ECLI:NL:RBOVE:2021:1939

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 april 2021
Publicatiedatum
17 mei 2021
Zaaknummer
C/08/263900 / KG ZA 21/76
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van conservatoir beslag op stukken die tot de administratie van de beslagleggers behoren

In deze zaak heeft eiseres, een fiscaal jurist, een vordering ingediend tot opheffing van een conservatoir beslag dat door gedaagden is gelegd op stukken die volgens hen tot hun administratie behoren. De vordering is afgewezen door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel. De procedure begon met een dagvaarding op 6 april 2021, gevolgd door een mondelinge behandeling op 19 april 2021. Gedaagden, waaronder een financieel advieskantoor, hadden op 23 februari 2021 een verzoekschrift ingediend voor het leggen van beslag op de administraties van eiseres, die zich in haar woning bevonden. Het beslag werd op 5 maart 2021 gelegd, waarbij ongeveer 200 ordners werden meegenomen. Eiseres voerde aan dat de in beslag genomen stukken niet tot de administratie van gedaagden behoren en dat het beslag onterecht was gelegd. De voorzieningenrechter oordeelde dat gedaagden een recht hadden op afgifte van de documenten en dat er geen voldoende grond was voor opheffing van het beslag. De vordering van eiseres werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagden, die in totaal € 1.323,00 bedroegen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/263900 / KG ZA 21/76
Vonnis in kort geding van 30 april 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende in [woonplaats] ,
eiseres,
hierna genoemd: [eiseres] ,
advocaat: mr. S.J.M. Masselink,
tegen

1.[gedaagde 1] , h.o.d.n. Advieskantoor [A] ,

wonende in [woonplaats] ,
hierna genoemd: [gedaagde 1] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 3],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
4. de vennootschap onder firma
[gedaagde 4],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
5. de stichting
[gedaagde 5],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
gedaagden,
hierna gezamenlijk genoemd: [gedaagde 1] c.s.,
advocaat: mr. M.S. van Knippenberg.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 6 april 2021 met producties,
- de conclusie van antwoord van [gedaagde 1] c.s. met producties,
- de nadere producties van [gedaagde 1] c.s.,
- de mondelinge behandeling op 19 april 2021,
- de pleitnota van [eiseres] ,
- de pleitnota van [gedaagde 1] c.s.
1.2.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter met toestemming van partijen acht geslagen op het door [gedaagde 1] c.s. bij deze rechtbank ingediende beslagrekest van 23 februari 2021 en het daarop verleende verlof.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] (eiseres) heeft een achtergrond als fiscaal jurist. [gedaagde 1] drijft een financieel advieskantoor in de vorm van een eenmanszaak. Verder is [gedaagde 1] bestuurder en aandeelhouder van [gedaagde 2] ), die op haar beurt de enige bestuurder en aandeelhouder is van [gedaagde 3] . [gedaagde 3] geeft financieel advies en bemiddelt en begeleidt bij het uitvoeren van die adviezen. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn vennoten van [gedaagde 4] . Daarnaast is [gedaagde 1] bestuurder van [gedaagde 5] .
2.2.
[eiseres] en [gedaagde 1] zijn gehuwd geweest vanaf [1995] tot [2014]. De huidige woning van [eiseres] is gelegen aan de [adres] in [plaats], waarvan ook een kantoorgedeelte onderdeel uitmaakt. Tot omstreeks augustus 2013 hielden [gedaagde 1] c.s. op dat adres kantoor, althans werd op dat adres administratie van [gedaagde 1] c.s. gevoerd. [eiseres] heeft [gedaagde 1] in september 2013 de toegang tot het kantoor ontzegd.
2.3.
