ECLI:NL:RBOVE:2021:1599

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
19 april 2021
Zaaknummer
8668549 \ CV EXPL 20-3110
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over misgelopen winst en incassokosten na hack van Bitcoin wallet

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, gaat het om een overeenkomst van lastgeving waarbij gedaagde in opdracht van eiser heeft belegd in Bitcoins. Eiser heeft € 10.000,00 aan gedaagde overgemaakt om te beleggen, maar na een hack van de wallet van gedaagde kon hij de inleg niet onmiddellijk terugbetalen. Uiteindelijk is de inleg terugbetaald, maar er resteert een geschil over de misgelopen winst en de buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter heeft eerder op 6 oktober 2020 een vonnis gewezen en de mondelinge behandeling vond plaats op 13 januari 2021. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de overeenkomst tussen partijen gekwalificeerd moet worden als een overeenkomst van lastgeving volgens artikel 7:414 BW. Gedaagde heeft aangevoerd dat hij bij de aan- en verkoop van BTC te maken heeft met transactiekosten, die volgens de kantonrechter voor rekening van eiser komen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagde geen misgelopen winst aan eiser hoeft te vergoeden, omdat de BTC door een hack verloren is gegaan. Eiser heeft wel recht op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten, die door de kantonrechter zijn vastgesteld op € 650,42. Daarnaast is gedaagde veroordeeld in de proceskosten van eiser, die in totaal € 1.101,09 bedragen. Het vonnis is uitgesproken door mr. F. Koster op 23 februari 2021.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 8668549 \ CV EXPL 20-3110
Vonnis van 23 februari 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiser] ,
gemachtigde: mr. B.J.H.L. Brouwer,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
verschenen in persoon.

1.De procedure en de samenvatting van de beslissing

1.1.
Eerder heeft de kantonrechter vonnis tussen partijen gewezen, dat is uitgesproken op 6 oktober 2020. De kantonrechter heeft daarin bepaald dat de zaak mondeling wordt
behandeld.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 januari 2021. [eiser] ,
bijgestaan door mr. Brouwer, en [gedaagde] zijn verschenen. De griffier heeft aantekeningen
gemaakt van wat partijen naar voren hebben gebracht.
1.3.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat hij voldoende is geïnformeerd om een beslissing te nemen in deze zaak. Vandaag deelt de kantonrechter zijn beslissing aan partijen mee in dit vonnis en licht hij deze toe.
1.4.
De kantonrechter zal [gedaagde] veroordelen om aan [eiser] een bedrag te betalen van € 650,42. Ook moet [gedaagde] de proceskosten aan [eiser] vergoeden. De kantonrechter zal hierna zijn oordeel verder toelichten.

2.De beslissing

Waarover gaat deze zaak?

