ECLI:NL:RBOVE:2021:1314

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 maart 2021
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
08/158195-19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag na schietincident in Enschede

Op 29 maart 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 25-jarige man uit Ridderkerk, die werd beschuldigd van poging tot doodslag. De verdachte drong op 26 februari 2019 een woning in Enschede binnen en schoot daar met een vuurwapen op het slachtoffer, die hierdoor gewond raakte aan zijn onderbeen. De rechtbank heeft na meerdere zittingen en getuigenverklaringen vastgesteld dat de verdachte schuldig is aan de poging tot doodslag. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de verdachte opzettelijk het slachtoffer heeft willen doden, hoewel hij niet met anderen samenwerkte. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden en moet een schadevergoeding van ruim 3.500 euro aan het slachtoffer betalen. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond, en concludeerde dat er geen sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar voor de verdachte. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk werd gesteld voor de materiële en immateriële schade die het slachtoffer had geleden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer 08/158195-19 (P)
Datum vonnis: 29 maart 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1995 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de BRP [adres 1] ,
nu verblijvende in P.I. Krimpen aan den IJssel, HvB,
Van der Hoopstraat 100, 2921 LD Krimpen aan den IJssel.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 juni 2020, en, na het tussenvonnis van de rechtbank van 29 juni 2020, het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 16 juli 2020, 8 oktober 2020, 22 december 2020 en
15 maart 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Leusink - Van Dijk en van hetgeen door verdachte en de raadsman
mr. Y. Moszkowicz, advocaat te Utrecht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 15 juni 2020, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1
op 26 februari 2019, alleen of met een of meer anderen [slachtoffer] geld heeft proberen afhandig te maken door hem met een pistool te bedreigen en in een worsteling hem in zijn kuit te schieten;
feit 2
op 26 februari 2019, al dan niet samen met een of meer anderen, heeft geprobeerd
[slachtoffer] te doden
(primair)dan wel hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
(subsidiair)door hem in zijn kuit te schieten.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 26 februari 2019, in de gemeente Enschede, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld een persoon, genaamd
[slachtoffer] , te dwingen tot de afgifte van (een) geld(bedrag), in elk geval van enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
-(zich) voorzien van een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp naar de woning van die [slachtoffer] (gelegen aan de [adres 2] ) heeft/hebben begeven,
-(vervolgens) bij voornoemde woning heeft/hebben aangebeld,
-(vervolgens) – toen die [slachtoffer] (daarop) zijn voordeur had geopend – die voordeur (verder) open heeft/hebben gedrukt/geduwd en (daarbij) die [slachtoffer] (met kracht) naar achteren (naar de keuken) heeft/hebben geduwd,
-(vervolgens) (daarbij) in de richting van die [slachtoffer] heeft/hebben geroepen/
geschreeuwd: “Geld, geld, geld”,
-(vervolgens) (daarbij) voornoemd pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp ter hand heeft/hebben genomen,
-(vervolgens) – tijdens de daarop ontstane worsteling met die [slachtoffer] – (meermalen) op die [slachtoffer] heeft/hebben geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 26 februari 2019, in de gemeente Enschede, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon, genaamd [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
(meermalen) met een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer] heeft/hebben geschoten (waarbij die [slachtoffer] ook (in zijn lichaam (kuit)) is geraakt), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 februari 2019, in de gemeente Enschede, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (meermalen) met een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer] heeft/hebben geschoten (waarbij die [slachtoffer] ook (in zijn lichaam (kuit)) is geraakt), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Op 26 februari 2019 is [slachtoffer] in zijn woning in Enschede beschoten en in zijn kuit geraakt. Hij heeft daardoor letsel opgelopen. Verdachte ontkent de schutter te zijn geweest. Verschillende getuigen en verdachten hebben verklaringen afgelegd. Niet alleen over het schietincident maar ook aan de gebeurtenissen die daaraan vooraf zouden zijn gegaan.
De aanleiding is hoogstwaarschijnlijk gelegen in een ruzie over een drugsdeal.
