ECLI:NL:RBOVE:2021:1620

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 april 2021
Publicatiedatum
20 april 2021
Zaaknummer
ZWO 20/1756
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de bestuursrechter in schadevergoeding verzoek tegen de RDW

In deze zaak heeft verzoekster, een bedrijf uit Steenwijk, de Rechtbank Overijssel verzocht om de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) te veroordelen tot schadevergoeding. Dit verzoek volgde op een besluit van de RDW van 21 augustus 2020, waarin het bezwaar van verzoekster tegen een eerder besluit van 17 februari 2020 ongegrond werd verklaard. Verzoekster had het voertuig, een Volkswagen Transporter, gekocht van een derde partij, maar dit voertuig was later in beslag genomen door de politie omdat het mogelijk gestolen was. De RDW had vastgesteld dat het kenteken ten onrechte was toegekend en dat verzoekster niet langer eigenaar was van het voertuig.

Tijdens de zitting op 8 april 2021 heeft verzoekster haar standpunt toegelicht, waarbij zij stelde dat de RDW onzorgvuldig had gehandeld door het voertuig goed te keuren zonder deugdelijk onderzoek. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verzoekster het besluit van 21 augustus 2020 niet inhoudelijk heeft bestreden, waardoor het beroep niet kan worden aangemerkt als een beroep in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft het verzoek van verzoekster als een verzoek om schadevergoeding geduid, maar heeft vastgesteld dat er geen onrechtmatig besluit aan te wijzen is.

De rechtbank heeft zich daarom onbevoegd verklaard om het verzoek om schadevergoeding te behandelen. Verzoekster werd geadviseerd om een civiele procedure te starten als zij een oordeel over het handelen van de RDW wenst. De uitspraak werd gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, met mr. A.E.M. Lever als griffier. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, aangezien er geen aanleiding voor was.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 20/1756

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[verzoekster] te Steenwijk, verzoekster

(gemachtigde: [naam 1] ),
en

de directie van de Rijksdienst voor het Wegverkeer, verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft de rechtbank bij verzoekschrift van 1 september 2020 verzocht verweerder (hierna: de RDW) te veroordelen tot vergoeding van door haar geleden schade. Dit verzoekschrift is opgenomen in een beroepschrift, gericht tegen een besluit van de RDW van 21 augustus 2020.
De RDW heeft een verweerschrift ingediend. Verzoekster heeft een reactie gegeven op het verweerschrift.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2021. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordiger door [naam 2] bijgestaan door haar gemachtigde. De RDW heeft zich laten vertegenwoordigen door B.S. Kruizer.

