ECLI:NL:RBOVE:2021:1901

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 mei 2021
Publicatiedatum
11 mei 2021
Zaaknummer
265156 KG ZA 21-109
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eigendom en afgifte van een auto in kort geding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel op 10 mei 2021, vorderde eiser, h.o.d.n. Alpino Auto, de afgifte van een Volvo V70 van gedaagde, een besloten vennootschap. Eiser stelde rechtmatig eigenaar te zijn van de auto, terwijl gedaagde deze als onderpand had ontvangen van een derde, de heer A, voor een schuld. De mondelinge behandeling vond plaats via een videobelverbinding, waarbij eiser werd bijgestaan door een waarnemend advocaat. Gedaagde verscheen zonder gemachtigde.

De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser aannemelijk had gemaakt eigenaar te zijn van de auto, onderbouwd door documentatie zoals een aankoopfactuur en RDW-gegevens. Gedaagde had ter zitting niet langer betwist dat eiser de eigenaar was. De voorzieningenrechter concludeerde dat gedaagde geen recht had om de auto onder zich te houden, aangezien de heer A niet bevoegd was om de auto als onderpand te geven. Gedaagde's argument dat zij aansprakelijk kon worden gesteld door A, deed niets af aan het recht van eiser op afgifte van de auto.

De voorzieningenrechter veroordeelde gedaagde tot afgifte van de auto binnen 24 uur na betekening van het proces-verbaal en legde gedaagde de proceskosten op, die aan de zijde van eiser waren begroot op € 1.074,65. De uitspraak werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De gevorderde dwangsom werd niet toegewezen, omdat gedaagde had toegezegd vrijwillig aan de uitspraak te voldoen. De mondelinge uitspraak werd openbaar uitgesproken door de voorzieningenrechter.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 265156 KG ZA 21-109
PROCES-VERBAALvan de mondelinge uitspraak in kort geding van 10 mei 2021 in de zaak van:
[eiser]h.o.d.n. Alpino Auto,
wonende in [woonplaats] ,
eiser,
hierna genoemd: ‘ [eiser] ’,
advocaat: mr. J.G.M. Stassen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] .,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
hierna genoemd: “ [gedaagde] ”,
verschenen zonder gemachtigde.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 mei 2021 via een videobelverbinding (Skype).
Tegenwoordig:
  • mr. H.J.H. van Meegen, voorzieningenrechter
  • mr. H.J. Berends, griffier
Na uitroeping van de zaak verschenen:
  • [eiser] , bijgestaan door mr. L. Meijerink (waarnemend voor mr. Stassen)
  • de heer [X] namens [gedaagde]
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter ter zitting mondeling uitspraak gedaan.

1.De beslissing

De voorzieningenrechter:
1.1.
veroordeelt [gedaagde] tot afgifte aan [eiser] van de auto, Volvo V70, binnen 24 uur na betekening van dit proces-verbaal van de mondelinge uitspraak;
1.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot deze uitspraak begroot op € 1.074,65, met bepaling dat indien deze kosten niet binnen 14 dagen na betekening van dit proces-verbaal van de mondelinge uitspraak zijn betaald, [gedaagde] daarover de wettelijke rente is verschuldigd vanaf dat moment tot aan de dag van betaling;
1.3.
veroordeelt [gedaagde] in de na deze uitspraak ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de eventuele betekeningskosten indien [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aan aanschrijving door [eiser] aan deze mondelinge uitspraak voldoet;
1.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
1.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.

2.De gronden van de beslissing

2.1.
De voorzieningenrechter heeft voor deze beslissing de volgende motivering gegeven.
2.2.
Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter is aannemelijk dat [eiser] de eigenaar is van de auto, een Volvo V70 met [kenteken] , waarvan hij afgifte vordert. Daarbij gaat de voorzieningenrechter af op de door [eiser] ingebrachte producties (waaronder een aankoopfactuur met betaalbewijs, RDW-gegevens en kentekenbewijs). Bovendien heeft [gedaagde] ter zitting verklaard niet (langer) te betwisten dat [eiser] eigenaar van de auto is.
2.3.
[eiser] heeft als eigenaar van de auto in beginsel het recht op afgifte daarvan door [gedaagde] , tenzij [gedaagde] een recht heeft verkregen op grond waarvan zij de auto onder zich mag houden. [gedaagde] stelt dat de auto aan haar is afgegeven als ‘onderpand’ door de heer [A] voor een schuld die hij aan haar heeft. Indien [gedaagde] bedoeld heeft om een beroep te doen op een verkregen pandrecht op de auto, slaagt dat beroep naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter niet. Tussen partijen is namelijk niet in geschil dat [A] niet bevoegd was om de auto in pand te geven aan [gedaagde] . De voorzieningenrechter is daarbij voorshands van oordeel dat [gedaagde] zich er niet jegens [eiser] op kan beroepen dat zij bij het innemen van de auto te goeder trouw was, omdat [gedaagde] onvoldoende heeft onderzocht of [A] bevoegd was om de auto in pand te geven (zo heeft zij geen controle aan de hand van het kentekenbewijs uitgeoefend).
2.4.
[gedaagde] heeft geen ander recht gesteld op grond waarvan zij de auto onder zich mag houden. Wel heeft [gedaagde] nog aangevoerd dat zij wil voorkomen dat [A] haar eventueel aansprakelijk kan stellen doordat zij de auto aan [eiser] afgeeft. Echter, voor zover er al enige juridische grond zou zijn voor een dergelijke aansprakelijkstelling door [A] , doet die niet af aan het recht van [eiser] op afgifte van de auto.
2.5.
Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiser] dus recht op afgifte van de auto door [gedaagde] . De daartoe strekkende vordering van [eiser] is daarom toegewezen. De gevorderde dwangsom is niet toegewezen, omdat [gedaagde] heeft toegezegd vrijwillig aan deze uitspraak te zullen voldoen en de voorzieningenrechter geen aanleiding ziet daaraan te twijfelen.
2.6.
[gedaagde] is als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. Daarbij is de voorzieningenrechter voorbij gegaan aan de stelling van [gedaagde] dat zij [eiser] heeft meegedeeld dat hij de auto mocht komen ophalen, omdat [gedaagde] daaraan onterecht de voorwaarde heeft verbonden dat [A] daarbij aanwezig diende te zijn. De proceskosten aan de zijde van [eiser] zijn begroot op:
  • € 656,00 aan salaris advocaat
  • € 309 aan griffierecht
  • € 109,65 aan betekeningskosten
in totaal € 1.074,65.
2.7.
De gevorderde nakosten zijn eveneens toegewezen zoals in de beslissing is vermeld.
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door H.J.H. van Meegen, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2021. (HJB)
Waarvan proces-verbaal,
de griffier de voorzieningenrechter