Dat [slachtoffer] het slachtoffer is geweest van een schietincident staat voor partijen niet ter discussie. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het verdachte is geweest die heeft geschoten op [slachtoffer] en hoe dit juridisch te kwalificeren is.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, omdat niet bewezen kan worden dat verdachte het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening had ten aanzien van geld of drugs.
Het onder 2 primair ten laste gelegde kan volgens de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Kort samengevat is het volgende bepleit.
Het uitgangspunt is dat verdachte ontkent in de woning te zijn geweest en dus ook dat hij daar op aangever heeft geschoten. De verdediging heeft dat gemotiveerd door de aangifte en belastende getuigenverklaringen te bespreken en is voor elk daarvan tot de conclusie gekomen dat deze niet voor het bewijs gebruikt kunnen worden. De gehoorde personen hebben geen betrouwbare verklaringen afgelegd. En de getuige/verdachte [medeverdachte] is een
sole or decisive witnessdie zich bij de rechter-commissaris op zijn verschoningsrecht heeft beroepen, met als gevolg dat de verdediging haar ondervragingsrecht niet heeft kunnen uitoefenen. Als gevolg hiervan dient zijn verklaring te worden uitgesloten van het bewijs.
Voor de fotoconfrontatie geldt dat de rechtbank noch de verdediging kennis heeft kunnen nemen van de foto’s die voor de fotoconfrontatie zijn gebruikt, zodat aan de herkenning van verdachte door aangever geen bewijswaarde kan worden toegekend.
De raadsman heeft ook een alternatief scenario geschetst, overigens met niet verdachte maar een onbekend persoon als schutter.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Feit 1
De rechtbank volgt de officier van justitie in zijn eis tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde omdat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor het ten laste gelegde oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van geld of drugs.
4.4.2
Feit 2
4.4.2.1 Vaststelling van de redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Aangever [slachtoffer] heeft in de nacht van 25 op 26 februari 2019, kort na middernacht, de voordeur van zijn woning in Enschede opengedaan voor twee mannen. De ene man had een donkere huidskleur, de andere, dikkere, man had een lichte huidskleur. De mannen zijn de woning van [slachtoffer] binnengegaan.
[slachtoffer] is door de mannen door de woonkamer naar de keuken geduwd waar hij met zijn rug tegen het aanrecht is geduwd. Er heeft een worsteling plaatsgevonden. [slachtoffer] heeft gezien dat de dikkere man naar iets greep dat zat in een tasje dat hij over zijn jas voor zijn borst had hangen. Door die man is in de keuken een schot gelost. De donkere man heeft daarop de woning verlaten. [slachtoffer] heeft een schaar van het aanrecht gepakt om zich te verweren. Daarna is het wapen nog een keer afgegaan en [slachtoffer] voelde dat hij was geraakt in zijn linker kuit. De blanke man heeft daarop de woning verlaten.
Na medisch onderzoek is vastgesteld dat [slachtoffer] een schotwond in zijn linker onderbeen heeft opgelopen.
[slachtoffer] heeft bij een fotoconfrontatie verdachte aangewezen als de man die op
26 februari 2019 op hem heeft geschoten.
Verdachte heeft, zoals hij ter terechtzitting van 15 maart 2021 heeft verklaard, in de ochtend van 26 februari 2019 samen met een andere man vanaf het station in Hengelo (O) een taxi genomen naar Ridderkerk.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij in de woning is geweest (pag. 223), hetgeen bevestiging vindt in het feit dat de politie zijn telefoon in de woning heeft gevonden (kennisgeving inbeslagname pag. 245). Vergelijking van (de foto van) het gezicht van verdachte met de foto van [medeverdachte] (pag. 185) brengt de rechtbank tot de vaststelling dat [medeverdachte] de donkere man is geweest.
