ECLI:NL:RBOVE:2021:1677

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 maart 2021
Publicatiedatum
22 april 2021
Zaaknummer
261868 KG RK 21-82
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • M. van Houten
  • A. Stam
  • J. Zweers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het wrakingsverzoek tegen rechter mr. E.C. Rozeboom in civiele procedure

Op 12 maart 2021 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Overijssel het verzoek tot wraking van mr. E.C. Rozeboom afgewezen. Het verzoek werd ingediend door verzoekers, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Visser, naar aanleiding van een tussenvonnis dat mr. Rozeboom op 13 januari 2021 had gewezen in een civiele procedure. Verzoekers voerden aan dat de motivering van de beslissing van 10 februari 2021 blijk gaf van vooringenomenheid van de rechter. De wrakingskamer oordeelde dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden weerleggen. De wrakingskamer concludeerde dat de motivering van de beslissing van mr. Rozeboom niet kon worden opgevat als een blijk van vooringenomenheid. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af, waarbij werd opgemerkt dat de motivering van de beslissing van mr. Rozeboom niet als zodanig grond kon vormen voor wraking. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Fout! De documentvariabele ontbreekt./
Fout! De documentvariabele ontbreekt.Fout! De
documentvariabele ontbreekt.
Wrakingskamer
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rekestnummer: 261868 KG RK 21-82
Beslissing van 12 maart 2021
in de zaak van
[verzoekers],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekers tot wraking,
hierna te noemen [verzoekers] ,
advocaat: mr. A. Visser te Wierden.

1.De procedure

1.1.
Op 12 februari 2021 heeft mr. A. Visser namens [verzoekers] het verzoek tot wraking gedaan van mr. E.C. Rozeboom, rechter in deze rechtbank en in die hoedanigheid belast met de behandeling van de zaak die is geregistreerd onder zaaknummer C/08/241278 HA ZA 19-548.
1.2.
Mr. Rozeboom heeft op 19 februari 2021 schriftelijk gereageerd op het verzoek. Zij berust niet in de wraking.
1.4.
Het wrakingsverzoek van [verzoekers] is op 4 maart 2021 in het openbaar behandeld. Bij de mondelinge behandeling is mr. Visser namens [verzoekers] verschenen, mr. Rozeboom heeft deelgenomen via een Skypeverbinding.

2.De feiten

2.1.
Op 13 januari 2021 heeft mr. Rozeboom een tussenvonnis gewezen in de hoofdzaak, een procedure tussen partij [naam] en [verzoekers] . De zaak gaat onder meer over de vraag of [naam] bepaalde sloopwerkzaamheden al dan niet heeft voltooid. Het tussenvonnis vermeldt op dit punt in overweging 2.15:
De rechtbank is van oordeel dat [verzoekers] aldus onvoldoende hebben onderbouwd dat [naam] de overeengekomen sloop- en opruimwerkzaamheden niet heeft voltooid, zodat de factuur van 14 maart 2019 opeisbaar is.
2.2.
[verzoekers] heeft hierna bij brief van mr. Visser van 21 januari 2021 de rechtbank/mr. Rozeboom verzocht verlof te verlenen tot het kunnen instellen van hoger beroep van het tussenvonnis. De reden voor het verzoek is het oordeel van de rechtbank in overweging 2.15, zoals hierboven weergegeven. Het oordeel is volgens [verzoekers] onjuist althans prematuur gegeven, zonder hen in de gelegenheid te stellen (tegen-)bewijs te leveren van de door hen ingenomen standpunten aangaande de vraag of de sloop- en opruimwerkzaamheden inmiddels waren voltooid. Door [verzoekers] is herhaaldelijk aangeboden om te bewijzen dat deze werkzaamheden nog niet deugdelijk waren voltooid, aldus mr. Visser.
2.3.
Bij beslissing van mr. Rozeboom van 10 februari 2021 is het verzoek van [verzoekers] om tussentijds hoger beroep toe te staan tegen het tussenvonnis van 13 januari 2021 afgewezen. De motivering van de beslissing staat in overweging 2.7.:
2.7.
Het tussenvonnis bevat in het dictum enkel een beslissing over de voortgang en de instructie van de zaak en hangt niet samen met de door [verzoekers] aangehaalde rechtsoverweging. Ter zake van de vordering van [naam] waarop de betreffende overweging ziet, bevat het vonnis geen eindbeslissing die aan enig deel van het gevorderde een eind maakt. Voor zover al gesproken zou moeten worden van een eindbeslissing in een rechtsoverweging – zoals [verzoekers] betogen – geldt dat hiertegen, nu die beslissing niet is neergelegd in het dictum, in beginsel geen tussentijds appel open staat. De rechtbank ziet geen processueel belang bij toewijzing van het verzoek, omdat een andersluidend oordeel op dit punt (na tussentijds hoger beroep) geen gevolg heeft voor de beoordeling van de overige vragen die bij de voortzetting van de procedure aan de orde zijn. Tussentijds hoger beroep zou, met andere woorden, geen bespoediging van de procedure opleveren maar juist het tegenovergestelde.

