ECLI:NL:RBOVE:2021:1520

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 april 2021
Publicatiedatum
12 april 2021
Zaaknummer
08-073970-19 en 08-048512-18 (tul) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor drugshandel en bezit van cocaïne

Op 12 april 2021 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 32-jarige man, die werd beschuldigd van het dealen van drugs, specifiek cocaïne en XTC, en het bezit van cocaïne. De man werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte gedurende een periode van ongeveer twee jaar actief was in de drugshandel, waarbij hij cocaïne en XTC-pillen verkocht. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het dealen van drugs in de periode van 11 februari 2017 tot en met 26 maart 2019 en het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 17,41 gram cocaïne op 26 maart 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Tijdens de zitting op 29 maart 2021 heeft de officier van justitie, mr. L.J. Bronkhorst, gepleit voor bewezenverklaring van de feiten, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. J. Michels, pleitte voor vrijspraak van het tweede feit en betwistte de rechtmatigheid van de doorzoeking van het voertuig van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de doorzoeking rechtmatig was, gebaseerd op een MMA-melding die voldoende aanleiding gaf voor het onderzoek. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte de feiten had gepleegd, en dat er geen redenen waren om de strafbaarheid van de verdachte uit te sluiten. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de impact op de maatschappij.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige Kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummers: 08-073970-19 en 08-048512-18 (tul) (P)
Datum vonnis: 12 april 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1988 in [geboorteplaats] (Dominicaanse Republiek),
wonende in [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 29 maart 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. L.J. Bronkhorst en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. J. Michels, advocaat te Oldenzaal, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
-
feit 1:in de periode van 11 februari 2017 tot en met 16 december 2017 en in de periode van 18 december 2017 tot en met 26 maart 2019 cocaïne en XTC-pillen heeft gedeald;
-
feit 2:op 26 maart 2019 ongeveer 17,41 gram cocaïne aanwezig heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij, op een of meerdere tijdstippen, in of omstreeks de periode van 11 februari 2017 tot en met 16 december 2017 en/of in de periode van 18 december 2017 tot en met 26 maart 2019 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), Enschede, Goor, gemeente Hof van Twente, Tubbergen, Weerselo, gemeente Dinkelland en/of te Almelo, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
- een hoeveelheid (zogeheten XTC-)pillen van een materiaal bevattende MDMA,
zijnde cocaïne en/of MDMA, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 26 maart 2019 te Hengelo, gemeente Hengelo (O) opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 17,41 gram (van een materiaal bevattende) cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

Dit hoofdstuk bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten.
De officier van justitie heeft zich – in reactie op een verweer van de raadsman – op het standpunt gesteld dat de doorzoeking van het voertuig, waarin verdachte op 26 maart 2019 reed, rechtmatig is. De MMA-melding gaf voldoende basis om in gesprek te gaan met verdachte en het voertuig te onderzoeken. In die MMA-melding werd immers concrete, specifieke informatie gegeven over het desbetreffende voertuig en van de persoon die daar gebruik van maakte. Het signalement dat daarbij is gegeven, correspondeert met de persoon van verdachte. Daar komt bij dat uit de politiesystemen is gebleken dat het steeds verdachte was die tijdens controles in het desbetreffende voertuig werd aangetroffen. De verbalisanten hebben het onderzoek in het voertuig op basis van hun kennis en ervaring verricht en daarbij cocaïne aangetroffen.
Daarnaast heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat niet alsnog onderzoek naar de middelen door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) hoeft plaats te vinden, nu uit de indicatieve test is gekomen dat het om cocaïne gaat en verdachte dat ook heeft verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Met betrekking tot het eerste ten laste gelegde feit heeft de raadsman bepleit dat alléén de door verdachte erkende pleegperiode bewezen kan worden verklaard. Hij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat verdachte de dealtelefoon pas op een latere datum dan waarop de dealergesprekken zijn begonnen, heeft ontvangen en dat zijn privégesprekken van eerdere datum vanaf zijn oude telefoon op die dealtelefoon zijn overgezet.
De raadsman heeft bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van het tweede ten laste gelegde feit.
De raadsman heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de doorzoeking van het voertuig, waarin verdachte op 26 maart 2019 reed, op basis van artikel 9 Opiumwet onrechtmatig is, omdat er ten tijde van de doorzoeking geen redelijk vermoeden van overtreding van de Opiumwet bestond. Dit dient te leiden tot bewijsuitsluiting op basis van artikel 359a Wetboek van Strafvordering (Sv).