4.4.2.2 Beantwoording van de vraag of verdachte de schutter was
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verdachte de lichte man is geweest en of bewezen kan worden dat hij op aangever heeft geschoten. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Verdachte heeft zich bij de politie beroepen op zijn zwijgrecht. Ter zitting van
15 juni 2020 heeft hij de hem ten laste gelegde feiten ontkend. Hij heeft wel verklaard dat hij in de vroege ochtend van 26 februari 2019 samen met een andere man in Hengelo een taxi naar Ridderkerk heeft genomen. Daarmee staat dus vast dat hij in Twente, op enkele kilometers afstand van Enschede is geweest.
Verklaring [slachtoffer]
heeft verklaard dat de man met de lichte huidskleur heeft geschoten.
Aan de verdediging kan worden toegegeven dat de verklaringen van [slachtoffer] op onderdelen vragen oproepen over wat daarin wel en niet waar is. Te denken valt aan de aanleiding tot de ruzie die in twee schoten uitmondde, het tijdverloop tussen het schieten en de melding daarvan bij 112 en de rol van aangever tijdens de ruzie. Maar teruggebracht tot de kern van de zaak, wie was de schutter en hoe vond het schieten plaats: daarover verklaart aangever voldoende consistent terwijl de verklaring op die onderdelen ook in andere bewijsmiddelen bevestiging vindt.
Aan het door de verdediging geschetste alternatieve scenario gaat de rechtbank voorbij. De raadsman suggereert dat de schutter, die dan niet verdachte zou zijn, uit noodweer heeft geschoten nadat een in voorbereiding zijnde transactie uit de hand was gelopen. Een dergelijk scenario vereist uiteraard wel dat verdachte daarover dan relevante informatie verstrekt zodat getoetst kan worden of er een begin van aannemelijkheid voor een dergelijke gang van zaken vastgesteld kan worden.
Verklaring [medeverdachte]
heeft verklaard dat hij en zijn vriend [verdachte] , met wie hij verdachte bedoelt en [getuige 1] (de rechtbank begrijpt: [getuige 1] ) op 26 februari 2019 hebben aangebeld bij een woning waarna ze werden binnengelaten door een donkere man met een bril. In de woning is een ruzie ontstaan tussen de bewoner en [verdachte] . In de woning is een eerste keer geschoten, waarna [medeverdachte] uit de woning is gevlucht. Daarna heeft hij een tweede schot gehoord. Hij is met een taxi naar huis gegaan.
In reactie op het betrouwbaarheidsverweer oordeelt de rechtbank het volgende.
De rechtbank ziet net als de verdediging dat [medeverdachte] , die ook medeverdachte is geweest, een wisselende houding heeft aangenomen tijdens zijn verhoren bij politie en justitie. Aanvankelijk heeft hij zich op zijn zwijgrecht beroepen, later is hij, zij het mondjesmaat, gaan verklaren en heeft hij verdachte schoorvoetend aangewezen als de schutter. Bij de rechter-commissaris heeft hij zich op zijn verschoningsrecht beroepen zodat de verdediging het ondervragingsrecht niet heeft kunnen effectueren, waarover hier meer.
Moet bij de bewijswaardering deze getuige daarom tot een onbetrouwbare getuige worden bestempeld? De rechtbank oordeelt van niet. Zoals hiervoor al gezegd is de aanleiding van de ruzie en het schieten hoogstwaarschijnlijk gelegen in ruzie over (een) drugs(deal).
Het is voorstelbaar dat [medeverdachte] daarin ook een rol heeft gehad. Hij, bovendien zelf verdachte had er dus belang bij verdachte, die hij heeft horen schieten, uit de wind te houden. Maar over de betrouwbaarheid van wat [medeverdachte] over de kern van de zaak heeft verklaard: het al dan niet schieten door verdachte, bestaat bij de rechtbank geen twijfel. Daarin verklaart hij consistent en vindt zijn verklaring bovendien steun in andere bewijsmiddelen: de verklaring van [slachtoffer] en die van [getuige 1] .
Zijn verklaring is, met andere woorden, niet het enige (
sole) bewijs tegen verdachte en evenmin, hoewel van belang, niet
decisive.
