Quadrant. Het ging daarbij met name om installatie-, elektra-, en loodgieterswerk. De werkzaamheden zijn op regiebasis uitgevoerd.
2.2.
Naast het project in Amsterdam hebben [eiser] en Quadrant ook afspraken gemaakt over projecten in Voorburg en Zwolle.
2.3.
Voor de werkzaamheden in Amsterdam heeft [eiser] meerdere facturen naar Quadrant gestuurd. Het grootste deel van deze facturen, circa 10 a 12 stuks, heeft Quadrant voldaan. Twee facturen zijn niet betaald. Dat zijn de facturen van 29 november en 6 december 2019 ten bedrage van in totaal € 5.787,16 inclusief btw (te weten: € 2.782,85 plus € 3.004,31 inclusief btw). Bij deze facturen heeft [eiser] een betalingstermijn van veertien dagen gehanteerd.
2.4.
Op 10 december 2019 heeft [eiser] via Whatsapp een bericht aan ( [X] , de directeur van) Quadrant gestuurd, waarin hij schrijft:

(…) Ik heb een aantal keer contact met [A] gehad over de facturen die al een tijdje verlopen zijn. Dit zou opgepakt worden. Kunt u me daar meer duidelijk over geven? (…)
2.5.
Op 11 december 2019 heeft Quadrant als volgt gereageerd:

(…) Worden deze week betaald! (…)
2.6.
Vervolgens heeft [eiser] op 27 december 2019 opnieuw een bericht aan Quadrant gestuurd. Hierin staat:

Goedemiddag [X] even een vraag is het betalen bij jullie zo?
Ik vind het prima als jullie in plaats van 14 dagen 30 dagen hanteren.
Maar ik hou wel gemaakte afspraken na komen.
Ik kom mijn afspraken ook meer dan na en wel het wel kunnen waarderen als dit wederzijds zou zo zijn. (…)
2.7.
Quadrant heeft op 30 december 2019 als volgt gereageerd op [eiser] :

(…) Dat wil ook nog wel eens varrieren maar altijd in overleg, mede ook rond feestdagen. Ik kijk het vanavond even voor je na (…)
2.8.
Daarna heeft Quadrant op 2 januari 2020 naar [eiser] gestuurd:

(…) Vanavond ben ik terug en betaal ik een factuur, overige mail ik naar [A] ter accordering en daarna worden die ook voldaan (…)
2.9.
[eiser] heeft op 21 januari 2020 weer een bericht aan Quadrant gezonden. Hierin vraagt hij hoe het met de facturen staat.
2.10.
Vervolgens heeft (een medewerker van) Quadrant op 10 februari 2020 een e-mail naar [eiser] gestuurd, waarin staat:

(…) Van [X] heb ik begrepen dat de facturen voldaan zijn.
Voor Amsterdam heb ik daarom nog een aantal cruciale punten voor jou wat snel opgelost moet worden; (…)
2.11.
[eiser] heeft hier op 11 februari 2020 als volgt op gereageerd:

Dag [X] .
Deze facturen zijn al meer dan 3 maand verlaat betaald.
Naar nu 3 keer een heringenen te hebben verstuurd verwacht ik dat dit deze week Word overgemaakt.
Ook is er afgesproken met [A] dat er een bedrag van 2000 euro mee is genomen in de offerte van voorburg.
Deze zal direct worden voldaan bij betalingen van jullie kant.
En wat amsterdam betreft, kunnen wij dit helaas pas weer gaan inplannen als er van jullie kant betaald gaat worden. (…)
2.12.
Omdat betaling van Quadrant uitbleef, heeft [eiser] zijn vordering uit handen gegeven aan Juristu, een incassobureau (hierna ook: Juristu). Juristu heeft op 11 februari 2020 een aanmaning naar Quadrant gestuurd.
2.13.
Op 12 februari 2020 heeft Quadrant op deze aanmaning gereageerd. Zij schrijft onder andere:

