ECLI:NL:RBOVE:2021:1368

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 maart 2021
Publicatiedatum
1 april 2021
Zaaknummer
C/08/262469 / KG ZA 21-48
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executie van verbeurde dwangsommen en derdenbeslag in kort geding

In deze zaak gaat het om de executie van verbeurde dwangsommen ter hoogte van € 60.000,= door de gedaagde, een besloten vennootschap, ten laste van de eiser. De eiser heeft op 16 februari 2021 derdenbeslag gelegd op tegoeden van de eiser bij ABN AMRO Bank. De eiser verzoekt om opheffing van dit beslag. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de eiser afgewezen, onder verwijzing naar een arrest van de Hoge Raad van 20 december 2019. De voorzieningenrechter oordeelt dat de executie inmiddels is voltooid, aangezien de deurwaarder heeft bevestigd dat het beslagen bedrag is afgedragen. Hierdoor is er geen grond meer voor schorsing of opheffing van de executie. De voorzieningenrechter overweegt verder dat de vorderingen van de eiser ook afgewezen zouden zijn als de executie nog niet was voltooid, omdat de gedaagde een zwaarwegend belang heeft bij het incasseren van de verbeurde dwangsommen. De eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die zijn begroot op € 1.683,00, inclusief wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/262469 / KG ZA 21-48
Vonnis in kort geding van 26 maart 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. B.P. van Overeem te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. A.A. Bos te Zwolle.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 26 februari 2021 met producties genummerd 1 t/m 14
  • de pleitnota van [gedaagde] met producties genummerd 1 t/m 19
  • de pleitnota van [eiser]
  • de mondelinge behandeling van 9 maart 2021
  • het emailbericht van mr. Bos van 12 maart 2021 met als bijlage de brief van de deurwaarder van 8 maart 2021.
1.2.
Als gevolg van de overheidsmaatregelen die zijn uitgevaardigd in verband met de uitbraak van het coronavirus heeft de mondelinge behandeling plaatsgehad via een digitale beeldverbinding (Skype). Bij de behandeling waren aanwezig eiser, in persoon, met zijn advocaat mr. Van Overeem, en gedaagde, vertegenwoordigd door [A] (bestuurder/aandeelhouder) met advocaat mr. Bos. De griffier heeft aantekeningen bij gehouden van hetgeen is besproken.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar het geschil over gaat

2.1.
Het geschil heeft betrekking op de executie van verbeurde dwangsommen door [gedaagde] ten laste van [eiser] voor een totale som van € 60.000,=. Deze executie vindt oorsprong in het vonnis van 16 september 2020 van de rechtbank Noord-Holland waarbij in reconventie een veroordeling ten laste van (onder andere) [eiser] is uitgesproken op straffe van een dwangsom van € 1.000,= per dag met een maximum van € 60.000,=. [gedaagde] heeft dit vonnis ten uitvoer gelegd en heeft aanspraak gemaakt op betaling van verbeurde dwangsommen tot het bedrag van € 60.000,=. In verband daarmee heeft [gedaagde] op 16 februari 2021 derdenbeslag gelegd op tegoeden van [eiser] onder de bank (ABN AMRO Bank). [eiser] wenst opheffing van het beslag.