[getuige 1]
Deze getuige heeft verklaard dat hij via [naam 1] in contact is gebracht met twee jongens: een donkere en een blanke jongen. In een door [naam 1] bestuurde auto zijn zij gaan rijden. De blanke jongen zat naast [naam 1] en [getuige 1] zat naast de donkere jongen achterin. In de auto zou de blanke jongen hem twee keer hebben geslagen, waarvan een keer met een wapen. [getuige 1] beschrijft het wapen: grijs van kleur en ongeveer 30 centimeter lang. De blanke jongen had gezegd dat het wapen een Magnum was.
Aangekomen bij de woning van [slachtoffer] is [getuige 1] naar de deur gelopen. De blanke en donkere man stonden naast hem. Toen de deur op een klein stukje open was, stormden de blanke en de donkere jongen naar binnen. De donkere jongen bleef staan op bij de drempel van de woonkamer naar de hal. Bij de blanke jongen zag [getuige 1] een soort nektasje, maar dan een grotere versie, zwart van kleur. Het tasje was net wat groter dan het wapen waarmee hij eerder was geslagen. De blanke jongen droeg het tasje om zijn nek voor zijn borst. [getuige 1] hoorde hij een schot en zag hij de donkere jongen wegrennen. Toen hoorde hij nog een schot.
Ook de betrouwbaarheid van deze verklaring is door de verdediging betwist.
De verdediging focust daarbij op wat [getuige 1] heeft verklaard over het wapen, de mishandeling daarmee in de auto en zijn aanwezigheid in/bij de woning van [slachtoffer] .
Anders dan bepleit heeft [getuige 1] niet gezegd dat hij een Magnum heeft
gezienen evenmin dat het een
zilvergrijs wapen betrof. Kern van zijn voor het bewijs relevante verklaring is dat hij de man, die door [medeverdachte] als verdachte is aangewezen, met een nektasje met daarin een wapen de woning van [slachtoffer] heeft zien binnengaan.
De rechtbank waardeert ook dit bewijsmiddel als betrouwbaar.
Fotoherkenning
Aangever heeft na een fotoconfrontatie verdachte herkend als de man die op hem heeft geschoten.
Volgens de verdediging is de fotoconfrontatie niet op juiste wijze geschied omdat, samengevat, zij geen inzage heeft gehad in de foto’s waaruit de fotoconfrontatie is samengesteld zodat de betrouwbaarheid van de fotoconfrontatie niet door de verdediging kan worden getoetst
De rechtbank is van oordeel dat het op de weg van de verdediging had gelegen om inzage in de foto’s te vragen en, als daaraan geen gevolg was gegeven een dergelijk verzoek uiteindelijk aan de zittingsrechter te doen die dan de noodzaak van ander onderzoek had kunnen toetsen. Een dergelijk verzoek is ter zitting niet gedaan. De rechtbank merkt daarbij op dat de Richtlijnen meervoudige fotobewijsconfrontatie ook niet voorschrijven dat de foto’s bij de procestukken worden gevoegd. De rechtbank ziet evenmin ambtshalve noodzaak om nader onderzoek te gelasten. Het verweer wordt verworpen en de fotoherkenning voor het bewijs gebruikt.
4.4.2.3 Voorwaardelijk opzet
De laatste bewijsvraag is of verdachte met zijn handelen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het om het leven brengen van [slachtoffer] .
Voor vol opzet bieden de bewijsmiddelen onvoldoende basis.
Was er dan sprake van voorwaardelijke opzet?
Vooropgesteld moet worden dat de beantwoording van die vraag, of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is voorts niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank past dit kader toe op de situatie in deze zaak.
Verdachte heeft, in een gespannen situatie, een geladen pistool op korte afstand op aangever gericht en een schot gelost. Aangever heeft daarop geprobeerd verdachte van zich af te duwen. Aangever en verdachte stonden daarbij dicht op elkaar en er ontstond een worsteling. Dat aangever na het eerste schot geprobeerd heeft zich te verweren, is naar algemene ervaringsregels een voorzienbare reactie en moet ook voor verdachte voorzienbaar zijn geweest.