Daarnaast heeft de raadsman een voorwaardelijk verzoek gedaan alsnog NFI-onderzoek te laten doen naar de onder verdachte aangetroffen middelen, nu de werkzaamheid van die middelen niet is vastgesteld. In zijn verklaring heeft verdachte weliswaar gezegd dat de middelen cocaïne betreffen, maar hij heeft zelf nooit cocaïne gebruikt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Voordat de rechtbank de ten laste gelegde feiten zal bespreken, wordt eerst ingegaan op het verweer van de raadsman inzake de (on)rechtmatigheid van de doorzoeking van het voertuig waarin onder verdachte middelen zijn aangetroffen en op het voorwaardelijke verzoek van de raadsman om het NFI de middelen te laten onderzoeken.
4.3.1.
De (on)rechtmatigheid van de doorzoeking van het voertuig
Ten aanzien van het verweer van de verdediging dat de doorzoeking van het voertuig onrechtmatig is, overweegt de rechtbank het volgende.
Op 26 maart 2019 om ongeveer 00.15 uur zagen twee verbalisanten dat een zwarte Volkswagen Golf bij een tankstation in Hengelo stopte. Eén van de verbalisanten zag dat de bestuurder van de auto verdachte [verdachte] was. De verbalisant kende verdachte ambtshalve en hij wist dat verdachte antecedenten had terzake van handel in verdovende middelen. Uit bevraging van het kenteken van de auto bleek vervolgens dat er een MMA-melding met betrekking tot de auto was gedaan. Deze MMA-melding luidde: “
Drugshandel in Hengelo. In Hengelo is een drugsdealer actief, die handelt vanuit een donkere VW Golf met kenteken [kenteken] en gebruikmaakt van telefoonnummer [telefoonnummer] . De man, een circa 25-jarige Antilliaan, bewaart zijn handelsvoorraad in het stuurhuis van het voertuig. De man is een vaste bezoeker van de [coffeeshop] in Hengelo waar hij zijn telefoontjes pleegt en gebruikers van coke voorziet”.
De MMA-melding is concreet en gedetailleerd. In combinatie met de ambtshalve wetenschap van de verbalisant omtrent verdachte en diens antecenten, levert deze melding naar het oordeel van de rechtbank een redelijk vermoeden van overtreding van de Opiumwet op.
De rechtbank acht de doorzoeking van het voertuig aldus rechtmatig en verwerpt het verweer van de raadsman.
4.3.2
Het voorwaardelijke verzoek tot een NFI-rapportage
Ten aanzien van het (voorwaardelijke) verzoek van de verdediging om het NFI alsnog onderzoek te laten verrichten naar de onder verdachte aangetroffen middelen, overweegt de rechtbank het volgende.
De onder verdachte aangetroffen middelen zijn middels een indicatieve test onderzocht, waarbij de uitslag een positieve indicatie voor cocaïne betrof. Het ontbreken van nader onderzoek naar deze middelen staat een eventuele bewezenverklaring niet in de weg, als de betreffende verdachte een verklaring heeft afgelegd over de werkzaamheid daarvan. In het onderhavige geval heeft verdachte ter terechtzitting herhaald dat de onder hem aangetroffen middelen cocaïne betreffen. In aanvulling daarop heeft hij verklaard dat hij ook enige tijd cocaïne heeft gebruikt. Dat maakt dat verdachte tevens bekend was met de werking daarvan.
Gelet op het vorenstaande, is de rechtbank van oordeel dat er geen noodzaak bestaat om het NFI onderzoek te laten doen naar de desbetreffende middelen. De rechtbank wijst het verzoek af.
4.3.3
De ten laste gelegde feiten
4.3.3.1 Feit 1
De feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
De politie heeft op 27 februari 2019 de hiervoor onder 4.3.1 weergegeven MMA-melding binnengekregen
.
Vervolgens is verdachte op 26 maart 2019, nadat twee verbalisanten hem hebben zien rijden in een zwarte Volkswagen Golf met het in de MMA-melding genoemde kenteken, staande gehouden. De auto is doorzocht en in het stuurhuis werd een tasje met daarin cocaïne aangetroffen en in beslag genomen. Hierna is verdachte aangehouden en gefouilleerd, waarbij ook nog een zakje met cocaïne bij verdachte zelf werd aangetroffen en in beslag genomen. Daarnaast werden een mobiele telefoon en een contant geldbedrag van € 1.325,-- onder verdachte in beslag genomen.
De mobiele telefoon die onder verdachte in beslag is genomen en die naar zijn eigen zeggen aan hem toebehoort, heeft het in de MMA-melding genoemde telefoonnummer ( [telefoonnummer] ). In de telefoon wordt als gebruikersnaam “ [naam 1] ” gebezigd.