3.De feiten die in deze procedure vaststaan

3.1.
Bij vonnis van 16 september 202 van de rechtbank Noord-Holland is onder meer in conventie beslist dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 172.811,85 aan [eiser] en [X] . In reconventie worden [eiser] en [X] veroordeeld als volgt:
4.5 (…)
om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis haar onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan eigendomsoverdracht van kavel nr. 34 aan [gedaagde] , vrij van beslagen en/of vrij van andere beperkte rechten, op straffe van een dwangsom van € 1.000,= per dag voor iedere dag dat [X] c.s., of één van hen, na het verstrijken van genoemde termijn daarmee in gebreke blijft – met een maximum van € 60.000,- – voor voldoening waarvan [X] c.s. hoofdelijk wordt veroordeeld, des dat als de een betaalt de ander zal zijn gekweten;
4.6
bepaalt dat indien [X] c.s. of een van hen in gebreke blijft aan de veroordeling onder 4.5 te voldoen het vonnis in de plaats treedt van de benodigde medewerking van [X] c.s. aan levering bij de notaris;
4.7
veroordeelt [gedaagde] ten tijde van de hiervoor genoemde eigendomsoverdracht tot betaling aan [X] c.s. te voldoen een bedrag van € 150,02 (eenhonderd vijftig euro en twee cent);
4.8
bepaalt voor dat indien [X] c.s. niet binnen 60 kalenderdagen na betekening van dit vonnis kavel nr. 34 vrij van beslagen en/of andere beperkte rechten aan [gedaagde] heeft geleverd, de titel tot levering wordt ontbonden wegens toerekenbaar tekortschieten van [X] c.s. in de op hen rustende leverplicht en veroordeelt [X] c.s. in dat geval hoofdelijk, des dat als de een betaalt de ander zal zijn bevrijd, tot betaling van schadevergoeding aan [gedaagde] , nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
(…)
3.2.
[gedaagde] heeft in oktober 2020 het vonnis betekend aan [eiser] (die in Nederland woont) en [X] (die in de Verenigde Staten woont).
3.3.
In een emailbericht van 27 oktober 2020 schrijft de advocaat van [eiser] aan de advocaat van [gedaagde] onder meer:
(…)
Voor wat betreft de levering van Kavel 34. Cliënten zullen aan hun verplichtingen uit het vonnis voldoen en u kunt deze mededeling dan ook opvatten als de mededeling dat zij onvoorwaardelijk – onverminderd hun recht op hoger beroep – medewerking zullen verlenen. Ik ben op dit moment doende om opheffing van het door de gemeente conservatoire beslag te regelen. Wat mij betreft kan de notaris de akte alvast opstellen.
3.4.
In reactie daarop heeft de advocaat van [gedaagde] op 28 oktober 2020 aan de notaris opdracht verstrekt om de concept leveringsakte in gereedheid te brengen.
3.5.
Bij exploot van 4 december 2020 heeft [gedaagde] hoger beroep ingesteld tegen onder andere het vonnis van 16 september 2020 voor zover haar vorderingen in dat vonnis zijn afgewezen en die van [eiser] en [X] zijn toegewezen.
3.6.
Bij brief van 15 januari 2021, van de advocaat van [gedaagde] aan [eiser] , heeft [gedaagde] aanspraak gemaakt op betaling van verbeurde dwangsommen uit het vonnis van 16 september 2020 en op schadevergoeding.
3.7.
De advocaat van [eiser] heeft daarop op 29 januari 2021 gereageerd met de mededeling dat aan die sommatie geen gehoor zal worden gegeven.
3.8.
Bij exploot van 12 februari 2021 heeft [gedaagde] op grond van het vonnis van 16 september 2020 [eiser] tot betaling van verbeurde dwangsommen aangesproken met aanzegging van verdere executiemaatregelen bij uitblijven van die betaling.
3.9.
Bij exploot van 16 februari 2021 heeft [gedaagde] ten laste van [eiser] derdenbeslag gelegd onder ABN AMRO Bank N.V. in verband met verschuldigde dwangsommen. De kennisgeving van dit beslag is op 19 februari 2021 betekend aan [eiser] .
3.10.
De bank heeft vervolgens aangekondigd op 2 maart 2021 verklaring te doen aan de deurwaarder in verband met het beslag.
3.11.
Een akte van levering met betrekking tot de bij partijen bekende kavel 34 is op het moment van dagvaarden in dit kort geding (nog) niet gepasseerd. Op de betreffende kavel rust (in elk geval tot op aan de dag van dagvaarding in dit kort geding) conservatoir beslag van de gemeente Kampen ten laste van [X] .
3.12.
Ter zitting van 9 maart 2021 is namens [gedaagde] meegedeeld dat bij brief van 8 maart 2021 de deurwaarder aan de advocaat van [gedaagde] heeft bericht dat het bedrag waarvoor door [gedaagde] beslag is gelegd ten laste van [eiser] is geïncasseerd.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert
primairopheffing van het (op basis van het vonnis van 16 september 2020 door rechtbank Noord-Holland gewezen vonnis) onder ABN Amro gelegde executoriale beslag en een verbod aan [gedaagde] om verdere executiemaatregelen te treffen op straffe van een dwangsom;
subsidiairvordert [eiser] schorsing van de executie zolang in een bodemprocedure nog niet is beslist over de verschuldigdheid van de dwangsommen met verwijzing naar de rechtbank en bepaling van een dag waarop dit geschil op de rol moet komen;
meer subsidiairvordert [eiser] schorsing van de executie zolang geen deugdelijke zekerheidsstelling heeft plaatsgehad; En in alle gevallen vordert [eiser] veroordeling van [gedaagde] in de kosten en de nakosten van deze procedure.
4.2.
[gedaagde] B.V. voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] .
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna nader ingegaan, voor zover dit voor de beoordeling van het geschil van belang is.