2.1.
[eiser] en [gedaagde] kennen elkaar van de kerk. [gedaagde] belegde in Bitcoins (BTC). [eiser] heeft aan [gedaagde] gevraagd om ook voor hem te beleggen. [gedaagde] wilde dat wel doen, waarna [eiser] € 10.000,00 aan [gedaagde] heeft overgemaakt. Toen [eiser] het geld
terugvroeg, kon [gedaagde] dat niet meteen geven. Daarom is [eiser] deze procedure gestart.
De vordering van [eiser]
2.2.
[eiser] wil dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt om aan hem een bedrag van € 10.536,00 te betalen, te vermeerderen met rente en kosten. Dit bedrag van € 10.536,00 is opgebouwd uit (1) het bedrag van € 10.000,00 dat [eiser] aan [gedaagde] heeft overgemaakt en (2) een bedrag van € 536,00 aan misgelopen winst.
2.3.
Inmiddels, na de dagvaarding, heeft [gedaagde] € 10.000,00 terugbetaald. Wat overblijft, is een geschil over de schade die [eiser] heeft geleden en de kosten die hij heeft gemaakt. Dan gaat het dus nog om de misgelopen winst, de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten.
De kwalificatie van de overeenkomst: lastgeving.
2.4.
[eiser] heeft op 31 oktober 2019 € 10.000,00 aan [gedaagde] overgemaakt. [gedaagde] heeft dat geld omgezet in BTC met de bedoeling daarmee winst te maken. [gedaagde] heeft wel voorgesteld om de afspraken vast te leggen in een schriftelijk contract, maar dat is er niet van gekomen. De afspraken tussen partijen volgen uit WhatsApp-berichten en uit hetgeen partijen daarover in deze procedure hebben gezegd en geschreven:
- [eiser] geeft het geldbedrag aan [gedaagde] ‘in beheer’ (WhatsApp-bericht van 31
oktober 2019 [1] ) om te beleggen in cryptocurrency, zoals BTC;
- [gedaagde] mag 5% van de winst behouden voor de moeite.
2.5.
De kantonrechter kwalificeert de overeenkomst tussen partijen als een overeenkomst van lastgeving (art. 7:414 BW [2] ). Dat is een overeenkomst, waarbij [gedaagde] zich verplicht om voor rekening van [eiser] een of meer rechtshandelingen (zoals de aan- of verkoop van BTC) te verrichten.
De aan- en verkoopcommissie.
2.6.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat hij bij de aan- en verkoop van BTC te maken heeft met transactiekosten (commissie). In 2019 was deze 3%, later is de transactiecommissie gezakt naar 1,5%. [gedaagde] vindt dat die transactiekosten voor rekening komen van [eiser] . De kantonrechter volgt [gedaagde] daarin. Bij lastgeving komen de gevolgen van de rechtshandelingen – dus de aankoop en verkoop van BTC – voor rekening van de lastgever en dat is [eiser] . Ook als dat soort kosten niet van tevoren zijn besproken. Dat betekent dat in deze zaak ervan moet worden uitgegaan dat [gedaagde] voor € 9.700,00 BTC heeft gekocht op 31 oktober 2019. [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat de koers op het aankoopmoment ongeveer € 8.500,00 was, zodat hij voor [eiser] 1,141 BTC heeft gekocht. [eiser] ‘kon daarin meegaan’. De kantonrechter maakt daaruit op dat hij de koers ten tijde van de aankoop niet betwist, zodat een en ander tussen partijen vaststaat.
Moet [gedaagde] misgelopen winst aan [eiser] vergoeden? Nee, want er was geen winst.
2.7.
[gedaagde] heeft het geld voor [eiser] belegd. Door een hack is hij echter al zijn BTC kwijt geraakt, zo heeft [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling uitgelegd. Weliswaar heeft [eiser] dit in twijfel getrokken, maar hij heeft daar onvoldoende andere feiten tegenover gesteld, zodat de kantonrechter van de lezing van [gedaagde] uitgaat. De omstandigheid van de hack neemt [gedaagde] geheel voor zijn rekening. Dat betekent dat hij ook verantwoordelijk is voor de misgelopen winst, te weten het verschil tussen de aankoop- en verkoopkoers van de BTC.
2.8.
[eiser] heeft op verschillende momenten aan [gedaagde] gevraagd om zijn BTC te verkopen, namelijk op 31 januari en 1 februari 2020 per WhatsAppbericht en op 17 februari 2020 per aangetekende brief. De koers van BTC was op al die dagen anders. Achteraf is niet met zekerheid vast te stellen tegen welke koers [gedaagde] de BTC zou hebben verkocht, als hij dat zou hebben kunnen doen. De gemiddelde dagkoersen zeggen niet zoveel, omdat de koers van de BTC ook gedurende de dag erg volatiel is. [gedaagde] vermoedt dat hij de BTC tegen ongeveer € 8.400,00 zou hebben verkocht, dus met een klein verlies als gevolg. [eiser] heeft gewezen op de dagwaarde op 17 februari 2020 van € 8.780,00. Maar ook dan zou [eiser] te maken hebben gehad met een verlies, omdat hij geen rekening heeft gehouden met de verkoopcommissie van 1,5%. Als [gedaagde] 1,141 BTC tegen de koers van € 8.780,00 zou hebben verkocht, zou een bedrag voor [eiser] zijn overgebleven van € 9.867,71.
