ECLI:NL:RBOVE:2021:1972

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 mei 2021
Publicatiedatum
18 mei 2021
Zaaknummer
08.290567-20 (P) + 08-143621-20 (vordering TUL)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes in Steenwijk

Op 18 mei 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 22-jarige man, die op 14 november 2020 in Steenwijk een poging tot doodslag heeft gepleegd. De verdachte heeft het slachtoffer meerdere keren met een mes gestoken, wat leidde tot ernstig lichamelijk letsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot doodslag, waarbij hij met voorwaardelijk opzet heeft gehandeld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast moet de verdachte een schadevergoeding van ruim 3.500 euro aan het slachtoffer betalen. De rechtbank heeft ook een eerder voorwaardelijk opgelegde taakstraf van 60 uur ten uitvoer gelegd, omdat de verdachte tijdens zijn proeftijd opnieuw een strafbaar feit heeft gepleegd. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten, de omstandigheden van het delict en de persoon van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummers: 08.290567-20 (P) + 08-143621-20 (vordering TUL)
Datum vonnis: 18 mei 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [woonplaats] ,
thans verblijvende in de P.I. Lelystad te Lelystad.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 18 februari 2021 en 4 mei 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. N. Gerlsma en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. D.L.A.M. Pluijmakers, advocaat te Apeldoorn, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich op
14 november 2020 schuldig heeft gemaakt aan (primair) een poging tot doodslag, dan wel (subsidiair) zware mishandeling, dan wel (meer subsidiair) een poging tot zware mishandeling.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 14 november 2020 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet (met kracht) meermalen, althans eenmaal, met een mes/machete, althans een steekvoorwerp, in de richting van het hoofd en/of het bovenlichaam en/of in de arm en/of pols en/of elleboog en/of elders in/op het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 november 2020 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere steek- en/of snijwonden en/of littekens en/of een of meerdere (bot)breuken in/op/aan de arm en/of pols en/of elleboog en/of hoofd en/of het bovenlichaam en/of elders in/op/aan het lichaam, heeft toegebracht door (met kracht) meermalen, althans eenmaal, met een mes/machete, althans een steekvoorwerp, in de richting van het hoofd en/of het bovenlichaam en/of in de arm en/of pols en/of elleboog en/of elders in/op het lichaam van die [slachtoffer] te steken en/of snijden;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 november 2020 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet (met kracht) meermalen, althans eenmaal, met een mes/machete, althans een steekvoorwerp, in de richting van het hoofd en/of het bovenlichaam en/of in de arm en/of pols en/of elleboog en/of elders in/op het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde feit. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld op welke wijze aangever het letsel heeft opgelopen. Dit zou ook veroorzaakt kunnen zijn door een ongelukkige worsteling en botsing met het slachtoffer. Een alternatief scenario is zodoende niet uit te sluiten.
Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte (voorwaardelijk) opzet op de dood van het slachtoffer heeft gehad. Er kan niet bewezen worden dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever zou komen te overlijden. Het slaan met een mes op het lichaam, en/of de arm, en/of de elleboog levert naar mening van de raadsman geen aanmerkelijke kans op dat het slachtoffer zou komen te overlijden.