In de mobiele telefoon van verdachte zijn meerdere dealergesprekken aangetroffen, startend op 11 februari 2017, waarin wordt gesproken over het bezorgen en leveren van drugs en het afspreken van een locatie. Daarnaast zijn in de telefoon privégesprekken van verdachte met onder andere zijn destijds zwangere partner gevonden.
De contacten uit de mobiele telefoon van verdachte die zijn gehoord als zijnde vermoedelijke kopers van drugs, hebben bevestigd via het telefoonnummer [telefoonnummer] drugs te hebben afgenomen. Het ging daarbij om cocaïne en XTC.
Verdachte heeft verklaard dat hij zich niet meer dan enkele maanden heeft bezig gehouden met het dealen van drugs. De onder hem in beslag genomen telefoon heeft hij in oktober 2018 in bezit gekregen. Verdachte wil niet zeggen van wie hij de telefoon heeft gekregen.
Het oordeel van de rechtbank
Dat verdachte drugs heeft gedeald, staat niet ter discussie. De vraag die voorligt, is of verdachte de gehele ten laste gelegde periode in drugs heeft gehandeld of slechts in de door hem erkende periode.
Daartoe heeft de verdediging het alternatieve scenario geschetst dat verdachte de privégesprekken die in de telefoon zijn aangetroffen en die van een eerdere datum dan oktober 2018 dateren, heeft overgezet van verdachtes oude mobiele telefoon naar de dealtelefoon op het moment dat hij die dealtelefoon ontving. De dealergesprekken van vóór oktober 2018 zouden derhalve niet door verdachte zijn gevoerd.
De rechtbank overweegt het volgende.
Op zichzelf is het mogelijk dat verdachte gesprekken van een andere telefoon op de dealtelefoon heeft overgezet. Het blijft echter bij de enkele opmerking dat dit is gebeurd, zonder een nadere verklaring over van wie verdachte de dealtelefoon heeft gekregen.
Daarnaast hebben de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] onafhankelijk van elkaar verklaard dat zij reeds vanaf 2017 – ingevolge de aangetroffen dealergesprekken concreet in ieder geval vanaf 11 februari 2017 – via het telefoonnummer [telefoonnummer] drugs kochten bij een man die zichzelf [naam 1] noemde. Beide getuigen hebben een soortgelijke beschrijving van de drugsdealer gegeven. Getuige [getuige 1] heeft hem beschreven als een man met een donkere huidskleur, rond de 30 jaren oud, met kort zwart haar en een gouden tand. De man is voorts 1.70 à 1.75 meter lang en heeft een stevig postuur. Getuige [getuige 2] heeft [naam 1] omschreven als een Antilliaan, die niet al te lang is en een breed postuur heeft. Ook de mogelijke aanwezigheid van een gouden tand wordt weer genoemd. Het signalement dat voornoemde getuigen van [naam 1] hebben gegeven, komt overeen met de omschrijving die in de MMA-melding van 27 februari 2019 van de drugsdealer wordt gegeven. In die melding wordt immers gesproken over een ongeveer 25-jarige man van Antilliaanse afkomst. Deze drugsdealer gebruikt bovendien hetzelfde telefoonnummer ( [telefoonnummer] ).
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet verdachte aan het signalement dat in de MMA-melding en door bovengenoemde getuigen van de drugsdealer, handelend onder de naam [naam 1] , is gegeven. Hij is weliswaar niet van Antilliaanse afkomst, maar zijn nationaliteit is qua uiterlijke kenmerken daar niet ver van verwijderd. Het staat voorts vast dat verdachte thans gebruikmaakt van het telefoonnummer [telefoonnummer] en dat nog steeds de naam [naam 1] wordt gebruikt als gebruikersnaam. Dat de getuigen twee jaren later tijdens een aanvullend verhoor minder stellig zijn over de periode waarin zij drugs hebben gekocht of het gegeven signalement, doet niet af aan hun eerdere verklaring.
In de MMA-melding wordt daarnaast nog meer concrete informatie gegeven die wijst in de richting van verdachte, namelijk de zwarte Volkswagen Golf met kenteken [kenteken] waarin verdachte is aangehouden. Dat voertuig staat weliswaar op naam van een ander, maar verdachte heeft bij zijn aanhouding verklaard dat hij de desbetreffende auto samen met die ander als schade-auto heeft geïmporteerd en dat de auto derhalve ook aan hem toebehoort. Andere omstandigheden die maken dat het aannemelijk is dat verdachte de eigenlijke bezitter van de Volkswagen Golf is, betreffen de op naam van de moeder van verdachte afgesloten autoverzekering en de betalingen van deze verzekering die via de bankrekening van de partner van verdachte zijn verricht.
