ECLI:NL:RBOVE:2021:1507

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 april 2021
Publicatiedatum
12 april 2021
Zaaknummer
84/017948-20 (FP) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van een bedrijf voor het niet registreren van honden en het houden van schapen zonder melding

Op 12 april 2021 heeft de Rechtbank Overijssel in Zwolle uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een bedrijf dat werd verdacht van het niet registreren van 72 honden binnen de wettelijke termijn van acht weken na hun geboorte en het niet bijhouden van een deugdelijke administratie. Daarnaast werd het bedrijf beschuldigd van het houden van 161 schapen zonder binnen zeven dagen melding te maken van aanvoer, afvoer en dood van deze schapen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op openbare terechtzittingen op 18 en 29 maart 2021, waarbij de officier van justitie, mr. S. Buist, de vordering heeft ingediend. De verdediging werd gevoerd door [vennoot 1], een vennoot van het verdachte bedrijf.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie stelde dat de feiten wettig en overtuigend bewezen konden worden, maar de verdediging betwistte de aantallen in de tenlastelegging en voerde aan dat er regelmatig schapen werden gestolen. De rechtbank heeft de bewijsvoering van de officier van justitie beoordeeld en geconcludeerd dat de strafbaarheid van rechtspersonen, zoals een maatschap, in dit geval niet van toepassing was, omdat er geen duidelijke aanwijzingen waren dat de maatschap bestond op het moment van de tenlastegelegde feiten.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de feiten niet bewezen konden worden, omdat deze niet door de verdachte zijn begaan. Het bedrijf werd dan ook vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 12 april 2021.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige economische kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84/017948-20 (FP) (P)
Datum vonnis: 12 april 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdacht bedrijf] ,
gevestigd aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 18 maart 2021 en 29 maart 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Buist en van wat door verdachte, vertegenwoordigd door de persoon van [vennoot 1] , vennoot van verdachte, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte (samen met anderen) al dan niet opzettelijk:
feit 1:72 honden niet binnen acht weken na de geboorte heeft geregistreerd in een databank;
feit 2:bedrijfsmatig honden ten verkoop in voorraad heeft gehouden of heeft gefokt, terwijl de inrichting niet op de juiste wijze was aangemeld en van minimaal acht honden geen deugdelijke administratie werd bijgehouden;
feit 3: 161 schapen heeft gehouden, waarvan hij binnen zeven dagen geen melding heeft gedaan van de aanvoer, de afvoer en/of de dood van deze schapen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
verdachte in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 10 januari 2019, althans vanaf 4 november 2017 tot en met 19 januari 2019, te Stroobos (Strobos), in de gemeente Achtkarspelen, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen,
al dan niet opzettelijk, (ongeveer) 72 pups/honden (te weten
- 29 pups/honden (genoemd in tabel 1, pagina 36), zijnde de pups/honden met de