3.Het wrakingsverzoek

3.1.
Volgens [verzoekers] kan de motivering in de beslissing van 10 februari 2021 in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid. Mr. Rozeboom geeft in de beslissing van 10 februari 2021 te kennen dat óók als na tussentijds hoger beroep zou worden geoordeeld dat alsnog bewijslevering hoort plaats te vinden op “dit punt” van geschil door haar niet anders zal worden geoordeeld op de overige geschilpunten. Overige geschilpunten als:
- de vraag of de vorderingen van [naam] opeisbaar waren;
- de vraag of [verzoekers] hun betalingsverplichtingen (indien en voor zover al aanwezig) hebben mogen opschorten;
- de vraag of [verzoekers] de overeenkomst al dan niet hebben mogen ontbinden;
- de vraag of en zo ja welk bedrag [naam] al dan niet toekomt.
3.2.
Als gevolg van de motivering is bij [verzoekers] de indruk komen te bestaan dat mr. Rozeboom er nu al van uit gaat dat ofwel de door [verzoekers] aangeboden (tegen-) bewijslevering tegen het oordeel dat de sloopwerkzaamheden wel zouden zijn voltooid niet zal kunnen slagen ofwel dat mr. Rozeboom wil dat ook bij het wel slagen van zodanige (tegen)bewijslevering, de in het tussenvonnis van 13 januari 2021 verwoorde overwegingen aangaande “de overige geschilpunten” onverkort in stand kunnen blijven. Daaruit mag (de schijn van) vooringenomenheid worden afgeleid. Immers, als na tussentijds hoger beroep en (tegen)bewijslevering zou moeten worden geoordeeld dat de sloopwerkzaamheden inderdaad niet zijn voltooid dan kan het niet anders dan dat ook de beoordeling van (onder meer) de genoemde “overige geschilpunten” beduidend anders zal moeten worden dan in het tussenvonnis van 13 januari 2021 nog is overwogen. De motivering dat een andersluidend oordeel (na tussentijds hoger beroep) op het punt van geschil géén gevolg zou hebben voor de beoordeling van de “overige geschilpunten” is in elk geval zodanig onbegrijpelijk en onjuist dat daarmee onder de gegeven omstandigheden en naar objectieve maatstaven gemeten gerechtvaardigd is dat bij [verzoekers] vrees voor vooringenomenheid is komen te bestaan.

