ECLI:NL:RBOVE:2021:1242

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 maart 2021
Publicatiedatum
23 maart 2021
Zaaknummer
8587893 CV EXPL 20-2566
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen voor asbestonderzoeken met betrekking tot wilsovereenstemming en betalingsverplichting

In deze zaak vordert eiser, handelend onder de naam Qualita Inspecties, betaling van drie facturen die zijn opgesteld voor asbestonderzoeken uitgevoerd in 2018 op verschillende locaties. De gedaagde, een besloten vennootschap, heeft de verschuldigdheid van de factuur voor Arnhem erkend, maar betwist de btw en de andere facturen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er wilsovereenstemming is tussen partijen over de betalingsverplichting van de gedaagde. De kantonrechter heeft de vordering van eiser toegewezen, inclusief de wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke kosten. De gedaagde is veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 6.915,83, vermeerderd met rente, en moet de proceskosten van eiser vergoeden. Het vonnis is uitgesproken op 16 maart 2021.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 8587893 CV EXPL 20-2566
Vonnis van 16 maart 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
hierna genoemd:
[eiser],
gemachtigde: mr. G. Post te Sneek,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
hierna genoemd:
[gedaagde],
zonder gemachtigde procederend.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het tussenvonnis van 15 september 2020 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Bij het tussenvonnis van 15 september 2020 is een mondelinge behandeling bevolen. Vervolgens heeft [eiser] een akte met producties ingediend tegen de datum van 11 november 2020. Op 11 november 2020 is een mondelinge behandeling gehouden, waarbij [eiser] is verschenen. Namens [gedaagde] is daarbij niemand verschenen. Naderhand is gebleken dat de voor [gedaagde] bestemde oproep voor die zitting naar een verkeerd adres is verzonden. De kantonrechter heeft daarom beslist dat een nieuwe (digitale) mondelinge behandeling moest worden gehouden. Deze hernieuwde mondelinge behandeling heeft op 2 maart 2021 – digitaal – plaatsgevonden. Partijen en de gemachtigde van [eiser] zijn daarbij verschenen. Bij aanvang van deze zitting is aan partijen medegedeeld dat de kantonrechter bij de beoordeling in deze zaak geen acht zal slaan op het verhandelde ter zitting van 11 november 2020, nu [gedaagde] daar buiten haar schuld om niet bij aanwezig was.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In 2018 heeft [eiser] , handelend onder de naam Qualita Inspecties, asbestonderzoeken uitgevoerd op drie locaties: in Arnhem, Hardenberg en Heino.
2.2.
[eiser] heeft voor deze werkzaamheden de volgende drie facturen opgesteld:
- een factuur van 10 augustus 2018 ten bedrage van € 4.398,35 (inclusief btw), bestaande uit
€ 3.500,00 (exclusief btw) voor asbestonderzoek en € 135,00 (exclusief btw) voor drie extra materiaalmonsters, betreffende de locatie in Arnhem (hierna: de ‘
factuur Arnhem’);
- een factuur van 26 september 2018 ten bedrage van € 393,25 (inclusief btw), betreffende de locatie in Hardenberg (hierna: de ‘
factuur Hardenberg’);
- een factuur van 28 september 2018 ten bedrage van € 623,15 (inclusief btw), betreffende de locatie in Heino (hierna: de ‘
factuur Heino’).
2.3.
[eiser] heeft [gedaagde] aangesproken tot betaling van deze facturen. [gedaagde] is niet tot betaling overgegaan.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 6.915,83, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over een bedrag van € 5.414,75 vanaf de datum van dagvaarding – dat is 15 juni 2020 – tot de dag van algehele betaling, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten. Het gevorderde bedrag van € 6.915,83 bestaat uit een hoofdsom van € 5.414,75, verschenen wettelijke handelsrente tot aan de datum van dagvaarding van € 783,78 en buitengerechtelijke kosten van € 717,30.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering de volgende stellingen ten grondslag. [gedaagde] is verplicht tot betaling van de drie facturen, waarmee de overeengekomen prijs voor zijn werkzaamheden in rekening is gebracht. De factuur Arnhem is [gedaagde] verschuldigd omdat de betreffende opdracht door [gedaagde] is verstrekt en [gedaagde] aan [eiser] verzocht heeft deze factuur op haar naam te stellen. De facturen Hardenberg en Heino - die niet op naam van [gedaagde] zijn gesteld maar op naam van de besloten vennootschap [X] - zijn eveneens door [gedaagde] verschuldigd omdat [eiser] bewust in verwarring is gebracht over de vraag voor wiens rekening die opdrachten verstrekt zijn. Bovendien heeft [eiser] ten aanzien van alle drie facturen mondeling een betalingsregeling afgesproken met [gedaagde] , inhoudende dat [gedaagde] deze zou voldoen in termijnen. [gedaagde] zou deze betalingsregeling schriftelijk bevestigen, maar dat heeft zij nagelaten.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] erkent de verschuldigdheid van de factuur Arnhem tot een bedrag van € 3.500,00. [gedaagde] betwist evenwel de over deze prijs gevorderde btw, waartoe zij aanvoert dat [eiser] bij het overeenkomen van de prijs niet heeft benoemd dat die exclusief btw is. [gedaagde] betwist daarnaast het bij deze factuur in rekening gebrachte bedrag van € 135,00 exclusief btw voor drie extra materiaalmonsters, op de grond dat zij een vaste prijs voor deze werkzaamheden met [eiser] is overeengekomen en dus geen meerkosten in rekening gebracht mogen worden. [gedaagde] betwist integraal de verschuldigdheid van de facturen Heino en Hardenberg, waartoe zij aanvoert dat deze twee opdrachten niet verstrekt zijn door [gedaagde] maar door de vennootschap [X] . Daarvan is niet [A] de vertegenwoordigingsbevoegde bestuurder maar diens broer [B] . Volgens [gedaagde] had [eiser] tijdig moeten onderzoeken wie hem de opdrachten heeft verstrekt.