[gedaagde 1] c.s. hebben op 23 februari 2021 bij deze rechtbank een verzoekschrift ingediend tot het verkrijgen van verlof voor het leggen van conservatoir beslag ten laste van [eiseres] . Dit beslagverzoek heeft – samengevat en voor zover in deze van belang – de volgende strekking. [gedaagde 1] c.s. verzoeken om verlof tot het leggen van primair beslag tot afgifte, subsidiair bewijsbeslag, op hun administraties die zich bevinden in het voormelde kantoor en de woning van [eiseres] . Die administraties bestaan uit fysieke en (op gegevensdragers bewaarde) digitale documenten. Verder verzoeken [gedaagde 1] c.s. dat het bedrijf DigiJuris gemachtigd wordt om de beslagen documenten digitaal te kopiëren en vervolgens die kopieën in gerechtelijke bewaring te nemen. De originele documenten worden binnen vier werkdagen na beslaglegging aan [eiseres] geretourneerd. Daarnaast verzoeken [gedaagde 1] c.s. om aan de deurwaarder op te dragen gedetailleerd te beschrijven welke documenten in beslag zijn genomen. [gedaagde 1] c.s. verzoeken tot slot om de termijn waarbinnen de eis in de hoofdzaak moet worden ingesteld te bepalen op veertien dagen na de beslaglegging.
2.4.
Het verlof is op 23 februari 2021 verleend zoals verzocht. Het beslag is op 5 maart 2021 gelegd. Daarbij heeft de deurwaarder naar schatting ongeveer 200 ordners meegenomen ter kopiëring.
2.5.
[gedaagde 1] c.s. hebben op 8 maart 2021 aan de voorzieningenrechter verzocht om de termijn waarbinnen de beslagen originele stukken aan [eiseres] geretourneerd moeten worden te verlengen tot 5 juni 2021, waartoe zij hebben aangevoerd dat het digitaal kopiëren daarvan langer duurt dan aanvankelijk is ingeschat. De verlenging van deze termijn is toegestaan tot 1 mei 2021. Gelijktijdig hebben [gedaagde 1] c.s. verzocht om verlenging van de termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak tot zeven dagen nadat de deurwaarder de voormelde beschrijving van de beslagen stukken zal hebben gemaakt, zodat die beschrijving gebruikt kan worden bij het formuleren van de eis in de hoofdzaak. Deze verlenging is toegestaan zoals verzocht.
2.6.
Kort voor de zitting is een grote hoeveelheid beslagen documenten aan [eiseres] geretourneerd door de deurwaarder/bewaarder.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert (samengevat) dat de voorzieningenrechter:
I. het beslag opheft (op straffe van een dwangsom);
II. [gedaagde 1] c.s. verbiedt om nadere beslagen te leggen, dan wel bepaalt dat [gedaagde 1] c.s. bij een eventueel nader beslagverzoek het te wijzen vonnis moeten overleggen (op straffe van een dwangsom);
III. [gedaagde 1] c.s. veroordeelt om de beslagen documenten aan [eiseres] te (laten) retourneren zodat de gerechtelijke bewaarder daarover niet meer beschikt (op straffe van een dwangsom);
IV. [gedaagde 1] c.s. veroordeelt in de proceskosten en nakosten.
3.2.
Daaraan legt [eiseres] (verkort weergegeven) de volgende stellingen ten grondslag. De in beslag genomen stukken behoren niet tot de administraties van [gedaagde 1] c.s. maar die van [eiseres] . [gedaagde 1] c.s. beschikken al over hun administraties. Het beslag is gelegd zodat [eiseres] niet meer over de beslagen documenten kan beschikken, terwijl zij die nodig heeft. [gedaagde 1] c.s. stellen ten onrechte dat er gegronde vrees bestaat dat [eiseres] documenten zal verduisteren. Verder bevatten de beslagen documenten vertrouwelijke informatie waarvan [gedaagde 1] c.s. geen kennis behoren te verkrijgen. Bij de beslaglegging is het woongedeelte uitvoerig doorzocht waardoor inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [eiseres] . Er is bovendien sprake van een
fishing expeditionomdat de in beslag te nemen documenten in het verzoekschrift zeer ruim omschreven zijn en de deurwaarder bij de beslaglegging veel stukken heeft meegenomen waarop [gedaagde 1] c.s. evident geen recht hebben. Het beslag is onnodig omdat [gedaagde 1] c.s. de documenten die zij zeggen nodig te hebben via hun klanten kunnen opvragen. Daar komt bij dat [eiseres] en [gedaagde 1] zich jegens elkaar hebben verplicht om alle informatie te delen die relevant is voor de uitvoering van een waarderingsopdracht, die zij verstrekt hebben aan heer [X] in het kader van de afwikkeling van hun echtscheiding. Verder hebben [gedaagde 1] c.s. in hun verzoekschrift de verlofrechter onvolledig voorgelicht in strijd met de waarheidsplicht van artikel 21 Rv, met name doordat zij verschillende lopende of afgeronde procedures hebben verzwegen. Tot slot is sprake van verschillende vormverzuimen.