Afgelopen zaterdag heeft [B] ons er aan herinnerd dat er nog twee facturen open stonden, dat bleek te kloppen en is toegezegd dat deze komende week betaald zouden worden. Voor uw informatie, nieuwere facturen waren al wel betaald, deze waren er tussen door geglipt maar hierop was nooit eerder een herinnering verzonden.
Echter deze week bleek dat de werkzaamheden nog niet waren afgerond, er zijn nog vele openstaande punten alsmede hebben wij, na herhaaldelijk vragen van mijn collega, nog steeds geen opgave van hem ontvangen wat wij aan hem kunnen factureren. (…)
We hebben hem ook om een duidelijke specificatie van het meerwerk gevraagd want dat zouden wij nog moeten doorberekenen aan onze opdrachtgever indien daar opdracht voor gegeven is. Na contact gisteravond met de opdrachtgever blijkt echter dat niet voor meerwerk opdracht is gegeven door de opdrachtgever. Dit moet ik nog wel even nader intern afstemmen, echter houd ik dit wel even onder mij zijnde minimaal het meerwerk zoals aangegeven op de facturen, zijnde 1.311,64 inclusief BTW.
Daarnaast dan, omdat opgave ontbreekt, een raming van 10% van 40.000 is 4.000 ex BTW te factureren van ons aan hem.
Resume:
(…)
Tegoed Quadrant 364,48
Zoals u kunt zien zouden wij dan, indien er voor meerwerk geen duidelijkheid is alsmede over de door ons te versturen factuur, een tegoed juist hebben op [B] . Met in het achterhoofd zijn starre houding over het oplossen van de openstaande punten alsmede het verstrekken van informatie gaan wij eerst geen betaling doen. (…)
2.14.
Hierna heeft Juristu nog een aantal aanmaningen naar Quadrant gestuurd. Uiteindelijk is [eiser] een gerechtelijke procedure gestart.
Wat [eiser] wil
2.15.
[eiser] wil dat Quadrant de openstaande facturen en bijkomende kosten betaalt. Hij vraagt de kantonrechter daarom om Quadrant bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om aan hem, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen:
€ 5.787,17 aan hoofdsom, te vermeerderen met (primair) wettelijke handelsrente vanaf 29 november 2019 tot de dag van volledige betaling;
€ 664,36 aan buitengerechtelijke incassokosten;
€ 1.210,00 wegens kosten aan juridische bijstand;
e kosten van deze procedure, inclusief nakosten.
2.16.
[eiser] baseert zijn vorderingen kort samengevat op het volgende. Partijen hebben een overeenkomst gesloten. Op grond van deze overeenkomst is Quadrant gehouden voor de door [eiser] verrichte werkzaamheden te betalen. Quadrant heeft echter twee facturen onbetaald gelaten. [eiser] heeft meerdere keren gevraagd om tot betaling over te gaan. Omdat betaling uitbleef, heeft [eiser] de werkzaamheden in Amsterdam en het betalen van de provisie van een project in Voorburg uitgesteld. Quadrant moet, nu zij niet (tijdig) aan haar betalingsverplichting heeft voldaan, ook de bijkomende kosten (wettelijke handelsrente, buitengerechtelijke incassokosten, kosten voor juridische bijstand en proceskosten) van [eiser] vergoeden, aldus [eiser] .
Wat Quadrant daar tegenover stelt
2.17.
Quadrant voert verweer en voert aan dat zij in eerste instantie heeft toegezegd dat zij de openstaande facturen zou betalen, maar dat zij na onderzoek op omstandigheden stuitte waardoor zij besloten heeft om dat toch niet te doen. Zo bleef [eiser] maar facturen aan Quadrant toezenden, waren deze facturen onduidelijk en niet gespecificeerd, is de in rekening gebrachte prijs niet redelijk, waren de werkzaamheden nog niet afgerond en weigerde [eiser] opgave te doen van het meerwerk in Amsterdam en van de provisie van een project in Voorburg, aldus Quadrant. Quadrant beroept zich daarom op opschorting van haar (eventuele) verplichting tot betaling en op verrekening met de te vorderen provisie.
2.18.