volgnummers 1 tot en met 29, althans de volgnummers 6 tot en met 29) en/of

- 43 pups/honden (genoemd in tabel 3, pagina 63), zijnde de pups/honden met de
volgnummers 1 tot en met 23 en/of de volgnummers 29 tot en met 45 en/of de
volgnummers 47 tot en met 49), althans een of meer pups/honden, heeft gehouden,
terwijl verdachte als houder van die pup(s)/hond(en), in strijd met artikel 7,
tweede lid, van het Besluit identificatie en registratie van dieren, die pup(s)/hond(en) niet binnen acht weken na de geboorte heeft geregistreerd in een databank;
2
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 19 januari 2019 te Stroobos (Strobos), in de gemeente Achtkarspelen, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen,
al dan niet opzettelijk, bedrijfsmatig gezelschapsdieren, te weten honden en/of puppy's ten verkoop in voorraad heeft gehouden en/of heeft gehouden ten behoeve van opvang en/of heeft gefokt ten behoeve van verkoop en/of aflevering van nakomelingen, terwijl die activiteiten werden verricht in een inrichting die niet overeenkomstig artikel 3.8 Besluit houders van dieren was aangemeld bij Onze Minister, en/of er geen deugdelijke administratie werd bijgehouden van (minimaal 8, althans een
aantal van) de dieren die in de inrichting verbleven;
3
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 januari 2019 te Stroobos (Strobos), in de gemeente Achtkarspelen, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen,
al dan niet opzettelijk, als houder van (ongeveer) 161 schapen, in elk geval een aantal schapen, zich niet heeft gehouden aan de Regeling identificatie en registratie van dieren, immers is de minister niet binnen 7 dagen in kennis gesteld van de
- aanvoer van 54, althans één of meer schapen (te weten 18 schapen (p. 114, tabel T3) en/of 5 schapen (p. 133, tabel T4) en/of 31 schapen (p. 141, tabel T7)), en/of
- afvoer van 28, althans één of meer schapen (p. 140, tabel T6), en/of
- afvoer en/of de dood van 54, althans één of meer schapen (p. 113, tabel T2), en/of
- dood van 2, althans één schaap/schapen (p. 142, tabel T8),
nadat zij waren aangevoerd en/of afgevoerd op of nabij het adres [adres]
.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Inleiding
Door de inspectie van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: NVWA) zijn in december 2015 en april 2018 meerdere inspecties uitgevoerd bij verdachte. Op 11 januari 2019 en 14 januari 2019 zijn, op verzoek van de officier van justitie, bij verdachte opnieuw inspecties uitgevoerd, aan de [adres] . De inspecties waren erop gericht om te beoordelen of de situatie op het bedrijf inmiddels was veranderd met betrekking tot de gehouden dieren, de registratie van die dieren en de wijze van bedrijfsvoering.
De NVWA heeft op basis van opgevraagde gegevens bij de Identificatie & Registratie (I&R) databank van honden, schapen en geiten, verkregen gegevens van dierenartsenpraktijk " [dierenarts] " en bevindingen ter plaatse opnieuw overtredingen geconstateerd met betrekking tot de identificatie en registratie van honden en schapen.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Daartoe heeft de officier van justitie gewezen op de bevindingen van de NVWA.
4.3
Het standpunt van verdachte
[vennoot 1] heeft namens verdachte ter terechtzitting deels erkend de tenlastegelegde feiten te hebben begaan. [vennoot 1] geeft echter aan dat de aantallen in de tenlastelegging niet exact kloppen, omdat hij in het verleden minder honden heeft gehad en er regelmatig schapen worden gestolen. Verder wist hij niet dat de pups binnen acht weken na de geboorte op naam moeten worden geregistreerd.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De strafbaarheid van rechtspersonen is geregeld in artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Ingevolge artikel 51, derde lid, is wat betreft de strafbaarheid de maatschap gelijkgesteld met een rechtspersoon. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat met de erkenning van de strafbaarheid van de rechtspersoon geen bijzondere of andere bedoeling is geweest dan de erkenning dat strafbare feiten gepleegd konden worden door een rechtspersoon gezien de sociaal-economische ordening van de maatschappij, en dat hiermee een bijdrage werd geleverd aan de effectiviteit van de rechtshandhaving. Het belang van een goede rechtshandhaving stond daarbij centraal. In de literatuur wordt aangegeven dat de wetgever daarbij niet zozeer onder de invloed is geweest van veranderende inzichten in het daderschap (Torringa, 1984).
De Hoge Raad heeft op 28 oktober 1980 (LJN AC 7020) bepaald dat voor beoordeling van de vraag of een rechtspersoon moet worden beschouwd als de rechtspersoon waartegen krachtens artikel 51 Sr vervolging mogelijk is, de maatschappelijke realiteit beslissend is.
Op 25 maart 2019 is bij de Kamer van Koophandel geregistreerd dat [vennoot 1] en zijn zoon [vennoot 2] met ingang van 1 januari 2018 de maatschap Mts. [vennoot 1] en [vennoot 2] zijn aangegaan (bijlage 34). Uit het dossier blijkt niet dat tot genoemde datum van registratie voor derden duidelijk kenbaar was dat deze maatschap vanaf 1 januari 2018 bestond en als zodanig aan het rechtsverkeer deelnam, noch dat [vennoot 1] vanaf 1 januari 2018 ‘in naam’ van deze maatschap handelde. Bevestiging daarvan vindt de rechtbank in de verklaring van [vennoot 1] tijdens zijn verhoor op vrijdag 22 maart 2019 dat tussen hem en zijn zoon sprake is van een maatschap die in tegenstelling tot zijn eerder geuite voornemen nog niet was ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, maar dat dit de maandag daarna (25 maart 2019) zou gebeuren. Daarbij komt dat blijkens informatie van de Kamer van Koophandel de door [vennoot 1] vanaf 1 januari 1990 gedreven eenmanszaak ook na 1 januari 2018 en 25 maart 2019 – naast de maatschap – is blijven bestaan (bijlage 34).
Alle op de dagvaarding ten laste gelegde feiten hebben een pleegdatum gelegen vóór 25 maart 2019. Om die reden dient de vraag te worden gesteld, of strafrechtelijke aansprakelijkheid van de maatschap kan ontstaan voor feiten die zich hebben voorgedaan op een moment dat niet op duidelijke wijze kenbaar was dat de maatschap bestond of aan het rechtsverkeer deelnam.
In het licht van de bedoeling van de wetgever bij het strafbaar stellen van feiten begaan door een rechtspersoon of daarmee gelijkgestelde entiteiten, zoals de maatschap, in combinatie met het systeem van het Wetboek van Strafrecht en de jurisprudentie van de Hoge Raad beantwoordt de rechtbank deze vraag ontkennend. Gezien de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden was de maatschappelijke realiteit ten tijde van de aan verdachte ten laste gelegde feiten en pleegperiodes dat van een maatschap tussen [vennoot 1] en zijn zoon geen sprake was en de onderneming werd gedreven door de eenmanszaak van [vennoot 1] . Dat wordt niet anders doordat voor de gedragingen van [vennoot 1] in de ten laste gelegde pleegperiodes in de
onderlingeverhouding tussen hem en zijn zoon (mogelijk) geldt dat deze voor hun gemeenschappelijke rekening komen zodat in die
interneverhouding een verplichting voor elk van hen ontstaat om de gevolgen daarvan (mede) te dragen.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten niet bewezen kunnen verklaard omdat zij niet door verdachte zijn begaan, zodat de rechtbank haar van die feiten zal vrijspreken.

5.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart
niet bewezendat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, voorzitter, mr. H. Manuel en
mr. D. ten Boer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I. Potgieter, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 12 april 2021.