Gelet op vorenstaande overwegingen, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat het door de verdediging bij pleidooi opgeworpen alternatieve scenario niet aannemelijk is geworden en verwerpt het verweer.
De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat verdachte “ [naam 1] ” is en dat hij derhalve de persoon is die in de ten laste gelegde periode drugs heeft gedeald, waarmee het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen.
4.3.3.2 Feit 2
De feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 26 maart 2019 zagen verbalisanten een zwarte Volkswagen Golf, voorzien van kenteken [kenteken] , het terrein van het tankstation in Hengelo oprijden. De bestuurder van het voertuig werd door één van de verbalisanten ambtshalve herkend als verdachte.
Naar aanleiding van de onder 4.3.1 genoemde MMA-melding is het voertuig onderzocht, waarbij in het zekeringskastje een roze tasje is aangetroffen. Daarnaast hield verdachte een doorzichtig zakje met wit poeder in zijn hand.
De onder verdachte aangetroffen middelen zijn door middel van een indicatieve test onderzocht met als resultaat een positieve uitslag voor cocaïne.
Volgens verdachte betreffen de onder hem aangetroffen middelen cocaïne. Hij heeft verklaard zelf ook enige tijd cocaïne te hebben gebruikt.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op vorenstaande overwegingen, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij, op
een ofmeerdere tijdstippen, in
of omstreeksde periode van 11 februari 2017 tot en met 16 december 2017 en
/ofin de periode van 18 december 2017 tot en met 26 maart 2019
te Hengelo, gemeente Hengelo (O), Enschede, Goor, gemeente Hof van Twente, Tubbergen, Weerselo, gemeente Dinkelland en/of te Almelo, in elk gevalin Nederland, opzettelijk heeft
bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/ofverkocht en
/ofafgeleverd en
/ofverstrekt en
/ofvervoerd,
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en
/of
- een hoeveelheid (zogeheten XTC-)pillen van een materiaal bevattende MDMA,
zijnde cocaïne en
/ofMDMA, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op
of omstreeks26 maart 2019 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer17,41 gram (van een materiaal bevattende) cocaïne,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 2 van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
-
feit 1:
het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
-
feit 2:
het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van beide ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht dat verdachte bij een bewezenverklaring ten aanzien van beide ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren in combinatie met een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
In een periode van ongeveer twee jaren heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het dealen van drugs. Het is algemeen bekend dat drugs duur zijn en dat de afnemers daarvan dikwijls strafbare feiten begaan om die drugs te kunnen bekostigen. Door anderen van drugs te voorzien heeft verdachte niet enkel drugsgebruik in stand gehouden, maar ook de daarmee gepaard gaande criminaliteit en overlast voor de maatschappij. De gevolgen van zijn handelen, hebben verdachte er echter niet van weerhouden zijn eigen financiële belangen na te streven.
Bij haar overwegingen heeft de rechtbank voorts betrokken dat in de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) gehanteerde oriëntatiepunten als uitgangspunt voor het gedurende een periode van zes tot twaalf maanden met enige regelmaat dealen van harddrugs een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden wordt gehanteerd. Daarnaast noemen de oriëntatiepunten voor het bezit van 17,41 gram cocaïne een taakstraf van tachtig uren.
Tot slot heeft de rechtbank acht geslagen op het verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 maart 2021, waaruit blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaren één keer is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet. De rechtbank houdt ook rekening met het gegeven dat de onderhavige feiten niet recent zijn begaan.
Naar het oordeel van de rechtbank kan – gelet op de ernst van de gepleegde feiten – niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles overziend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
7.4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de beslaglijst vermelde mobiele telefoon en het op de beslaglijst vermelde geldbedrag worden verbeurdverklaard.
7.4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de op de beslaglijst vermelde mobiele telefoon verbeurd te verklaren en het op de beslaglijst vermelde geldbedrag aan verdachte terug te geven. De raadsman heeft daarnaast als mogelijkheid geopperd dat het op de beslaglijst vermelde geldbedrag als een bijkomende straf in de vorm van een geldboete wordt opgelegd en geïnd.
7.4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het op de beslaglijst vermelde geldbedrag van in totaal € 1.325,-- dient te worden verbeurdverklaard, omdat het een voorwerp betreft dat aan verdachte toebehoort of die hij geheel of ten dele ten eigen bate kan aanwenden en die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het eerste ten laste gelegde feit is verkregen.