Quadrant stelt dat zij met [eiser] afgesproken heeft dat [eiser] aan Quadrant een provisie van 10% van de omzet van een project in Voorburg ontvangt. Quadrant raamt de omzet van dit project op minimaal € 40.000,-, zodat [eiser] aan Quadrant een provisie van
€ 4.840,- inclusief btw zou moeten betalen (zijnde: 10% van € 40.000,- plus 21% btw). Als tegeneis (eis in reconventie) vraagt Quadrant de kantonrechter daarom om [eiser] te veroordelen tot betaling van dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover. Daarnaast wil Quadrant dat [eiser] in de kosten van de procedure wordt veroordeeld (zowel in conventie als in reconventie).
Het oordeel van de kantonrechter in conventie en reconventie
2.19.
De kantonrechter zal in conventie het grootste gedeelte van de vorderingen van [eiser] toewijzen. Quadrant zal worden veroordeeld tot betaling van de facturen van [eiser] tot een bedrag van in totaal € 5.787,17 inclusief btw. Daarnaast moet zij de wettelijke handelsrente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten aan [eiser] vergoeden. Alleen de vordering van [eiser] tot vergoeding van de kosten voor juridische bijstand van
€ 1.210,- zal worden afgewezen. De hoofdsom wordt evenwel verminderd met een bedrag van € 2.420,- inclusief btw aan provisie. Omdat de kantonrechter dit bedrag in conventie in mindering brengt, zullen de vorderingen van Quadrant in reconventie worden afgewezen.
2.20.
Hierna legt de kantonrechter haar beslissingen uit.
De facturen van [eiser]
2.21.
De facturen waar [eiser] betaling van wil, zien op werkzaamheden die door [eiser] zijn verricht in Amsterdam. Partijen zijn het erover eens dat de gefactureerde werkzaamheden zijn verricht.
2.22.
Quadrant voert als verweer aan, dat voor een deel van de in rekening gebrachte werkzaamheden sprake is van meerwerk waarvoor geen opdracht is gegeven. Meerwerk betekent dat bovenop de oorspronkelijke opdracht extra werkzaamheden zijn uitgevoerd. Tussen partijen staat evenwel vast dat [eiser] werkzaamheden verrichtte voor Quadrant op basis van regie. Ter zitting heeft [eiser] toegelicht dat hij opdrachten kreeg van (een medewerker van) Quadrant, en dat hij op basis daarvan zijn facturen zond. Quadrant heeft deze werkwijze bevestigd. Omdat tussen partijen vaststaat dat de door [eiser] gefactureerde werkzaamheden daadwerkelijk zijn verricht en kennelijk de afspraak bestond dat [eiser] de door hem verrichtte werkzaamheden op regiebasis in rekening mocht brengen, is geen sprake van meerwerk. Dit verweer van Quadrant slaagt daarom niet.
2.23.
Quadrant voert daarnaast aan dat de door [eiser] in rekening gebrachte prijs niet redelijk is. Quadrant heeft deze stelling niet nader onderbouwd. Gelet op de omstandigheid dat Quadrant eerdere facturen van [eiser] wel heeft voldaan, had het op de weg van Quadrant gelegen om nader te onderbouwen waarom de gehanteerde prijzen in de onbetaalde facturen niet redelijk zouden zijn. De kantonrechter volgt dit verweer van Quadrant daarom niet.
2.24.
Quadrant doet verder een beroep op opschorting. Zij stelt dat [eiser] nog bepaalde werkzaamheden in Amsterdam moet afronden en/of gebreken moet herstellen, voordat de facturen betaald kunnen worden. Daarbij beroept Quadrant zich op opschorting als bedoeld in artikel 6:52 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.25.
Eén van de voorwaarden voor een geslaagd beroep op opschorting is dat de schuldenaar (Quadrant) een opeisbare vordering heeft op zijn schuldeiser ( [eiser] ). Een verbintenis is opeisbaar vanaf het moment dat de prestatie uiterlijk plaats had moeten vinden. Het vereiste van opeisbaarheid brengt mee dat degene die als eerste moet presteren in beginsel
