Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.[gedaagde 1] , h.o.d.n. Advieskantoor [A] ,
[gedaagde 2],
[gedaagde 3],
[gedaagde 4],
[gedaagde 5],
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
fishing expeditionomdat de in beslag te nemen documenten in het verzoekschrift zeer ruim omschreven zijn en de deurwaarder bij de beslaglegging veel stukken heeft meegenomen waarop [gedaagde 1] c.s. evident geen recht hebben. Het beslag is onnodig omdat [gedaagde 1] c.s. de documenten die zij zeggen nodig te hebben via hun klanten kunnen opvragen. Daar komt bij dat [eiseres] en [gedaagde 1] zich jegens elkaar hebben verplicht om alle informatie te delen die relevant is voor de uitvoering van een waarderingsopdracht, die zij verstrekt hebben aan heer [X] in het kader van de afwikkeling van hun echtscheiding. Verder hebben [gedaagde 1] c.s. in hun verzoekschrift de verlofrechter onvolledig voorgelicht in strijd met de waarheidsplicht van artikel 21 Rv, met name doordat zij verschillende lopende of afgeronde procedures hebben verzwegen. Tot slot is sprake van verschillende vormverzuimen.
4.De beoordeling
fishing expeditionniet aannemelijk. Het zal, zoals [gedaagde 1] c.s. heeft aangevoerd, de bodemrechter zijn die bepaalt welke documenten [gedaagde 1] c.s. uiteindelijk te zien krijgen. Bovendien ziet de door [gedaagde 1] c.s. gestelde vordering waarvoor het beslag is gelegd op documenten waarover zij reeds hebben beschikt als onderdeel van hun administraties. Voorshands is evenmin gebleken dat bij de beslaglegging door de deurwaarder – aan wie een ruime beoordelingsvrijheid toekomt – documenten zijn meegenomen waarvan aanstonds duidelijk was dat die buiten het verleende verlof vallen. De voorzieningenrechter passeert de stelling van [eiseres] dat [gedaagde 1] c.s. de administratieve stukken die zij zeggen nodig te hebben kunnen verkrijgen via derden, zoals hun klanten of de voornoemde heer [X] in het kader van diens opdracht (zie r.o. 3.2). Immers, voor zover de beslagen documenten behoren tot de administraties van [gedaagde 1] c.s., kan naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter niet van hen worden verlangd dat zij die bij derden opvragen.