De rechtbank is van oordeel dat de op de beslaglijst vermelde mobiele telefoon, te weten een Samsung ( [nummer] ), eveneens dient te worden verbeurdverklaard, omdat het een voorwerp betreft met behulp van welke het eerste ten laste gelegde feit is begaan of voorbereid.

8.De vordering tenuitvoerlegging

8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging wordt afgewezen, omdat het vonnis waarbij de voorwaardelijke straf is opgelegd, dateert van een latere datum dan de ten laste gelegde feiten.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht dat de officier van justitie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging, omdat het vonnis waarvan thans de tenuitvoerlegging wordt gevorderd, dateert van een latere datum dan de pleegdata van de ten laste gelegde feiten.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat de vordering tot tenuitvoerlegging ertoe strekt het bij vonnis van de politierechter van 4 juli 2019 voorwaardelijk opgelegde straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van twee weken, ten uitvoer wordt gelegd.
De tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf is gevorderd, omdat verdachte zich zou hebben schuldig gemaakt aan de hiervoor besproken strafbare feiten. Het vonnis waarvan thans de tenuitvoerlegging wordt gevorderd, dateert echter van een latere datum dan de pleegdata van het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde.
Gelet op het vorenstaande, zal de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 33, 33a, 57 en 63 Wetboek van Strafrecht (Sr) en artikel 10 Opiumwet.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het
onder 1en
onder 2ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;

strafbaarheid feit

- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2:het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een geldbedrag van in totaal € 1.325,-- en een mobiele telefoon van het merk Samsung ( [nummer] );
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter van 4 juli 2019 met parketnummer 08-048512-18 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Venekatte, voorzitter, mr. H. Stam en mr. J. Faber, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M.B. Cakir, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 12 april 2021.
Mr. J. Faber is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Feit 1
Indien hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit (de doorgenummerde) pagina’s uit het dossier PL0600-2019282718 van de politie eenheid Oost-Nederland, district Twente, basisteam Twente-Midden, van 27 juni 2019. Er wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal, tenzij hieronder anders wordt vermeld.
1.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 29 maart 2021, zakelijk weergegeven, inhoudende:
Ik had een eigen telefoon, maar toen kreeg ik deze telefoon. Ik heb mijn oude telefoon vervolgens verkocht, omdat ik het niet nodig vond om met twee telefoons rond te lopen.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , van 26 maart 2019, pagina’s 23 en 24, inclusief bijlage, pagina’s 25 t/m 34, zakelijk weergegeven, als relaas van die verbalisanten:
Op dinsdag 26 maart 2019. Tijdens het tanken, zien wij dat er een zwarte Volkswagen Golf, voorzien van kenteken [kenteken] , het terrein van het tankstation komt oprijden. Ik, verbalisant [verbalisant 2] , zag dat de bestuurder van de zwarte Volkswagen de mijn ambtshalve bekende [verdachte] was. Deze MMA-melding is op 27 februari 2019 bij de politie binnengekomen. De MMA-melding luidde als volgt: “Drugshandel in Hengelo. In Hengelo is een drugsdealer actief, die handelt vanuit een donkere VW Golf met kenteken [kenteken] en gebruikmaakt van telefoonnummer [telefoonnummer] . De man, een circa 25-jarige Antilliaan, bewaart zijn handelsvoorraad in het stuurhuis van het voertuig. De man is een vaste bezoeker van de [coffeeshop] in Hengelo waar hij zijn telefoontjes pleegt en gebruikers van coke voorziet”. Ik zag dat hij zijn identiteitsbewijs aan mij overhandigde op naam van [verdachte] . Ik, verbalisant [verbalisant 1] , vroeg aan de bestuurder of de auto van hem was. Ik hoorde dat hij zei dat de auto op naam van een vriend stond. Hierop vroeg ik hem of hij de auto mocht gebruiken van deze vriend. Hij vertelde dat hij deze auto samen met deze vriend als schade-auto geïmporteerd heeft en dat de auto dus ook van hem is.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgesteld door verbalisant [verbalisant 3] , van 27 juni 2021, pagina’s 35 en 36, zakelijk weergegeven, als relaas van deze verbalisant:
Op 26 maart 2019 is verdachte [verdachte] gecontroleerd. Hij reed op dat moment in een personenauto, merk Volkswagen Golf voorzien van het kenteken [kenteken] . (…) Hieruit blijkt dat de verzekering van betreffende auto op naam staat van [moeder] , de moeder van [verdachte] . De verzekering wordt betaald van bankrekeningnummer [rekeningnummer] , dat op naam staat van [partner] (was/is partner van [verdachte] ).