Verdachte heeft tijdens de worsteling een tweede schot gelost. Van gericht schieten is gelet op de hectische situatie van een worsteling hoogstwaarschijnlijk geen sprake geweest. De kogel had overal kunnen belanden. Verdachte (en aangever uiteraard helemaal) mogen van geluk spreken dat de kogel in de kuit van aangever belandde en niet daar in het lichaam waardoor het schot dodelijk was geweest.
Verdachte heeft door onder die omstandigheden een tweede keer te schieten de aanmerkelijke kans dat hij [slachtoffer] dodelijk zou treffen dan ook bewust aanvaard.
Overigens is de verdediging het op dit punt ook met de rechtbank eens waar zij bepleit heeft dat de schutter het wapen opzettelijk heeft gehanteerd zoals ten laste gelegd.
De rechtbank acht daarmee het onder 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte dit feit met een ander of anderen heeft gepleegd, zodat zij verdachte van het medeplegen zal vrijspreken.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 februari 2019, in de gemeente Enschede, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon, genaamd [slachtoffer] , opzettelijk van het leven te beroven, met een pistool op die [slachtoffer] heeft geschoten waarbij die [slachtoffer] in zijn kuit is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 2 primair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 47 jo 287 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
poging tot doodslag.
Het beroep op noodweer
De verdediging heeft subsidiair een beroep op noodweer gedaan en aangevoerd dat [slachtoffer] de hand van de schutter waarin het wapen zat, heeft vastgegrepen en heeft uitgehaald met een schaar.
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat het verdachte is geweest die de aanval opende door [slachtoffer] naar de keuken te duwen en een eerste keer te schieten. [slachtoffer] heeft zich tegen die aanval verdedigd.
Voor een geslaagd beroep op noodweer dient sprake te zijn van onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke,
wederrechtelijkeaanranding. Daarvan was gelet op de aanval van verdachte geen sprake.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn ook geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en met oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, bij een bewezenverklaring, een gevangenisstraf voor de duur van maximaal circa drie jaren, met een voorwaardelijk deel, passend is.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Het strafbare feit
Verdachte heeft in de nacht van 26 februari 2019 twee keer met een vuurwapen geschoten in de woning van [slachtoffer] . De schoten zijn tijdens een confrontatie in de kleine keuken van aangever afgevuurd. Het eerste schot heeft niemand geraakt, maar door het tweede schot is aangever in zijn onderbeen geraakt. Aangever heeft hierdoor ernstig letsel aan zijn onderbeen bekomen waarvan hij blijkens de ter zitting van 15 juni 2020 voorgelezen slachtofferverklaring lang pijn en hinder van heeft ondervonden. De rechtbank heeft dit feit gekwalificeerd als een poging doodslag.
Verdachte heeft door zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Maar ook de samenleving ondervindt hiervan schade. Het schokt de rechtsorde en wekt in de samenleving gevoelens van afschuw, angst en onveiligheid op.
De persoon van verdachte
- Rapportage Pieter Baan Centrum
Drs. K.N. Broek, psychiater, heeft op 23 augustus 2019 en A.G.M. Weenink, GZ-psycholoog, heeft op 22 augustus 2019 over verdachte gerapporteerd. Verdachte heeft geen medewerking willen verlenen aan het onderzoek door die psychiater en psycholoog.
De rechtbank heeft daarom bij tussenvonnis van 29 juni 2020 het onderzoek ter terechtzitting heropend en ter terechtzitting van 16 juli 2020 bevolen dat verdachte ter observatie zou worden overgebracht naar het Pieter Baan Centrum (PBC)
Na observatie in het PBC hebben de deskundigen A.W.M.M. Stevens, psychiater, P.K. Kristensen, GZ-psycholoog, en R.M.G. van Westerlaak, milieurapporteur, op 18 februari 2021 over verdachte gerapporteerd. Verdachte heeft ook in het PBC geen medewerking willen verlenen aan enig onderzoek. De deskundigen hebben op basis van gedragskundige beschouwingen gerapporteerd. Hierbij hebben zij eerdere over verdachte opgemaakte rapportages en daarin opgenomen bevindingen en conclusies betrokken. Zij hebben op grond van dit alles de diagnose antisociale persoonlijkheidsstoornis gesteld.