3.3.
[gedaagde 1] c.s. voeren verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het beslag kan op grond van artikel 705 Rv onder meer worden opgeheven bij verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, dan wel indien summierlijk blijkt dat het door [gedaagde 1] c.s. gepretendeerde recht waarvoor het beslag is gelegd ondeugdelijk is of dat het beslag onnodig is. Daarbij moet een afweging worden gemaakt tussen het belang van [eiseres] bij opheffing van het beslag en het belang van [gedaagde 1] c.s. bij de instandhouding daarvan.
4.2.
[gedaagde 1] c.s. stellen (onder meer) dat de beslagen documenten tot hun administraties behoren, dat zij daarover moeten beschikken om te kunnen voldoen aan hun wettelijke en contractuele verplichtingen en dat [eiseres] afgifte weigert teneinde [gedaagde 1] c.s. te beletten daarover te kunnen beschikken. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter is niet uitgesloten dat (een deel van) de in beslag genomen documenten behoort tot de administratie van [gedaagde 1] c.s., dat [gedaagde 1] c.s. daarover momenteel niet beschikken en dat zij recht hebben op afgifte daarvan (althans op verstrekking van afschriften). [gedaagde 1] c.s. hebben immers ter plaatse kantoor gehouden en [gedaagde 1] is op enig moment de toegang tot het pand ontzegd. In dit kort geding kan niet verdergaand vooruit worden gelopen op de toewijsbaarheid van de vordering die [gedaagde 1] c.s. in de hoofdzaak moeten instellen om afgifte te kunnen verkrijgen van de beslagen documenten. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [gedaagde 1] c.s. er belang bij hebben om door middel van het beslag te verzekeren dat deze documenten niet door [eiseres] verduisterd kunnen worden. De voorzieningenrechter acht op basis van de stellingen en bewijsstukken van partijen over en weer niet aannemelijk dat het risico op verduistering is uitgesloten.
4.3.
[eiseres] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij een gerechtvaardigd belang heeft bij opheffing van het beslag. Immers, op grond van het verleende verlof ontvangt [eiseres] de beslagen documenten retour en houdt de bewaarder enkel de digitale kopieën onder zich. [eiseres] heeft ter zitting verklaard dat de in beslag genomen documenten inmiddels in elk geval grotendeels aan haar geretourneerd zijn, al kon zij nog niet bevestigen alle stukken retour te hebben ontvangen. De voorzieningenrechter ziet geen aanwijzingen dat eventueel nog ontbrekende documenten niet alsnog conform het verlof spoedig aan [eiseres] worden geretourneerd. De gerechtelijke bewaring van de digitale kopieën belemmert [eiseres] niet. De vertrouwelijkheid van de inhoud van die kopieën is voldoende gewaarborgd doordat [gedaagde 1] c.s. daarvan geen kennis kunnen nemen zolang geen daartoe strekkende beslissing in de hoofdzaak is genomen, wat is bevestigd in het verzoekschrift waarop het verlof is verleend (zie randnummer 27). Er zijn geen aanwijzingen dat [gedaagde 1] c.s. toch onbevoegd kennis hebben genomen of zullen kunnen nemen van de inhoud van beslagen stukken (of kopieën daarvan). Evenmin dreigt de vertrouwelijkheid te worden ondermijnd door de opdracht aan de deurwaarder om een beschrijving van de beslagen stukken te maken, want gezien het ingewilligde verlofverzoek dient die beschrijving er slechts toe om te kunnen beoordelen of [gedaagde 1] c.s. aanspraak op de beslagen stukken kan maken zonder dat de inhoud daarvan wordt prijsgegeven. Verder is niet gebleken dat [eiseres] wezenlijk nadeel heeft ondervonden (zoals acute bewijsnood) doordat zij tijdelijk niet over de beslagen documenten kon beschikken. Verder is voorshands niet gebleken dat bij de beslaglegging het woongedeelte onnodig is doorzocht of dat daarbij een disproportionele inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [eiseres] is gemaakt ten opzichte van het belang van [gedaagde 1] c.s. bij het beslag.