4.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] van 28 mei 2019, pagina’s 52 en 53, zakelijk weergegeven, als verklaring van die getuige:
V: Klopt het dat je wel eens drugs gekocht hebt bij de bezitter van het telefoonnummer [telefoonnummer] ?
A: Dat klopt.
V: Welke soorten drugs heb je bij hem gekocht?
A: Cocaïne.
V: Hoe lang koop je al drugs bij deze persoon?
A: Ik denk dat ik anderhalf à twee jaar geleden ben begonnen met het kopen van drugs bij hem. Het is altijd alleen maar cocaïne geweest. Ik denk dat ik tot een maand of drie à vier geleden bij hem gekocht heb.
V: Doe je altijd alleen met hem zaken of komt er ook wel eens iemand anders?
A: Alleen bij hem.
V: Hoe zag/ziet de persoon er uit waar je mee afsprak?
A: Man, donker huidskleur, rond de 30 jaar oud, zwart kort haar, een gouden tand ergens aan de zijkant, 1.70 à 1.75 meter lang en een stevig postuur. Hij kwam meestal met een kleine auto, donker van kleur.
V: Ik kom in de telefoon van de dealer het volgende tegen: Op 11 februari 2017 stuurde een persoon die in de telefoon genoemd staat als [getuige 1] ( [telefoonnummer] ) een bericht naar [naam 1] (de rechtbank begrijpt: [naam 1] ).
A: Ik herken dat. Ik had toen al eerder bij hem gekocht.
5.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] van 28 mei 2019, pagina 47, zakelijk weergegeven, als verklaring van deze getuige:
V: Klopt het dat je wel eens drugs gekocht hebt via het telefoonnummer: [telefoonnummer] ?
A: Ja, dat klopt.
V: Welke soorten drugs heb je bij hem gekocht?
A: Alleen XTC.
6.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] van 4 juni 2019, pagina 50, zakelijk weergegeven, als verklaring van deze getuige:
V: Leg me eens uit hoe het kopen en afleveren toen ging?
A: Ik heb de persoon een app gestuurd met dat ik ook wel wat wilde kopen. Ik heb in mijn telefoon gekeken en heb het app-gesprek gevonden. Ik zie nu dat ik voor 12 XTC-pillen een bedrag van € 50,-- heb betaald. Ik zie in de app welk nummer ik heb geappt: [telefoonnummer] .
V: Hoe zag de persoon eruit en hoe kwam hij?
A: Ik weet dat hij in een zwarte auto kwam.
Indien hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit (de doorgenummerde) pagina’s uit het aanvullend dossier PL0600-2019130733 van de politie eenheid Oost-Nederland, district Twente, basisteam Twente-Midden, van 12 januari 2021. Er wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal, tenzij hieronder anders wordt vermeld.
7.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] , van 12 januari 2021, pagina’s 1 t/m 4, inclusief bijlagen, pagina’s 6 t/m 368, zakelijk weergegeven, als relaas van die verbalisant:
Vanaf 26 juni 2018 staan er telefoongesprekken en app-gesprekken in tussen [partner] en [naam 1] . Het gaat onder andere over hun relatie. In de telefoon noemt de bezitter (owner) zich [naam 1] . In de politiesystemen kwam ik de naam [naam 1] tegen. Er werd het volgende gezegd: “U vraagt mij of de naam [verdachte] mij wat zegt. U zegt mij dat één van de nummers die ik aan de [straat] heb gebeld van [verdachte] is. Dit is waarschijnlijk een dealer. Hij noemt zichzelf [naam 1] of [naam 1] . Het is een Antilliaanse jongen, niet al te groot, gezet/mollig, tegen de 30 jaren oud”. [verdachte] was in het bezit van een telefoon, een Samsung Edge. Deze werd in beslag genomen. De eigenaar van de telefoon noemt zich [naam 1] (owner) hierbij staat het telefoonnummer: [telefoonnummer] .
Op 11 februari 2017 stuurde [getuige 1] ( [telefoonnummer] ) een bericht naar [naam 1] (de rechtbank begrijpt: [naam 1] ). [getuige 1] vraagt om een 50 neer te leggen bij de viskar die buiten staat bij So Nice. [getuige 1] blijkt [getuige 1] te zijn en is als afnemer/getuige gehoord. [getuige 1] heeft over een periode van anderhalf à twee jaar cocaïne afgenomen van de gebruiker van deze telefoon.