5.De beoordeling

5.1.
Achtereenvolgens zullen worden beoordeeld de gevorderde betaling van de factuur Arnhem, de facturen Hardenberg en Heino, de handelsrente en de buitengerechtelijke kosten.
De factuur Arnhem
5.2.
[gedaagde] heeft de verschuldigdheid van de factuur Arnhem erkend tot een bedrag van € 3.500,00, zodat de kantonrechter dit onderdeel van de vordering zal toewijzen.
5.3.
De kantonrechter zal ook de meerprijs van € 135,00 voor de extra materiaalmonsters toewijzen. [eiser] heeft toegelicht dat zijn offerte vermeldt dat deze extra bemonsteringskosten niet zijn inbegrepen in de aangeboden prijs (die oorspronkelijk € 3.995,00 bedroeg), maar op grond van de in de offerte vermelde voorwaarden zo nodig wel in rekening gebracht kunnen worden, wat [gedaagde] niet heeft weersproken. Namens [gedaagde] is als volgt op deze offerte gereageerd per e-mail van 25 juli 2018: “
als je het voor 3500 kunt uitvoeren ipv 3995 heb je opdracht”, met welk tegenvoorstel [eiser] heeft ingestemd. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] uit dit prijsvoorstel van [gedaagde] redelijkerwijs mogen afleiden dat indien de geoffreerde prijs verminderd zou worden naar € 3.500,00, [gedaagde] voor het overige instemde met de offerte, waaronder dus ook met de voorwaarde dat extra bemonsteringskosten niet in de prijs zijn inbegrepen. [gedaagde] is dan ook gehouden de gevorderde aanvullende bemonsteringskosten, waarvan [gedaagde] niet betwist heeft dat die gemaakt zijn, aan [eiser] te betalen.
5.4.
De kantonrechter is met [eiser] van oordeel dat partijen een prijs exclusief btw zijn overeengekomen, zodat het gevorderde bedrag aan btw over de factuurprijs zal worden toegewezen. [eiser] heeft gesteld dat zijn offerte een prijs exclusief btw vermeldt, wat [gedaagde] niet heeft weersproken. Aangezien bij het namens [gedaagde] uitgebrachte tegenvoorstel van 25 juli 2018 (zie r.o. 5.3) niet is aangegeven dat sprake is van een prijs inclusief btw, mocht [eiser] begrijpen dat dit tegenaanbod van [gedaagde] net als de offerte een prijs exclusief btw inhield. Door de aanvaarding van dit tegenvoorstel door [eiser] is derhalve een prijs exclusief btw overeengekomen.
De facturen Hardenberg en Heino
5.5.
De gevorderde betaling van de facturen Hardenberg en Heino wordt eveneens toegewezen. [gedaagde] heeft ter zitting bevestigd dat haar bestuurder, de heer [A] , met [eiser] mondeling heeft afgesproken dat de drie facturen – waaronder de facturen Hardenberg en Heino – zouden worden betaald in termijnen. Partijen hebben daarmee wilsovereenstemming bereikt waaruit een betalingsverplichting voor [gedaagde] voortvloeit. Schriftelijke bevestiging is daarvoor niet vereist.
De wettelijke handelsrente
5.6.
De gevorderde wettelijke handelsrente die verschenen is tot de datum van dagvaarding, die volgens [eiser] € 783,78 bedraagt, is door [gedaagde] niet betwist en zal worden toegewezen. De gevorderde wettelijke handelsrente over een bedrag van € 5.414,75 vanaf de datum van dagvaarding zal eveneens als onbetwist worden toegewezen.
De buitengerechtelijke kosten
5.7.
De gevorderde buitengerechtelijke kosten van € 717,30 zijn niet als zodanig afzonderlijk door [gedaagde] betwist en zullen eveneens worden toegewezen.
Conclusie
5.8.
Uit het voorgaande volgt dat het gevorderde bedrag van € 6.915,83, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over een bedrag van € 5.414,75 vanaf de datum van dagvaarding, zal worden toegewezen.
Proceskosten
5.9.
[gedaagde] heeft in deze procedure geen gelijk gekregen, en moet daarom de door [eiser] gevorderde proceskosten betalen. Nu vast staat dat [gedaagde] de vordering van [eiser] ten onrechte niet voldaan heeft, passeert de kantonrechter de stelling van [gedaagde] dat haar niet verweten kan worden dat [eiser] kosten voor zijn gemachtigde heeft gemaakt. De proceskosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
  • € 236,00 aan griffierecht
  • € 87,99 aan explootkosten,
  • € 622,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x tarief € 311),
in totaal € 945,99.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 6.915,83, vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over een bedrag van € 5.414,75 vanaf 15 juni 2020 tot de dag van algehele betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] begroot op € 945,99;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Essed, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken door mr. S.J.S. Groeneveld-Koekkoek op 16 maart 2021. (HJB)