De raadsman heeft zich ten aanzien van subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Op zondag 15 november 2020 om 00:00 uur kreeg de politie een melding van een vermoedelijke steekpartij aan de [adres] te Steenwijk. Ter plaatse trof de politie een man aan die gewond op straat zat met een hevig bebloede arm. Dit bleek aangever
[slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) te zijn. [2]
Vaststaat dat voorafgaand aan het ten laste gelegde tussen verdachte en aangever via WhatsApp berichten zijn verstuurd. Verdachte appte onder andere naar aangever dat indien hij hem op straat tegen zou komen, één van hen onder de grond zou eindigen. Ook appte verdachte dat aangever hem niet moest onderschatten, omdat hij hem veel schade kon toebrengen. [3]
Daaropvolgend is aangever naar de woning gereden waar verdachte zich bevond. De overige aanwezigen personen in de woning hoorden vervolgens aangever buiten schreeuwen. [4] Daarop ging verdachte voor het raam staan, trok zijn shirt uit en sloeg daarbij op zijn borst. Ook maakte hij uitdagende bewegingen naar aangever. [5]
Het slachtoffer heeft verklaard dat hij met zijn schouder de voordeur van de woning heeft opengeduwd en hij vervolgens de trap op is gerend. Toen hij bijna boven was, zag het slachtoffer een mes naar zich toekomen. Daarop heeft aangever zijn arm omhoog gedaan om zijn hoofd, gezicht en hals te beschermen. Aangever voelde vervolgens dat hij met dat mes meerdere malen op zijn arm werd geslagen. [6]
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat toen hij hoorde dat aangever de trap op kwam, hij zijn spullen (waaronder het mes) heeft gepakt en uit de woning wilde vluchten. Vervolgens is hij in het halletje tegen het slachtoffer aangebotst en is er een worsteling ontstaan, terwijl hij het mes in zijn hand had. Verdachte ontkent met opzet te hebben gestoken. [7]
Meerdere getuigen die in de woning aanwezig waren, waaronder [getuige 1] en [getuige 2] , verklaren dat verdachte een mes heeft gepakt en daarmee naar de deur rende. [8] Ook hebben diverse getuigen verklaard dat zij hebben gezien dat tussen verdachte en aangever bovenaan de trap een ruzie is ontstaan. [9] Meerdere getuigen, waaronder [getuige 3] en [getuige 2] hebben verklaard direct na de ruzie letsel en hevig bloeden te hebben waargenomen bij aangever. [10]
Uit de forensisch geneeskundige letselinterpretatie volgt dat er zich aan de pinkzijde van de linkerhand van het slachtoffer een openstaande huid-lap bevond, over de gehele lengte van de zijkant van de handpalm. Hierbij is de spier bijna volledig door-/onderbroken. Dit letsel is veroorzaakt door direct inwerkend zeer scherp snijdend geweld wat kan zijn toegebracht met een scherp snijdend voorwerp zoals een mes met een scherpe gladde snijdende rand, dolk, stiletto, gebroken glas of vergelijkbaar scherp gladrandig voorwerp. Gezien de diepte en grootte van de verwonding is het snijdende geweld met grote kracht op de hand uitgeoefend.
Ook had het slachtoffer letsel aan zijn linker elleboog, te weten een dwarse huidonderbreking van ongeveer 8 centimeter lengte. Daarbij waren botdelen zichtbaar. Ook dit letsel is veroorzaakt door direct inwerkend scherp snijdend of stekend geweld, toegebracht door een scherp snijdend of stekend voorwerp. Gezien de grootte en diepte van de verwonding en het feit dat hierbij ook een bot is gebroken is het geweld met het snijdende voorwerp met grote kracht op de arm uitgeoefend. Daarbij kunnen snij- en steekwonden in de onderarm - nabij de elleboog - de grote slagaders in de onderarm doorsnijden waardoor in korte tijd dodelijke verbloeding kan ontstaan. De kans hierop is niet groot, maar zeker aanwezig. [11]
Forensisch arts S.J.Th. van Kuijk heeft ter terechtzitting als deskundige desgevraagd verklaard dat het letsel bij het slachtoffer niet ontstaan kan zijn door een ongelukkige (krachtige) botsing tussen verdachte en het slachtoffer. Uit de botbreuk in de linker elleboog van het slachtoffer volgt volgens de getuige-deskundige dat met grote kracht op het slachtoffer moet zijn ingeslagen, ontstaan door de hefboomwerking van de slaande arm en het scherpe voorwerp. Volgens de deskundige is de plaats van het letsel van het slachtoffer daarnaast karakteristiek voor afweerwonden. [12]
Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte meermalen in de linkerhand en linker onderarm van het slachtoffer heeft gestoken en gesneden. De verklaring van verdachte dat deze verwondingen bij een ongelukkige botsing zouden zijn ontstaan, acht de rechtbank op basis van het voornoemde niet aannemelijk geworden.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om het slachtoffer van het leven te beroven of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en
wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De
beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in
het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis
toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
Daarbij kunnen sommige handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer op een
bepaald gevolg zijn gericht dat het niet anders kan zijn, dan dat willens en wetens de aanmerkelijke kans is aanvaard dat de ander door het handelen zou komen te overlijden.