25 maart 2019 23.48 uur vraagt [naam 3] : “kun je carpool, ik betaal direct”. [naam 1] 23.52 uur: “jawel, [naam 3] hoe laat?, 26 maart 2019 om 00.15 uur werd [verdachte] gecontroleerd en aangehouden. [verdachte] had toen diverse ponypacks bij zich met cocaïne. [naam 3] heeft meerdere keren afgenomen van [naam 1] . 15 maart 2019 neemt [naam 3] twee af. 17 maart neemt [naam 3] wat af. 18 maart twee. 19 maart neemt [naam 3] twee af. 20 maart neemt [naam 3] twee af. 21 maart neemt [naam 3] twee af. 23, 24 en 25 maart neemt [naam 3] af.
23 en 24 maart 2019: [naam 4] spreekt af voor twee bij [coffeeshop] in Hengelo.
10 maart 2019 en 15 maart 2019 [naam 5] heeft twee keer afgenomen. 10 maart 2019 [naam 1] heeft door ander laten brengen. [naam 5] klaagt dat hij voor twee keer twintig gekregen heeft, terwijl hij € 50,-- betaald heeft. Op 15 maart koopt [naam 5] opnieuw € 40,-- en brengt [naam 1] zelf.
5 maart 2019 tot en met 23 maart 2019. [naam 6] zoekt meerdere keren contact met [naam 1] en vraagt of hij wat kan brengen in diverse plaatsen. 5 maart 2019 dertig, 6 maart 2019 twintig, 19 maart 2019 veertig. 22 maart 2019 in Hengelo bij [coffeeshop] opgehaald, 23 maart 2019 in Goor gebracht door [naam 1] .
3 maart 2019: een persoon die als “ [naam 7] ” in de telefoon staat, vraagt of 50 en 25 kan in Tubbergen. Later op de dag wordt het gebracht door [naam 1] .
27 februari 2019: [naam 8] koopt twaalf stuks voor € 50,--. Er wordt over snoepjes gesproken. Op 28 februari 2019 werd er geleverd.
1 februari 2019 en 10 februari 2019: In de nacht van 1 op 2 (de rechtbank begrijpt: februari) laat [naam 9] iets bezorgen via [naam 1] . Op 10 februari 2019 laat [naam 9] voor € 100,-- bezorgen in Weerselo door [naam 1] .
2 februari 2019 en 10 maart 2019: [naam 10] koopt op 2 februari een 50 en laat dit in Enschede bezorgen door [naam 1] . Op 10 maart 2019 wordt er opnieuw afgesproken.
19 januari 2019: [naam 11] vraagt of [naam 1] een 50je kan leveren. Wordt thuisbezorgd in Enschede.
31 januari 2019: [getuige 5] wil graag X. Ze had er laatst twaalf voor 50 gehad, of dat nu ook mogelijk is. Wordt door [naam 1] gebracht. [getuige 5] betreft [getuige 5] . Zij is als getuige gehoord en heeft verklaard dat ze één keer twaalf XTC gekocht heeft via deze telefoon.
31 december 2018 en 19 februari 2019. [naam 12] vraagt aan [naam 1] : “Heb je 1 gram coca voor mij” . Ze spreken af in Almelo, € 50,-- en 19 februari 2019: “heb je gram voor 50 euro”. Dit wordt 20 februari 2019 geleverd.
26 december 2018: [Getuige 6] vraagt of [naam 1] kan leveren. Uiteindelijk worden er twaalf keer voor 50 geleverd bij station Hengelo, niet door [naam 1] , maar laat het door iemand brengen. [Getuige 6] blijkt [Getuige 6] te zijn. Zij is gehoord als afneemster/getuige en heeft verklaard dat ze één keer twaalf XTC-pillen afgenomen heeft van de bezitter van deze telefoon.
23 december 2018 en 13 januari 2019. [naam 13] vraagt of [naam 1] ook keta heeft. Nee, alleen sosa (zo wordt cocaïne genoemd) en pillen, zegt [naam 1] . [naam 13] wil voor € 100,-- aan sosa, is geleverd in Tubbergen.
21 december 2018: [naam 14] vraagt of hij even twee grote kan ophalen. Wordt ook gebeld en geleverd. 23 december 2018 en 23 en 27 januari 2019 wil [naam 14] twee grote.
12 december 2018: [naam 15] vraagt of [naam 1] één kan brengen, uiteindelijk in Almelo geleverd.
10 november 2018: [naam 16] vraagt of [naam 1] 1 gram sos kan meenemen, ik neem aan 50. Wordt geleverd in Enschede.
Zeer veel van de 1.636 sms-berichten gaan over bezorgen, leveren, locatie afspreken met betrekking tot drugs. In een aantal gevallen wordt er direct over 1 gr, 2 gr, sos, gesproken
Indien hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit (de digitale) pagina’s uit het aanvullend dossier PL0600-2019130733 van de politie eenheid Oost-Nederland, district Twente, basisteam Twente-Midden, van 20 november 2019. Er wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal, tenzij hieronder anders wordt vermeld.