5.De beoordeling

5.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen. Hierna wordt uiteengezet waarop dit oordeel is gebaseerd.
Executie voltooid
5.2.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is door [gedaagde] aangevoerd dat de executie inmiddels is voltooid, zoals blijkt uit het bericht van de deurwaarder aan (de advocaat van) [gedaagde] van 8 maart 2021. De deurwaarder schrijft daarin dat de bank het beslagen bedrag heeft afgedragen aan de deurwaarder. Een kopie van die brief is op verzoek van de rechtbank na de mondelinge behandeling door [gedaagde] overgelegd. Aangezien de executie na dagvaarding in dit kort geding maar nog voordat vonnis is bepaald al is voltooid, is schorsing of opheffing daarvan niet meer mogelijk. De vorderingen van [eiser] moeten daarom reeds op die grond worden afgewezen.
5.3.
Om te kunnen bepalen wie de kosten van de procedure dient te betalen, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Beoordeling in de situatie dat executie niet voltooid zou zijn
5.4.
Mede gelet op het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026) zal de voorzieningenrechter bij de beoordeling uitgaan van de beslissingen (en de motivering daarvan) die zijn neergelegd in het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 16 september 2020. De voorzieningenrechter begrijpt het vonnis aldus, dat beoogd is om tot feitelijke levering, vrij van beslagen of andere beperkte rechten, van de kavel aan [gedaagde] te komen. De rechtbank heeft bij die beslissing al meegewogen dat op de betreffende kavel een conservatoir beslag rust van de gemeente Kampen ten laste van [X] . [eiser] heeft weliswaar opgemerkt dat hij aan het vonnis heeft voldaan omdat het in dat vonnis slechts gaat om medewerking en dat hij die medewerking heeft toegezegd in het mailbericht uit oktober 2019, maar naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dat een te beperkte uitleg van het gewezen vonnis. In het vonnis is [eiser] immers niet alleen veroordeeld tot medewerking, maar is beoogd dat de beslagvrije levering van de kavel aan [gedaagde] feitelijk tot stand zou komen. Dat blijkt uit onderdeel 4.6 van de beslissing in reconventie, waarin is bepaald dat het vonnis in plaats kan treden van de benodigde medewerking bij de notaris, en ook uit 4.8, waarin is bepaald dat de titel tot levering wordt ontbonden (met een verplichting tot schadevergoeding) wanneer [eiser] en [X] niet binnen 60 kalenderdagen na betekening beslagvrij aan [gedaagde] hebben geleverd. In deze kort geding procedure is gebleken dat het conservatoir beslag op de kavel ten laste van [X] nog steeds niet is opgeheven en dat de bedoelde eigendomsoverdracht van de kavel, vrij van beslagen of andere beperkte rechten, tot op heden niet tot stand is gekomen. Daar komt bij dat partijen het erover eens zijn dat het gewezen vonnis al in oktober 2020 is betekend. Bij deze stand van zaken is de voorzieningenrechter van oordeel dat de dwangsommen die onder 4.5 van het petitum van het vonnis van 16 september 2020 zijn opgelegd, inmiddels zijn verbeurd. [gedaagde] heeft dan ook een zwaarwegend belang om de verbeurde dwangsommen te incasseren.
5.5.
De vraag is of [eiser] daartegenover andere, meer zwaarwegende, belangen heeft aangedragen die een opheffing of schorsing van de tenuitvoerlegging zouden rechtvaardigen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat die belangen aan de kant van [eiser] er niet zijn. Het argument van [eiser] dat hij aanspraak kan maken op verrekening gaat namelijk niet op. [eiser] heeft in dat verband aangevoerd dat hij uit hoofde van het vonnis blijkens de veroordeling in conventie een grote tegenvordering heeft op [gedaagde] van € 172.811,85. Daarmee zou verrekend moeten worden als geoordeeld wordt dat de dwangsommen zijn verbeurd. [eiser] gaat er daarbij echter aan voorbij dat [gedaagde] inmiddels een vordering tot schadevergoeding na ontbinding op [eiser] heeft verkregen als gevolg van de veroordeling in reconventie onder 4.8 van het vonnis. Volgens [gedaagde] bedraagt de schadevordering op [eiser] tenminste een bedrag van € 275.000,= en dat bedrag overstijgt de vordering van [eiser] op [gedaagde] . Verder heeft [eiser] aangevoerd dat het de vraag is of [gedaagde] het bedrag van eenmaal geïncasseerde dwangsommen zal kunnen terugbetalen als het innen daarvan onterecht blijkt te zijn. [gedaagde] heeft echter onbetwist gesteld dat de liquiditeit en solvabiliteit van de onderneming op orde zijn. Van een restitutierisico is daarom niet gebleken.
5.6.
Het voorgaande betekent dat de onderhavige vorderingen van [eiser] ook zouden worden afgewezen, in de situatie dat het beslag nog niet was uitgewonnen en de executie van het vonnis van 16 september 2020 door [gedaagde] nog niet was voltooid.
5.7.
[eiser] zal daarom als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 667,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.683,00
Over het bedrag van deze kosten zal tevens de door [gedaagde] gevorderde vergoeding van wettelijke rente worden toegewezen.
[gedaagde] heeft verder vergoeding van nakosten gevorderd voor een bedrag van € 131,00 dan wel, wanneer betekening plaatsvindt, een bedrag van € 199,00. [eiser] zal worden veroordeeld tot voldoening van deze kosten.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter,
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.683,00 en wanneer betaling daarvan niet plaatsvindt binnen een periode van14 dagen na dagtekening van dit vonnis te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag vanaf het verstrijken van die periode tot de dag van volledige betaling,
6.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat,
6.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.N. Bartels en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2021.