De rechtbank deelt deze conclusie van de deskundigen.
De deskundigen hebben geen uitspraak kunnen doen over de (mate van) toerekenbaarheid. Er heeft geen delict analyse plaatsgevonden en de deskundigen weten niet wat er in de woning is gebeurd, wat de interactie tussen verdachte en medeverdachte is geweest en hoe de interactie tussen hem en aangever is gelopen.
Op grond van de voorgeschiedenis van verdachte concluderen de deskundigen dat het recidiverisico groot is. Verdachte is meermalen veroordeeld, heeft meerdere jaren van detentie of een maatregel achter de rug en bij zijn aanhouding verbleef verdachte in voorlopige hechtenis voor een ander feit. Ook is volgens hen gebleken dat verdachte meermalen tijdens detentie fysiek agressief is geweest.
Een gedragskundig behandeladvies hebben de deskundigen niet kunnen geven.
-
Reclasseringsonderzoek
Verdachte heeft aan reclasseringsonderzoek evenmin willen meewerken.
Overwegingen
Bij de keuze voor de strafmodaliteit, waarbij de keuze gemaakt moet worden: wel of niet terbeschikkingstelling met of zonder dwangverpleging, houdt de rechtbank rekening met het volgende.
Kijkend naar de eisen voor oplegging van terbeschikkingstelling is voldaan aan de eis dat bij verdachte ten tijde van het delict een stoornis als bedoeld in artikel 37a Sr aanwezig was en dat sprake is van een strafbaar feit als bedoeld in artikel 37a, eerste lid onder 2° Sr.
Maar anders dan de officier van justitie beantwoordt de rechtbank de vraag of de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist dat terbeschikkingstelling moet worden gelast, ontkennend.
De rechtbank leest in de justitiële documentatie van 1 februari 2021 dat verdachte in het verleden voor ernstige geweldsdelicten met politie en justitie in aanraking is gekomen. Ook nu gaat het om een ernstig geweldsdelict. Het dossier bevat gegevens over onwenselijk gedrag in detentie. En de rechtbank heeft uiteraard ook kennis genomen van de verdenking van en het dossier daarover in de zaak met parketnummer 10-205231-18, de oorspronkelijk bij deze rechtbank aangebrachte zaak waarin de rechtbank zich onbevoegd heeft verklaard. Weliswaar is in die zaak de bewijsvraag nog niet beantwoord en betwist verdachte negatieve berichten over hem in detentie, maar wel kan vastgesteld worden dat verdachte telkens betrokken raakt en raakte (zie de vrijspraak in de zaak met parketnummer 10-691060-17) bij geweldsdelicten waarbij hij in elk geval de verdenking tegen zich heeft.
Dat brengt de rechtbank tot het oordeel dat het recidiverisico bij deze verdachte hoog is.
Maar voor het oordeel dat sprake is van gevaar voor anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, zoals artikel 37a Sr vereist, biedt het dossier onvoldoende basis. Het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling is daarom in deze zaak niet mogelijk.
Gelet op dit alles is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een onvoorwaardelijk gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden passend en geboden is. De door verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd zal hierop in mindering moeten worden gebracht.

8.De schade van benadeelde

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces.
Mr. E.M. Keulen, advocaat te Enschede, heeft ter zitting van 15 juni 2020 de vordering toegelicht. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 9.993,93, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De gevorderde materiële schade bestaat uit de posten:
- daggeldvergoeding € 30,00
- ziektekosten € 68,61
- kleding € 350,00
- reiskosten € 56,32
- huishoudelijke hulp € 1.279,00
- verlies van zelfredzaamheid € 1.710,00
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 6.500,-- gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor kosten van dagopname ziekenhuis, reiskosten en een gedeelte van de kleding toegewezen kan worden. De kleding kan aan aangever geretourneerd worden zodat een lager bedrag toewijsbaar is.