8.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] van 20 november 2019, pagina’s 7 en 8, zakelijk weergegeven, als verklaring van deze getuige:
V: Wie is [naam 1] ?
A: Zo werd de persoon genoemd waar ik cocaïne bij kocht.
V: Hoe lang koop je al drugs bij deze persoon?
A: Dat is wel vanaf het begin. Ik denk dat ik dat dit is geweest vanaf eind 2017. Hij kwam zelf vaak, maar hij stuurde ook wel eens anderen.
V: Hoe vaak kocht je wat bij hem?
A: In het begin was dat één à twee keer in de week. Ik heb ook een periode gehad dat ik dagelijks kocht. De periode dat ik dagelijks bij hem kocht heeft wel een jaar geduurd.
V: Doe je altijd alleen met hem zaken of komt er ook wel eens iemand anders?
A: Eigenlijk alleen met hem, hij liet het wel eens door anderen brengen.
V: Hoe zag/ziet de persoon er uit waar je mee afsprak?
A: Antilliaan, niet lang, redelijk breed. Ik weet het niet helemaal zeker, maar volgens mij had hij een gouden tand.
Feit 2
Indien hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit (de doorgenummerde) pagina’s uit het dossier PL0600-2019282718 van de politie eenheid Oost-Nederland, district Twente, basisteam Twente-Midden, van 27 juni 2019. Er wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal, tenzij hieronder anders wordt vermeld.
1.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , van 26 maart 2019, pagina’s 23 en 24, inclusief bijlage, pagina’s 25 t/m 34, zakelijk weergegeven, als relaas van die verbalisanten:
Op dinsdag 26 maart 2019. Wij waren bij het pompstation Shell, gevestigd aan de [adres 2] . Tijdens het tanken, zien wij dat er een zwarte Volkswagen Golf, voorzien van kenteken [kenteken] , het terrein van het tankstation komt oprijden. Ik, verbalisant [verbalisant 2] , zag dat de bestuurder van de zwarte Volkswagen de mijn ambtshalve bekende [verdachte] was. Deze MMA-melding is 27 februari 2019 bij de politie binnengekomen. De MMA-melding luidde als volgt: “Drugshandel in Hengelo. In Hengelo is een drugsdealer actief, die handelt vanuit een donkere VW Golf met kenteken [kenteken] en gebruik maakt van telefoonnummer [telefoonnummer] . De man, een circa 25-jarige Antilliaan, bewaart zijn handelsvoorraad in het stuurhuis van het voertuig. De man is een vaste bezoeker van de [coffeeshop] in Hengelo waar hij zijn telefoontjes pleegt en gebruikers van coke voorziet”. Ik zag dat hij zijn identiteitsbewijs aan mij overhandigde op naam van [verdachte] . Ik, verbalisant [verbalisant 2] , zag bij het zekeringskastje, linksonder het stuurwiel, meerdere gebruikerssporen. Ik heb vervolgens op de plek waar ik de beschadigingen zag zitten mijn zakmes er tussen gedrukt. Ik zag vervolgens dat dit kapje heel gemakkelijk loskwam. Ik zag direct dat er een klein roze kleurig tasje in dit vakje gepropt zat. Bij het boeien van zijn rechterpols zag ik dat zijn rechterhand tot een vuist gebold was. Ik zag dat er nog een stukje plastic tussen zijn vingers vandaan kwam. Ik zag vervolgens dat hij een doorzichtig zakje met daarin een wit poeder in zijn had hand.
2. De kennisgevingen van inbeslagneming, pagina’s 86, 87 en 89, zakelijk weergegeven, inhoudende:
[afbeelding]
3.
Het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, opgemaakt door verbalisanten R.M. Wentink en IJ.A. Thijssen-van Roozendaal, van 26 maart 2019, pagina’s 57 en 58, zakelijk weergegeven, inhoudende:
[afbeelding]
Goednummer: PLO600-2019130733-1952761
SIN: AAMK6206NL
Goednummer: PLO600-2019130733-1952762
SIN: AAMK6207NL
Goednummer: PLO600-2019130733-1952763
SIN: AAMK6205NL
4.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 29 maart 2021, zakelijk weergegeven, inhoudende:
Het klopt dat ik in een voertuig ben aangehouden en dat daarbij middelen zijn aangetroffen, en dat die drugs, te weten cocaïne, van mij waren. Ik heb cocaïne gebruikt.