geenopschortingsbevoegdheid toekomt. Diegene moet immers eerst zelf zijn verplichtingen nakomen, voordat hij de wederpartij hierop kan aanspreken. Het gaat er, kort gezegd, om wie er het eerst moest presteren.
2.26.
Volgens Quadrant moest [eiser] als eerste presteren. De kantonrechter deelt dit standpunt niet. Niet in geschil is namelijk dat de door [eiser] gefactureerde werkzaamheden zijn uitgevoerd. Verder staat vast dat Quadrant de factuur van [eiser] niet binnen de betalingstermijn heeft voldaan, dat [eiser] haar daar meerdere keren op aangesproken heeft en dat Quadrant toen herhaaldelijk heeft toegezegd dat zij de facturen alsnog zou betalen. Pas kort nadat [eiser] de vordering uit handen had gegeven aan Juristu, heeft Quadrant voor het eerst (formeel) geklaagd over werkzaamheden die [eiser] niet afgerond en/of niet naar behoren uitgevoerd zou hebben. Dat was op 12 februari 2020 (zie nr. 2.13 hiervóór). De vordering van [eiser] was toen echter al opeisbaar, omdat de betalingstermijn van zijn facturen al enige tijd verstreken was. Quadrant moest dus als eerste presteren en kon zich niet op opschorting beroepen. Het verweer van Quadrant slaagt daarom niet.
De provisie
2.27.
Quadrant doet in reconventie tot slot een beroep op verrekening. Quadrant voert daartoe aan dat zij een vordering heeft op [eiser] tot betaling van € 4.840,- inclusief btw wegens provisie voor een project in Voorburg. [eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling erkend dat hij nog een bedrag aan provisie moet betalen aan Quadrant, maar volgens [eiser] gaat het om € 2.420,- inclusief btw. [eiser] zegt dat hij met een medewerker van Quadrant heeft besproken dat hij bij dit project onder de € 40.000,- zou blijven, dat zijn factuur € 38.000,- was en dat er daarom € 2.000,- exclusief btw aan provisie voor Quadrant overbleef. Er is nooit afgesproken dat de provisie 10% zou bedragen, aldus [eiser] . De kantonrechter overweegt het volgende.
2.28.
De kantonrechter stelt voorop dat [eiser] erkent dat hij een bedrag van € 2.000,- exclusief btw aan provisie moet betalen. Dit bedrag komt daarom voor toewijzing in aanmerking. Het is vervolgens aan Quadrant om toe te lichten waarom zij van mening is dat zij recht heeft op een hoger bedrag. Quadrant heeft daar onvoldoende voor aangevoerd. Quadrant heeft bijvoorbeeld niet aangevoerd dat partijen een afspraak hebben gemaakt waardoor een hogere provisie verschuldigd zou zijn. Bovendien heeft Quadrant tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat er sprake is van een ‘welles-nietes-discussie’ en dat zij daarom uiteindelijk heeft gezegd ‘laten we maar van € 2.000,- uitgaan’.
2.29.
De kantonrechter komt daarom tot de slotsom dat [eiser] € 2.420,- (te weten:
€ 2.000,- plus 21% btw) aan Quadrant moet betalen, zodat Quadrant dit bedrag kan verrekenen met de openstaande facturen.
Tussenconclusie
2.30.
De conclusie van wat hiervoor besproken is, is dat Quadrant de facturen van [eiser] moet betalen en de provisie daarop in mindering kan brengen. Dat betekent dat de vordering van [eiser] tot betaling van een hoofdsom van € 3.367,17 (te weten: € 5.787,17 minus
€ 2.420,-) wordt toegewezen.
De bijkomende kosten
2.31.
[eiser] heeft over de hoofdsom een vergoeding voor het te laat betalen daarvan gevraagd. Die vergoeding wordt ook wel wettelijke (handels)rente genoemd. De kantonrechter stelt vast dat Quadrant tegen de gevorderde wettelijke handelsrente geen afzonderlijk verweer heeft gevoerd. Deze vordering is op de wet (artikel 6:119a BW) gebaseerd. De gevorderde wettelijke handelsrente wordt als volgt toegewezen.
2.32.
