Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser,
het college van burgemeester en wethouders van Oldenzaal, verweerder
Procesverloop
16 oktober 2020 (AWB 20/1387) afgewezen.
Overwegingen
De beoordeling door de rechtbank.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting volgt dat de primaire besluiten in mandaat zijn genomen door de ROZ. De rechtbank is van oordeel dat het mandaat ook betrekking heeft op besluiten op grond van de Tozo regeling, nu de Tozo regeling is gebaseerd op het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004. Echter, ook als de primaire besluiten wel onbevoegd zijn genomen doet dit er niet aan af dat de besluiten op bezwaar door verweerder zijn genomen. Met de besluiten op bezwaar zijn de primaire besluiten gehandhaafd zonder dat de primaire besluiten inhoudelijk zijn gewijzigd. Het is de rechtbank ook overigens niet gebleken dat aan de bevoegdheid tot het nemen van de bestreden besluiten een gebrek kleeft. Hierbij merkt de rechtbank op dat waar de ROZ in
Deze beroepsgrond slaagt niet. De Tozo regeling (Besluit van 17 april 2020, datum publicatie 21 april 2020) betreft een tijdelijke voorziening die met terugwerkende kracht is ingegaan per 1 maart 2020. Bij besluit van 23 april 2020, dus na de inwerkingtreding en publicatie van de Tozo regeling, heeft verweerder op de aanvraag van 30 maart 2020 een beslissing genomen. Uit de gedingstukken volgt dat verweerder de aanvraag van 30 maart 2020 heeft getoetst aan de bepalingen in de Tozo regeling. In zoverre is dus geen sprake van onzorgvuldige dan wel onrechtmatige besluitvorming. De rechtbank acht hierbij nog van belang dat in het besluit van 23 april 2020 verweerder eiser heeft gewezen op de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag in te dienen. Hiervan heeft eiser op 24 april 2020 gebruik gemaakt.
AWB 20/1831
24 april 2020 ingediende aanvraag van eiser heeft beslist. Bij brief van 13 juni 2020 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van 24 april 2020. Gelet op artikel 4:17, derde lid, van de Awb is geen sprake van een situatie waarin verweerder een dwangsom aan eiser is verschuldigd, nu verweerder binnen twee weken na de ingebrekestelling op de aanvraag heeft beslist. Verweerder was dus niet (meer) in gebreke. De beroepsgrond slaagt niet.
Beslissing
mr. H.J. Knol, griffier, op