Overwegingen

Besluitvorming en duiding beroepschrift/verzoekschrift
1. Een bedrijfsauto merk Volkswagen type Transporter (hierna: het voertuig) is op 26 februari 2014 toegelaten tot de EU. Op 24 oktober 2019 is het voertuig voor het eerst ingeschreven in Nederland, is aan het voertuig het kenteken [kenteken] toegekend en is het voertuig tenaamgesteld op [naam 3] (hierna: [naam 3] ). Verzoekster heeft het voertuig van [naam 3] gekocht en dit voertuig is op 25 oktober 2019 opgenomen in de bedrijfsvoorraad van verzoekster. Enkele maanden nadien, op 22 januari 2020, heeft de politie het voertuig in beslag genomen omdat dit voertuig mogelijk was gestolen.
Op 23 januari 2020 is aan het voertuig een onderzoek verricht door de afdeling Forensische Voertuigidentificatie Onderzoek van de RDW. De deskundige voertuigidentificatie (hierna: de deskundige) heeft het nummer [nummer 1] aangetroffen op het schutbord onder de motorkap, zijnde de plek waar de fabrikant van dergelijke voertuigen het VIN aanbrengt. Volgens de deskundige is dit nummer echter niet door de fabrikant aangebracht. Na het verwijderen van een laklaag en een laag plamuur, trof de deskundige slijp- en/of schuursporen aan. Ter plaatse is een etsbehandeling toegepast waarna het door de fabrikant aangebrachte en bij deze bedrijfsauto behorende VIN zichtbaar werd. Dat betrof nummer [nummer 2] Het voertuig dat bij deze VIN behoort staat als gestolen geregistreerd.
Onder verwijzing naar de bevindingen van de deskundige heeft de RDW het besluit van 17 februari 2020 genomen. Hierin heeft de RDW zich op het standpunt gesteld dat aan het voertuig ten onrechte het kenteken [kenteken] is toegekend, zodat verzoekster is opgehouden eigenaar of houder te zijn van het voertuig met kenteken [kenteken] De tenaamstelling in het kentekenregister is daarom vervallen verklaard en, als gevolg hiervan, heeft het kerntekenbewijs zijn geldigheid verloren.
Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In het bezwaarschrift heeft verzoekster aangevoerd dat hij schade heeft geleden en dat hij deze schade vergoed wil hebben door de RDW. Dit kan geschieden door middel van het afgeven van een nieuw kentekenbewijs voor het voertuig, het voertuig op haar naam te zetten en er zorg voor te dragen dat het voertuig aan haar wordt overgedragen.
In de beslissing op bezwaar van 21 augustus 2020 heeft de RDW het bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 17 februari 2020 gehandhaafd. Onder het kopje ‘Informatie ten overvloede’ heeft de RDW aan verzoekster meegedeeld dat hij niet gaat over de inbeslagname van het voertuig en dat verzoekster zich hiervoor moet wenden tot de politie. Ook wat betreft de eigendom omtrent een gestolen voertuig heeft hij geen bevoegdheden, aldus de RDW.
Hiertegen heeft verzoekster beroep ingesteld.
2. Uit de bewoordingen van het beroepschrift, desgevraagd bevestigd ter zitting, blijkt dat verzoekster het besluit van 21 augustus 2020 niet inhoudelijk bestrijdt.
Verzoekster stelt daarentegen, samengevat weergegeven, dat de thans voorliggende situatie geheel is veroorzaakt door onzorgvuldig handelen door de RDW. Immers, de RDW heeft het voertuig recentelijk (na aanbieding door [naam 3] beoordeeld en goedgekeurd, bevestigd door de afgifte van een kentekenbewijs. Het had op de weg van de RDW gelegen om op dat moment te constateren dat het oorspronkelijke VIN was verwijderd en vervangen door een valse VIN. Als dat was gebeurd, was er voor het voertuig geen kentekenbewijs afgegeven en had verzoekster het voertuig niet gekocht. Verzoekster stelt dat de RDW alle schade, bestaande uit het aankopen van het voertuig en het vervolgens opknappen van het voertuig, aan haar moet vergoeden. Een andere mogelijke schadevergoeding betreft een schadevergoeding ‘in natura’, te weten het voorzien van het voertuig van de juiste papieren en kenteken en er zorg voor te dragen dat verzoekster het voertuig terug krijgt.
De rechtbank oordeelt dat, omdat verzoekster het besluit van 21 augustus 2020 niet inhoudelijk bestrijdt maar het daarentegen eens is met dit besluit, het door verzoekster ingestelde beroep niet kan worden geduid als een beroep in de zin van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het beroep, dat ook als zodanig is geregistreerd door de rechtbank, moet daarentegen worden geduid als een verzoek als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb. De RDW heeft zich in zijn verweerschrift op hetzelfde standpunt gesteld.
3. Over de mogelijkheden om een beroepschrift te converteren in een verzoekschrift overweegt de rechtbank het volgende.
3.1.
Op grond van artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Awb kan de bestuursrechter op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan veroordelen om de schade te vergoeden die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
a. een onrechtmatig besluit;
b. een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit.
