ECLI:NL:RBOVE:2021:1680

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 februari 2021
Publicatiedatum
22 april 2021
Zaaknummer
C/08/259357 / KG RK 20-557
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van rechter in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Overijssel op 19 februari 2021 het verzoek tot wraking van mr. E. Hoekstra afgewezen. Het verzoeker, hierna aangeduid als [verzoeker], had op 14 december 2020 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. Hoekstra, die belast was met de behandeling van een bestuursrechtelijke zaak van [verzoeker]. De wrakingskamer heeft kennisgenomen van verschillende documenten, waaronder een verzoek om uitstel van [verzoeker] en de reactie van de rechtbank daarop. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 februari 2021 was [verzoeker] aanwezig, evenals mr. A.L. de Gier, terwijl mr. Hoekstra niet verscheen.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het wrakingsverzoek is gebaseerd op de vrees voor partijdigheid van de rechter, voortkomend uit de behandeling van de zaak van [verzoeker] in vergelijking met de behandeling van de zaak van zijn ex-partner en zoon. [verzoeker] stelde dat de rechtbank hem geen uitstel had verleend, wat zou wijzen op vooringenomenheid. Mr. Hoekstra heeft in haar schriftelijke reactie aangegeven dat zij de belangen van alle betrokken partijen in overweging heeft genomen bij haar beslissing over het uitstelverzoek.

De wrakingskamer heeft geoordeeld dat de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd moet zijn en dat de feiten en omstandigheden die door [verzoeker] zijn aangevoerd, geen grond vormen voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding is. De beslissing van de rechter om het uitstelverzoek af te wijzen is een procesbeslissing en kan niet als grond voor wraking dienen. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking dan ook afgewezen, en deze beslissing is in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/259357 / KG RK 20-557
Beslissing van 19 februari 2021
in de zaak van
[verzoeker] ,
Hierna te noemen [verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker tot wraking.

1.De procedure

1.1.
Bij op 18 december 2020 ingekomen verzoek van 14 december 2020 heeft [verzoeker] het verzoek tot wraking gedaan van mr. E. Hoekstra, rechter in deze rechtbank en in die hoedanigheid belast met de behandeling van de zaak die is geregistreerd onder AWB 20/626.
1.2.
De wrakingskamer heeft voorts kennis genomen van:
- het verzoek om uitstel van [verzoeker] van 7 december 2020 en de reactie van de rechtbank daarop van 9 december 2020 in voormelde zaak AWB 20/626;
- de door mr. Hoekstra ingezonden reactie op het wrakingsverzoek, ingekomen op 6 januari 2021;
- twee e-mailberichten met bijlage van [verzoeker] , beide ingekomen op13 januari 2021.
1.3.
Mr. Hoekstra heeft niet berust in de wraking.
1.4.
Het wrakingsverzoek van verzoeker is op 10 februari 2021 via Skype beeldverbinding in het openbaar behandeld.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- [verzoeker] ;
- mr. A.L. de Gier, adviseur juridische zaken bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Mr. Hoekstra heeft laten weten niet te zullen verschijnen.

2.De feiten

2.1.
De procedure waarin [verzoeker] het wrakingsverzoek heeft gedaan betreft een door [verzoeker] op 26 maart 2020 ingesteld beroep tegen een besluit van de minister voor Rechtsbescherming. Bij dit besluit is de aanvraag van [verzoeker] zoon tot wijziging van de geslachtsnaam toegewezen. De behandeling van het beroepschrift is in eerste instantie bepaald op 23 november 2020 en nadien verplaatst naar 8 januari 2021.
2.2.
[verzoeker] heeft op 7 december 2020 verzocht om uitstel van de behandeling op 8 januari 2021, omdat hij over onvoldoende informatie beschikte en zijn advocaat extra tijd nodig had om tot een goed advies te komen.
2.3.
Bij brief van 9 december 2020 heeft de rechtbank namens de behandelend rechter mr. Hoekstra aan [verzoeker] medegedeeld geen aanleiding te zien om de voorgenomen behandeling van het beroep op 8 januari 2021 uit te stellen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat zich nog geen advocaat als gemachtigde voor [verzoeker] had gesteld en dat hij, sinds de indiening van het beroep op 26 maart 2020, al meer dan acht maanden de tijd had gehad om een advocaat in te schakelen, waarvoor hij nog steeds gelegenheid heeft, omdat de behandeling op 8 januari 2021 is. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat de zoon van [verzoeker] en zijn moeder als belanghebbenden in deze procedure belang hebben bij een voortvarende behandeling van de zaak. Het verzoek om uitstel is daarom afgewezen.