4.4.
Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter is de stelling van [eiseres] dat sprake is van een ongeoorloofde
fishing expeditionniet aannemelijk. Het zal, zoals [gedaagde 1] c.s. heeft aangevoerd, de bodemrechter zijn die bepaalt welke documenten [gedaagde 1] c.s. uiteindelijk te zien krijgen. Bovendien ziet de door [gedaagde 1] c.s. gestelde vordering waarvoor het beslag is gelegd op documenten waarover zij reeds hebben beschikt als onderdeel van hun administraties. Voorshands is evenmin gebleken dat bij de beslaglegging door de deurwaarder – aan wie een ruime beoordelingsvrijheid toekomt – documenten zijn meegenomen waarvan aanstonds duidelijk was dat die buiten het verleende verlof vallen. De voorzieningenrechter passeert de stelling van [eiseres] dat [gedaagde 1] c.s. de administratieve stukken die zij zeggen nodig te hebben kunnen verkrijgen via derden, zoals hun klanten of de voornoemde heer [X] in het kader van diens opdracht (zie r.o. 3.2). Immers, voor zover de beslagen documenten behoren tot de administraties van [gedaagde 1] c.s., kan naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter niet van hen worden verlangd dat zij die bij derden opvragen.
4.5.
De voorzieningenrechter volgt [eiseres] niet in haar stelling dat [gedaagde 1] c.s. in hun verzoekschrift de verlofrechter onvolledig hebben voorgelicht in strijd met de waarheidsplicht uit artikel 21 Rv. [eiseres] heeft namelijk weliswaar verschillende procedures aangehaald die niet in het verzoekschrift zijn genoemd (waaronder overigens ook procedures waarin [gedaagde 1] c.s. kennelijk geen partij zijn), maar zij heeft onvoldoende concreet toegelicht welke informatie [gedaagde 1] c.s. aan de voorzieningenrechter hebben onthouden die van belang was voor diens beslissing over het wel of niet verlenen van verlof.
4.6.
Tot slot is de voorzieningenrechter niet gebleken van vormverzuim dat tot opheffing van het beslag moet leiden. [eiseres] klaagt tevergeefs dat zij niet gehoord is over het voormelde verlengingsverzoek van [gedaagde 1] c.s. van 8 maart 2021 (zie r.o. 2.5), want de rechter was niet gehouden haar daarover te horen. Verder voert [eiseres] aan dat de verlenging van de termijn waarbinnen de hoofdzaak moet worden ingesteld niet aan haar betekend of schriftelijk meegedeeld is, maar daarbij veronderstelt zij ten onrechte dat [gedaagde 1] c.s. daartoe verplicht waren (er is immers geen sprake van beslag als bedoeld in de artikelen 714 of 718 Rv; zie artikel 700 lid 3) en bovendien is [eiseres] naar eigen zeggen van de verlenging op de hoogte gesteld. Anders dan [eiseres] betoogt, komt de verlenging van de betreffende termijnen de voorzieningenrechter niet onredelijk of onnodig voor. Daarnaast suggereert [eiseres] dat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] niet bevoegd vertegenwoordigd zijn bij het mede namens hen ingediende beslagverzoek omdat de statutair voorgeschreven instemming van de prioriteitsaandeelhouders ontbreekt. Echter, daardoor miskent zij dat een statutaire bepaling die de bevoegdheid van het bestuur om in rechte op te treden beperkt slechts interne werking heeft en niet afdoet aan de externe bevoegdheid van het bestuur om namens de vennootschap een beslagverzoek in te dienen.
Afwijzing van de vorderingen
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat er geen grond is om het beslag op te heffen. Daardoor bestaat ook geen grond voor toewijzing van de overige vorderingen van [eiseres] , welke met de vordering tot opheffing van het beslag samenhangen en waarvoor geen zelfstandige gronden zijn aangedragen. De vorderingen zullen derhalve worden afgewezen.
De proceskosten
4.8.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, die aan de zijde van [gedaagde 1] c.s. worden begroot op:
- € 656,00 aan salaris advocaat,
- € 667,00 aan griffierecht,
in totaal € 1.323,00.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 1] c.s. begroot op € 1.323,00;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J.H. van Meegen en in het openbaar uitgesproken op 30 april 2021. (HJB)