2.9.
Het aanbod van [gedaagde] om de volledige inleg terug te betalen heeft dan ook tot gevolg dat [gedaagde] verlies lijdt, dat anders voor rekening van [eiser] was gekomen. Wat daar ook van zij, [eiser] is geen winst misgelopen en daarom hoeft [gedaagde] geen € 536,00 aan [eiser] te betalen.
De buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.
2.10.
In de wet is bepaald dat een schuldeiser recht heeft op vergoeding van de kosten die hij moet maken om betaling van zijn schuldenaar te krijgen, ook als er nog geen rechter aan te pas komt. Dan gaat het om de vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. De regels over die vergoeding zijn erg strikt, maar [eiser] heeft zich er volgens de kantonrechter aan gehouden.
2.11.
[eiser] heeft [gedaagde] een aantal keren gevraagd om de inleg terug te geven. Toen betaling uitbleef, schreef de gemachtigde van [eiser] op 11 mei 2020 [gedaagde] een aangetekende brief. Daarin staat dat [gedaagde] binnen vijftien dagen na ontvangst van de brief een
bedrag van € 10.509,20 moet betalen. Ook heeft de gemachtigde van [eiser] de kosten in het vooruitzicht gesteld die [gedaagde] moet betalen als hij niet aan deze sommatie voldoet. Het
bedrag dat in de sommatie staat (€ 650,42) is lager dan waarop het Besluit vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten recht geeft.
2.12.
De kantonrechter heeft hiervoor vastgesteld dat [gedaagde] geen misgelopen winst aan [eiser] hoeft te vergoeden. Daarom had [eiser] hooguit mogen sommeren tot betaling van € 10.000,00 en daarbij hoort een maximale wettelijke incassovergoeding van € 875,00. Dat is nog altijd hoger dan het bedrag dat [eiser] vordert. Daarom veroordeelt de kantonrechter [gedaagde] tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 650,42 aan [eiser] , al zou het recht doen aan de zaak als [eiser] zou besluiten die incassokosten te verminderen met het verlies dat hij zou hebben geleden als [gedaagde] de BTC werkelijk voor zijn rekening had verkocht (€ 132,29). De kantonrechter kan dat overigens niet verplichten, omdat [gedaagde] geen tegeneis heeft ingesteld.
2.13.
[gedaagde] vindt dat [eiser] onnodig een gerechtelijke procedure is begonnen. Hij heeft toch alles uitgelegd? Bovendien had hij niet de mogelijkheid om direct € 10.000,00 op tafel te leggen en ook dat heeft hij aan [eiser] duidelijk gemaakt. De kantonrechter gaat daarin niet mee. Dat komt omdat [gedaagde] herhaaldelijk (te) vage betalingstoezeggingen deed. De
gemachtigde van [eiser] heeft daarop nog gewezen tijdens de mondelinge behandeling. [gedaagde] was niet duidelijk genoeg over zijn betalings(on)mogelijkheden. Daar komt bij dat de vertrouwensrelatie, die nodig is om in goed vertrouwen € 10.000,00 door een bevriende relatie te laten beleggen, begrijpelijkerwijs was geschaad. Daarom hoefde [eiser] niet genoegen te nemen met vage toezeggingen. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] niet onnodig deze rechtszaak is begonnen.
2.14.
De kantonrechter zal [gedaagde] veroordelen in de kosten van deze procedure, die aan de zijde van [eiser] als volgt worden begroot: € 105,09 voor het uitbrengen van de dagvaarding en € 499,00 voor het griffierecht dat [eiser] heeft betaald aan de rechtbank. Daarnaast is [gedaagde] een bedrag verschuldigd ‘wegens salaris gemachtigde’, wat inhoudt dat [gedaagde] aan de hand van vaste tarieven – die aansluiten bij het bedrag waarover de zaak gaat – een bedrag verschuldigd is aan [eiser] omdat hij professionele rechtsbijstand heeft ingeschakeld. Voor de dagvaarding bedraagt dat salaris 1,0 punt tegen een tarief van € 373,00, maar omdat de vordering daarna grotendeels is voldaan bedraagt het salaris voor het bijwonen van de mondelinge behandeling 1,0 punt tegen een tarief van € 124,00, in totaal dus: € 497,00 wegens salaris gemachtigde. Bij elkaar opgeteld zijn de proceskosten die [gedaagde] aan [eiser] moet vergoeden € 1.101,09.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt [gedaagde] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [eiser] een bedrag van € 650,45;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op € 1.101,09;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Koster, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2021.

Voetnoten

1.Productie 1 bij de dagvaarding
2.BW = Burgerlijk Wetboek