De rechtbank is van oordeel dat in de concrete omstandigheden van dit geval, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte, namelijk het met kracht slaan met een mes richting hoofd en hals van het slachtoffer, dit moet worden aangemerkt als een poging tot doodslag. Door zo te handelen heeft de verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou kunnen komen te overlijden en heeft hij die kans blijkens de wijze van handelen ook welbewust aanvaard en op de koop toe genomen. Dat het slachtoffer niet op dodelijke wijze is getroffen door het door verdachte gehanteerde mes is een omstandigheid die niet aan de verdachte te danken is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte heeft gehandeld met het voor een poging doodslag vereiste voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de voetnoten opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 november 2020 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet (met kracht) meermalen, met een mes, in de richting van het hoofd en/of het bovenlichaam en in de arm en pols en elleboog van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
primair
het misdrijf:
poging tot doodslag.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden met aftrek van voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om de gevangenisstraf, zoals gevorderd door de officier van justitie, te matigen. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat er geen LOVS-oriëntatiepunten zijn aangaande poging doodslag en zodoende heeft de raadsman jurisprudentie van soortgelijke zaken aangehaald waaruit blijkt dat aan verdachte een straf tussen de 16 en 24 maanden moet worden opgelegd.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich op 14 november 2020 schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Verdachte heeft het slachtoffer meermalen met een mes gestoken en gesneden, waarbij het slachtoffer ernstig letsel heeft opgelopen.
Door het toegepaste geweld is niet alleen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, maar zijn bij het slachtoffer en anderen ook gevoelens van angst en onveiligheid teweeg gebracht. Het toegepaste geweld was zelfs zodanig dat er een botbreuk in de linker onderarm ontstaan is. Een poging tot doodslag met een mes is een ernstig delict, waarbij het uitgangspunt een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf is.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte, gedateerd op 31 maart 2021, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor vergelijkbare feiten is veroordeeld. Wel blijkt daaruit dat verdachte in 2020 is veroordeeld voor een mishandeling en daarvoor ook een deels voorwaardelijke straf opgelegd heeft gekregen met een proeftijd van drie jaren. Verdachte liep dus in een proeftijd.
Daarnaast heeft de rechtbank gelet op het over verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport, gedateerd op 28 januari 2021, van mevrouw Z. Taouil, als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland. Hierin is te lezen dat de reclassering in geval van een veroordeling adviseert om geen bijzondere voorwaarden aan verdachte op te leggen. De rechtbank heeft eveneens acht geslagen op het over verdachte uitgebrachte rapport, gedateerd op 27 januari 2021, van A. Boksem, psychiater. Daaruit volgt, samengevat weergegeven, dat er bij verdachte geen sprake is van een psychiatrische stoornis of problemen in de persoonlijkheid.
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden. De rechtbank overweegt daarbij mee dat er sprake was van ernstig letsel bij het slachtoffer. Een kortere gevangenisstraf zou naar het oordeel geen recht doen aan de ernst van het feit en het gegeven dat er zeer ernstig letsel is toegebracht aan het slachtoffer zonder deugdelijke aanleiding.
Het verzoek van de raadsman om de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen dan wel te schorsen hangende het hoger beroep wordt afgewezen..