4.Het standpunt van mr. Rozeboom

4.1.
Mr. Rozeboom is van mening dat zij de zaak van partijen onpartijdig en onafhankelijk heeft beoordeeld en ook verder zal kunnen behandelen. Mr. Visser gaf aan dat hij tussentijds hoger beroep wilde instellen in verband met de overwegingen over de sloop- en opruimwerkzaamheden. Tegen dit tussenvonnis staat in beginsel geen hoger beroep open, omdat geen eindbeslissing word gegeven over (een deel van) de vorderingen, maar in het dictum alleen wordt besloten over de voortgang en de instructie van de zaak. Hoger beroep is dan slechts mogelijk als de rechter dat openstelt, bijvoorbeeld in verband met het feit dat in de tussenuitspraak is beslist op een controversiële rechtsvraag, hetgeen doorwerkt in de verdere behandeling van de zaak, omdat een andere beslissing tot een aanzienlijke bekorting van de procedure zou hebben geleid, omdat een kostbaar onderzoek is gelast waarvan het nut is betwist of omdat de behandeling van samenhangende zaken anders uiteen dreigt te lopen (ECLI:NL:HR:2004:AL7051).
4.2.
Met haar overweging in de beslissing van 10 februari 2021 dat zij geen “processueel belang ziet bij toewijzing van het verzoek, omdat een andersluidend oordeel op dit punt (na tussentijds hoger beroep) geen gevolg heeft voor de beoordeling van de overige vragen die bij de voortzetting van de procedure aan de orde zijn” heeft mr. Rozeboom bedoeld te zeggen dat ook na tussentijds hoger beroep over de sloop- en opruimwerkzaamheden nog een oordeel gevormd moet worden over de gevorderde betaling van de tuinwerkzaamheden. Het ging haar kortom enkel over het procesverloop en niet over de uitkomst van het geschil. Tussentijds hoger beroep zou geen verkorting opleveren van de procedure, zodat zij geen processueel belang zag in toewijzing van het verzoek. Zij staat nog steeds achter die beslissing.

5.De beoordeling

5.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. De vrees dat dit het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid.
Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien - geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak - de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn.
5.2.
De wrakingskamer overweegt dat de klachten van [verzoekers] in wezen zijn gericht tegen de (motivering van de) beslissing van mr. Rozeboom d.d. 10 februari 2021. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. De wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Het uitgangspunt is dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich evenzeer ertegen verzet dat de motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (Hoge Raad d.d. 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413).
5.3.
De zin in overweging 2.7. van de beslissing van 10 februari 2021 “De rechtbank ziet geen processueel belang bij toewijzing van het verzoek, omdat een andersluidend oordeel op dit punt (na tussentijds hoger beroep) geen gevolg heeft voor de beoordeling van de overige vragen die bij de voortzetting van de procedure aan de orde zijn” is door [verzoekers] opgevat als van de strekking “Ik heb mijn oordeel al gevormd en zal niet op mijn schreden terugkeren, zelfs niet als blijkt dat ik een verkeerde weg ben ingeslagen. Dus zelfs niet als blijkt dat de werkzaamheden inderdaad nog niet waren voltooid en/of dat inderdaad nog (tegen)bewijslevering had moeten plaatsvinden op dat punt”.
5.4.
Uit de reactie van mr. Rozeboom blijkt dat zij met de zin heeft bedoeld te zeggen dat ook na tussentijds hoger beroep over de sloop- en opruimwerkzaamheden nog een oordeel gevormd moet worden over een andere post, de gevorderde betaling van de tuinwerkzaamheden. Het ging haar enkel over het procesverloop en niet over de uitkomst van het geschil. Er is geen sprake van dat haar oordeel over de sloop- en opruimwerkzaamheden al in beton gegoten is.
5.5.
De wrakingskamer is van oordeel dat de bewuste zin in overweging 2.7. enigszins ongelukkig is geformuleerd en dat in plaats van het woord “beoordeling” beter het woord “behandeling” had kunnen worden gebruikt, om er geen misverstand over te laten bestaan dat het om de behandeling van de overige geschillen in de procedure ging. Mr. Rozeboom heeft dit tijdens de behandeling ter terechtzitting op 4 maart 2021 bevestigd. Deze bevestiging sluit aan bij het gebruik van de frase “processueel belang” in het eerste deel van de gewraakte overweging.
De wrakingskamer is daarom van oordeel dat de (motivering van de) tussenbeslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet kan worden verstaan als een blijk van vooringenomenheid van mr. Rozeboom.
De reactie van mr. Visser op de bevestiging door mr. Rozeboom dat zij beter het woord “behandeling” had kunnen gebruiken, inhoudende “dat het kwaad al geschied is”, kan naar het oordeel van de wrakingskamer onder deze omstandigheden niet tot een ander oordeel leiden. Het verzoek wordt daarom afgewezen.

6.De beslissing

De wrakingskamer
6.1.
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. Van Houten, Stam en Zweers, in tegenwoordigheid van de griffier mr. W. Nijkamp en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2021.
de griffier is niet in de gelegenheid de voorzitter
deze beschikking mede te ondertekenen
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.