Ten aanzien van de kosten huishoudelijke hulp en de immateriële schade, heeft de officier van justitie gesteld dat de benadeelde partij in die kosten niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat bij de beoordeling van die kosten ook een rol speelt wat het eigen aandeel van het slachtoffer is geweest, hetgeen niet van eenvoudige aard is om te bepalen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij integraal als een onevenredige belasting van de strafprocedure moet worden beschouwd en dat de benadeelde partij om die reden in de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
Materiële schade
Ten aanzien van de gevorderde daggeldvergoeding, ziektekosten, reiskosten en kosten huishoudelijk hulp is de rechtbank van oordeel dat deze schadeposten toewijsbaar zijn. Deze schadeposten zijn onvoldoende betwist, voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal de gevorderde kosten van in totaal € 1.433,95 toewijzen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Ten aanzien van de gevorderde kosten voor kleding is de rechtbank van oordeel dat weliswaar is komen vast te staan dat de kleding van de benadeelde partij als gevolg van het feit is beschadigd, maar de rechtbank acht de gevorderde kosten onvoldoende onderbouwd en zal deze schadepost, nu de benadeelde partij wel enige schade heeft geleden, matigen tot een bedrag van € 150,-- te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal het meer gevorderde afwijzen.
Ten aanzien van de schadepost verlies van zelfredzaamheid is de rechtbank van oordeel dat deze schade onvoldoende is komen vast te staan, omdat de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij die gelegenheid niet zal bieden. De rechtbank zal de benadeelde partij in die kosten niet-ontvankelijk verklaren.
Immateriële schade
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding is de rechtbank van oordeel
dat de omvang van de schade naar redelijkheid en billijkheid geschat kan worden op
€ 2.000,-- te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 26 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank acht dit bedrag redelijk en billijk, gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan en aansluitend bij wat in vergelijkbare gevallen in andere zaken is toegewezen.
Het meer of anders gevorderde zal de rechtbank afwijzen.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 2 primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het onder 2 primair bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het onder 2 primair bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

poging tot doodslag;

strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 2 primair bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
tweeënveertig (42) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van
€ 3.583,93 (drieduizendvijfhonderdendrieëntachtig euro en drieënnegentig eurocent)te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 26 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 3.583,93 (drieduizendvijfhonderdendrieëntachtig euro en drieënnegentig eurocent)te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van
45 dagenkan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
  • bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige in de vordering met betrekking tot de materiële schade niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • wijst af het meer of anders gevorderde met betrekking tot de immateriële schade.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Venekatte, voorzitter, mr. A.M.G. Ellenbroek en
mr. S.K. Huisman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.J. van der Leest, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2021.
Mr. S.K. Huisman is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland, District Twente, districtsrecherche, met nummer ON2R019030/Onderzoek Caracas. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van verhoor aangever van 6 september 2019 (pag. 94), onder meer inhoudende als verklaring van [slachtoffer] , zakelijk weergegeven:
De bel ging op 26 februari 2019 in mijn woning in Enschede. Ik heb de deur open gedaan. Ik werd naar binnen geduwd door die schutter. Door een lichte jongen die stond vooraan. Ik werd naar de keuken geduwd en bij de keuken werden de schoten gelost door de lichte jongen. De donkere jongen ging er na het eerste schot vandoor. Ik heb toen een schaar gepakt van het aanrecht. Dit was na het eerste schot. Ik probeerde me te verdedigen. Ik had met mijn rechterhand de arm en tas van de lichte jongen vast. In mijn linkerhand had ik de schaar vast. Na het tweede schot probeerde ik hem te raken met de schaar voor zelfverdediging.
2.