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 3.549,39 (drieduizendvijfhonderdnegenenveertig euro en negenendertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- verlies eigen risico zorgverzekering 2020 € 385,00
- eigen risico zorgverzekering 2021 € 385,00
- ziekenhuisdaggeldvergoeding € 62,00
- vernielde kleding € 169,90
- reiskosten € 47,49
Aan immateriële schade wordt een bedrag van € 2.500,00 gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing geadviseerd van de vordering van de benadeelde partij voor het gevorderde bedrag van € 3.549,39 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich primair op het standpunt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering. De raadsman stelt zich subsidiair op het standpunt dat de immateriële schade niet onderbouwd is en dat de gevorderde schade gehalveerd dient te worden.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het primair bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij [slachtoffer] . De opgevoerde schadeposten zijn voldoende onderbouwd, met dien verstande dat het bedrag aan bonnen voor vergoeding van de vernielde kleding opgeteld uitkomt op een bedrag van € 164,90 in plaats van de gevorderde
€ 169,90. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 1.044,39.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft wegens immateriële schade een vordering tot schadevergoeding van € 2.500,00 ingediend. De rechtbank is van oordeel dat voldoende is gebleken dat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het primair bewezenverklaarde feit. De benadeelde is met een mes meermalen in zijn hand en arm gestoken en gesneden. De benadeelde heeft hierdoor fors letsel opgelopen. Gezien de omstandigheden, de ernst van het feit, de psychische gevolgen en schadevergoedingen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden toegewezen, acht de rechtbank de vordering wat betreft de immateriële schade toewijsbaar. De rechtbank zal de vordering voor dit bedrag toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 november 2020 tot aan de dag van volledige betaling.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het primaire feit is toegebracht.

9.De vordering tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft in de zaak met parketnummer 08-143621-20 toewijzing gevorderd van de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaren, zoals opgelegd bij vonnis van de politierechter van deze rechtbank van 2 september 2020.
De raadsman heeft primair om afwijzing van de vordering verzocht indien verdachte wordt vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Subsidiair heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de officier van justitie moet worden toegewezen. Het is gebleken dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan het plegen van een nieuw strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen.

11.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
poging tot doodslag;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
48 (achtenveertig) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in
verzekering den voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de
gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- Veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer]van een bedrag van
€ 3.544,39 (zegge: drieduizendvijfhonderdvierenveertig euro en negenendertig eurocent)), te vermeerderen met de wettelijke rente over voornoemd bedrag vanaf 14 november 2020 tot aan de dag van volledige betaling;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 3.544,39,te vermeerderen met de wettelijke rente over voornoemd bedrag vanaf 14 november 2020 tot de dag van volledige betaling ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 70 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- wijst af het verzoek tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis.
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf
- gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de politierechter te Zwolle van 2 september 2020 met parketnummer 08-143621-20 voorwaardelijk opgelegde
taakstrafvoor de duur van
60 urenen
een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Faber, voorzitter, mr. A. van Holten en mr. C.A. Peterzon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. O.R.R. Hetterscheidt, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Politie Eenheid Oost-Nederland, District IJsselland, Basisteam IJsselland-Zuid, met nummer PLO600-2020542227. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Proces-verbaal van aanhouding verdachte van 15 november 2020, dossier PLO600-2020542227, pag. 8-9.
3.Proces-verbaal van bevindingen aangaande chatgesprek tussen telefoon verdachte en slachtoffer, dossier
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] van 15 november 2020, dossier PLO600-2020542227, pag. 72.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] van 15 november 2020, dossier PLO600-2020542227, pag. 78.
6.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 16 november 2020, dossier PLO600-2020542227, pag. 42.
7.Verklaring van verdachte [verdachte] ter terechtzitting d.d. 4 mei 2021.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 15 november 2020, dossier PLO600-2020542227, pag. 81.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 15 november 2020, dossier PLO600-2020542227, pag. 81.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] van 15 november 2020, dossier PLO600-2020542227, pag. 72.
11.Forensisch geneeskundige letselinterpretatie van 30 december 2020, opgemaakt door forensisch arts S.J.Th.
12.Verklaring van getuige-deskundige S.J.Th. van Kuijk ter terechtzitting d.d. 4 mei 2021.