Over de facturen van [eiser] is Quadrant wettelijke handelsrente verschuldigd vanaf het moment dat de betalingstermijn van de onderliggende factuur verstreken is. Vanaf dat moment is Quadrant namelijk te laat met betalen. De wettelijke handelsrente over het totale factuurbedrag loopt tot het moment waarop de bevoegdheid tot verrekening is ontstaan (zie artikel 6:129 lid 1 BW). Daarna is, over het te verrekenen bedrag, geen rente meer verschuldigd. Nu de kantonrechter in dit geval niet precies kan vaststellen vanaf welk moment [eiser] provisie aan Quadrant moest voldoen – partijen hebben zich daar namelijk niet expliciet over uitgelaten – en zij dus niet vast kan stellen op welk moment de bevoegdheid tot verrekening precies is ontstaan, zal de kantonrechter uitgaan van 12 februari 2020. Vanaf dat moment heeft Quadrant namelijk in ieder geval een beroep op verrekening gedaan (zie ook nr. 2.13).
2.33.
Over het na verrekening resterende bedrag (dat is de toe te wijzen hoofdsom van
€ 3.367,17) is Quadrant wettelijke handelsrente verschuldigd vanaf 12 februari 2020 tot het moment van volledige betaling.
2.34.
[eiser] heeft verder aanspraak gemaakt op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 664,36. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: Besluit) van toepassing is. [eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht (onder meer met de aanmaning van Juristu van 11 februari 2020). Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is vanwege de verrekening met provisie hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal daarom een lager bedrag, ter hoogte van € 461,72, toewijzen.
2.35.
Tot slot heeft [eiser] een vergoeding gevraagd van € 1.210,- voor juridische bijstand. De kantonrechter wijst deze vordering af, omdat kosten voor juridische bijstand vallen onder de gevorderde (en toegewezen) buitengerechtelijke incassokosten en/of de hierna vast te stellen proceskostenveroordeling en [eiser] geen andere grondslag voor de vergoeding van deze kosten heeft aangevoerd.
2.36.
Omdat Quadrant in conventie grotendeels in het ongelijk is gesteld, wordt zij veroordeeld in de kosten van deze procedure en de nakosten. De kosten aan de zijde van [eiser] worden, op basis van het toegewezen bedrag, in conventie begroot op:
- explootkosten € 87,99
- griffierecht 236,00
- salaris gemachtigde 249,00 (1 punt (dagvaarding) maal tarief van € 249,00 per punt)
- nakosten
124,00
totaal € 696,99
In reconventie
2.37.
Quadrant vordert in reconventie betaling van provisie. De kantonrechter heeft de stellingen van Quadrant hierover al beoordeeld in conventie en het aan Quadrant toe te kennen bedrag in mindering gebracht op de vorderingen van [eiser] . De vorderingen van Quadrant in reconventie zullen daarom worden afgewezen. De kantonrechter zal de proceskosten in reconventie compenseren in die zin dat partijen in reconventie ieder de eigen kosten dragen.

3.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
3.1.
veroordeelt Quadrant om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 3.367,17 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over de onderliggende factuurbedragen vanaf de respectievelijke vervaldata van de facturen tot 12 februari 2020 en met de wettelijke handelsrente over € 3.367,17 vanaf 12 februari 2020 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt Quadrant om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 461,72 aan buitengerechtelijke incassokosten,
3.3.
veroordeelt Quadrant in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op € 696,99 inclusief nakosten,
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
in reconventie
3.6.
wijst de vorderingen van Quadrant af,
3.7.
compenseert de proceskosten in die zin dat beide partijen de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.C. Rozeboom, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2021.