De geneeskundige verklaring van Bertelink van 26 juni 2019, (pag. 114), onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Medische informatie betreffende:
[slachtoffer] , [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1961.
uitwendig waargenomen letsel: schotwond onderbeen links (in- en uitschotwond).
datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 26 februari 2019.
overige van belang zijnde informatie: langdurig wondgenezingstraject.
Geschatte duur van genezing: drie maanden.
3.
Het proces-verbaal sequentiële fotobewijsconfrontatie met een getuige van [verbalisant 1] van 26 juni 2019 (pag. 54) onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 13 juni 2019 heb ik een sequentiële fotobewijsconfrontatie gehouden, waarbij de getuige [slachtoffer] door een beeldscherm werd geconfronteerd met 12 foto’s van personen, waaronder een foto van de verdachte [verdachte] , geboren op [geboortedatum 1] 1995 te [geboorteplaats] .
Ik beschikte over een tweeluik kleurenfoto van de verdachte [verdachte] . Deze foto met nummer PL17J0:17:00712 is vervaardigd in 2017 en is afkomstig uit het fotobestand van de politie.
Met de foto van de verdachte en de foto’s van de figuranten maakte ik in willekeurige volgorde een sequentiële fotoselectie. Iedere foto was voorzien van een nummer, oplopend van nummer 1 t/m 12. De foto van de verdachte kwam op plaats 7.
4.
Het proces-verbaal tonen selectie bij fotobewijsconfrontatie van 13 juni 2019 (pag. 59 en 61), onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik, [verbalisant 2] , confronteerde als getuigenbegeleider op verzoek van de confrontatieleider [verbalisant 1] , de getuige [slachtoffer] met een fotoselectie van twaalf personen. Ik toonde de getuige de foto's van de personen sequentieel op een beeldscherm. De foto's waren doorlopend genummerd van 1 tot en met 12.
Terwijl de getuige naar de selectie keek, hoorde ik dat hij bij foto 7 uit eigen beweging zei "deze" waarbij ik zag dat hij naar het scherm wees.
Op mijn vraag wat de rol van de herkende persoon bij het feit was geweest antwoordde
hij: "Ik herkende de dader".
Opmerking verbalisant: Ik hoorde hem na afloop van de opmaak van het proces-verbaal zeggen “ik ben er zeker dat het de dader was, ik weet niet meer welk fotonummer, want ik heb zijn gezicht van heel dichtbij gezien en ik ben er zeker van”.
Na afloop deelde de confrontatieleider mij mee, dat in de getoonde selectie de foto van de verdachte [verdachte] op plaats 7 stond.
5.
Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] van 11 juli 2019 (pag. 223) onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Die man heeft opengedaan. Toen zijn we naar binnen gegaan en er hing gelijk een gespannen sfeer. Ik hoorde ineens een schot. vlak daarna hoorde ik nog een schot. Toen ik in het halletje stond kwam na het tweede schot mijn vriend ook aan rennen.
V: Is [verdachte] , [verdachte] ?
A: Dat kan wel kloppen.
6.
Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] van 7 oktober 2019 (pag. 68 en 69) onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik werd met een wapen op mijn hoofd geslagen. De blanke jongen deed dat. Ik zag dat het een wapen was, grijs van kleur. De blanke jongen zei dat het een Magnum wapen was.
Ik ben naar de deur gelopen van [slachtoffer] . De blanke en donkere jongen stonden naast mij. Toen de deur een klein stukje open was, stormden de blanke en donkere jongen naar binnen, de donkere jongen bleef staan in bij de drempel van de woonkamer naar de hal. Ik zag een soort van nektasje, maar dan een grotere versie, zwart van kleur bij de blanke jongen. Ik denk dat het tasje net wat groter was dan het wapen zelf, het wapen waarmee ik ben geslagen. De blanke jongen had dit tasje om zijn nek hangen voor zijn borst. Ik hoorde een schot en zag de donkere jongen wegrennen. Toen hoorde ik nog een schot.
7.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 15 juni 2020, onder meer inhoudende, als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Het is juist dat de taxichauffeur mij op 26 februari 2019 vanuit Hengelo naar huis heeft gebracht.