3.Het wrakingsverzoek

[verzoeker] legt het volgende, zakelijk weergegeven, aan zijn verzoek ten grondslag. Hij stelt dat het feit dat de zaak ten behoeve van zijn ex en zijn zoon [zoon] met voortvarendheid wordt behandeld, afgezet tegen de gehele context van alle procedures waarbij hij betrokken is (geweest), blijk geeft van een vooringenomenheid van (de behandelend rechter in) deze rechtbank. Hij beschikte immers over onvoldoende informatie, terwijl zijn advocaat extra tijd nodig had om tot een goed advies te komen. Door de reactie van de rechtbank en door hem geen uitstel te verlenen op zijn verzoek daartoe, heeft de rechtbank bij hem de vrees gewekt fors vooringenomen te zijn.

4.Het standpunt van mr. Hoekstra

Mr. Hoekstra heeft in haar schriftelijke reactie van 6 januari 2021 aangevoerd dat zij de belangen van de andere belanghebbenden bij een voortvarende behandeling op goede gronden heeft betrokken bij haar beslissing over het uitstelverzoek. Zij heeft als rechter rekening te houden met alle belangen van alle betrokken partijen bij de procedure. Voorts had [verzoeker] in zijn uitstelverzoek niet vermeld dat zijn advocaat zich had onttrokken aan dit dossier en dat hij tijd nodig had om een nieuwe advocaat te vinden, zodat zij dit - daargelaten of dit tot een andere beslissing zou hebben geleid - niet heeft kunnen betrekken bij haar beslissing op het uitstelverzoek. Zij voegt daaraan toe dat zich in de beroepszaak van [verzoeker] nimmer een advocaat heeft gesteld.

5.De beoordeling

5.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. De vrees dat dit het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien - geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak - de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn.
5.2.
De beslissing van de rechter waarop het wrakingsverzoek is gebaseerd is een procesbeslissing, die voorafgaand aan de mondelinge behandeling door de behandelend rechter is genomen en betrekking heeft op de wijze waarop een procedure wordt gevoerd. Het is vaste rechtspraak dat dergelijke beslissingen in beginsel geen grond voor wraking kunnen vormen (zie onder meer de uitspraak van de Hoge Raad van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413). De vraag of een procesbeslissing al dan niet juist moet worden geacht, mag niet door de wrakingskamer worden beantwoord en kan slechts in een eventueel hoger beroep worden getoetst. Ook de motivering van een procesbeslissing kan geen grond vormen voor wraking, ook indien wordt aangevoerd dat die motivering onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier zou zijn of een motivering ontbreekt. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de procesbeslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. De wrakingskamer is van oordeel dat dit hier niet het geval is.
5.3.
Gelet op het voorgaande leveren de door [verzoeker] aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond op voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Zij kunnen derhalve geen grond voor wraking vormen, zodat het verzoek tot wraking moet worden afgewezen.

6.De beslissing

De wrakingskamer
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. U. van Houten, E. Venekatte en A. Oosterveld in tegenwoordigheid van M.T. Hovius-Huisman, griffier, en in openbaar uitgesproken op
19 februari 2021.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.