Uit artikel 8:90, eerste lid, van de Awb volgt dat het verzoek schriftelijk moet worden ingediend bij de bestuursrechter die ook het beroep tegen het besluit behandelt. Op grond van het tweede lid van dit artikel moet de belanghebbende ten minste acht weken voor het indienen van het in het eerste lid bedoelde verzoekschrift bij de bestuursrechter, het betrokken bestuursorgaan schriftelijk om vergoeding van de schade vragen, tenzij dit redelijkerwijs niet van hem kan worden verlangd.
3.2.
De rechtbank stelt vast dat de manier waarop de gemachtigde van verzoekster het verzoek om schadevergoeding heeft ingediend bij de rechtbank, niet overeenkomstig de daarvoor geldende bepalingen is. Immers, verzoekster heeft de RDW niet schriftelijk om vergoeding van de schade gevraagd. De rechtbank heeft bezien wat dit voor gevolgen heeft voor het verzoek van verzoekster.
De rechtbank heeft besloten de opmerkingen van verzoekster over de door haar geleden schade en de door haar gewenste schadevergoeding ‘in natura’, opgenomen in het bezwaarschrift, te beschouwen als een schriftelijk verzoek aan de RDW in de zin van artikel 8:90, tweede lid, van de Awb. Het ingediende beroep merkt de rechtbank aan als een verzoek in de zin van artikel 8:88 van de Awb. Dit verzoek beoordeelt de rechtbank in het licht van wat partijen in de stukken en ter zitting hebben aangevoerd.
Beoordeling van het verzoek
4. Verzoekster stelt dat de RDW onrechtmatig heeft gehandeld door geen deugdelijk onderzoek uit te (laten) voeren bij de eerste inschrijving van het voertuig in Nederland en de afgifte van een kenteken op 24 oktober 2019.
De RDW heeft ter zitting meegedeeld dat hij, bij een eerste registratie van een voertuig, het voertuig niet mag onderwerpen aan een onderzoek. Dit volgt uit Europese regelgeving. Verder heeft de RDW ter zitting gesteld dat het frauderen met het VIN niet met het blote oog was waar te nemen. Het aanbrengen van het valse VIN is pas geconstateerd nadat de deskundige hier onderzoek naar heeft gedaan. De RDW stelt dat hij niet onrechtmatig heeft gehandeld. Ook is er geen onrechtmatig besluit aan te wijzen.
5. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
5.1.
Uit het bepaalde in artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Awb blijkt dat de bestuursrechter slechts bevoegd is om de RDW te veroordelen en daartoe kennis te nemen van het verzoek om vergoeding van schade indien het beweerdelijk schadeveroorzakend handelen is te herleiden tot een onrechtmatig besluit. De schade moet immers het gevolg zijn van een onrechtmatig besluit dan wel een onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit.
5.2.
Het beweerdelijk onrechtmatig handelen door de RDW heeft geresulteerd in besluitvorming richting De Jongh, te weten de afgifte van een kenteken en een tenaamstelling op De Jongh. Omdat deze besluitvorming niet is bestreden, wordt deze besluitvorming - zowel wat betreft inhoud als wat betreft de wijze van totstandkoming - geacht rechtmatig te zijn.
Verzoekster heeft het aan haar gerichte besluit van 21 augustus 2020 niet bestreden. Dit besluit wordt daarom, zowel wat betreft inhoud als wat betreft de wijze van totstandkoming, ook geacht rechtmatig te zijn.
Er is in deze zaak dan ook geen onrechtmatig besluit aan te wijzen.
5.3.
Omdat het beweerdelijk onrechtmatig handelen door de RDW niet is te herleiden tot een bevoegdheidsgrondslag zoals neergelegd in artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Awb, is de bestuursrechter van de rechtbank niet bevoegd de RDW te veroordelen en daartoe kennis te nemen van het verzoek om vergoeding van schade.
De rechtbank zal zich in deze zaak dan ook onbevoegd verklaren.
6. Ter informatie van verzoekster merkt de rechtbank nog het volgende op.
De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard omdat er in deze zaak geen onrechtmatig besluit is aan te wijzen. De rechtbank heeft geen oordeel gegeven over de vraag of het handelen door de RDW nu al dan niet onrechtmatig is jegens verzoekster. Als verzoekster een rechterlijk oordeel wil hebben over dit gestelde onrechtmatig handelen door de RDW en de hierdoor door haar gesteld geleden schade, zal zij een civiele procedure moeten opstarten. Hiervoor moet een specifieke procedure (te weten: een dagvaardingsprocedure) worden opgestart. Een dagvaardingsprocedure wijkt af van de procedure om vergoeding van schade als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb. Een dagvaardingsprocedure kan dan ook niet worden opgestart door middel van het doorzenden van het verzoekschrift van verzoekster naar de civiele rechter.
Hoe een dagvaardingsprocedure moet worden ingeleid (advocaat, deurwaarder of verzoekster zelf) is afhankelijk van de zaak. Verzoekster kan zich hierover laten informeren door een advocaat of een ander juridisch geschoold persoon, gespecialiseerd in civiel recht.
7. De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E.M. Lever, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.