Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
FIKARA BEWINDVOERING B.V., handelend in de hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [eiser 2] ,gevestigd en kantoorhoudende te Slagharen,
[eiser 2],
tijdelijk verblijvend in een opvangcentrum te [plaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
1.De procedure
2.De feiten
een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd gesloten. Op grond van deze huurovereenkomst heeft [eiser 2] van [A] gehuurd een kamer in de woning aan de [adres] te [plaats] , met gemeenschappelijk gebruik van keuken, sanitair en tuin (hierna: het gehuurde).
als rechtsopvolgers onder algemene titel eigenaar van de woning en verhuurder van het gehuurde geworden.
26 maart 2021 is de woning aan [gedaagde] geleverd.
3.Het geschil
-veroordeling van [gedaagde] om het gehuurde binnen twee maanden na betekening van het vonnis naar eisen van goed vakmanschap te (laten) herstellen c.q. bewoonbaar te maken door het terugplaatsen van deuren, herstellen van muren en vloeren en sanitair, het aanbrengen c.q. herstellen van de cv-installatie, gas- licht- en watervoorzieningen en [eiser 2] de ongehinderde toegang tot het gehuurde te verlenen door overhandiging van de sleutels op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] zich hieraan niet houdt tot een maximum van € 100.000,-; en
- [gedaagde] te verbieden om [eiser 2] op welke wijze dan ook de toegang tot het gehuurde
(nogmaals) te ontzeggen of feitelijk te ontnemen op straffe van een dwangsom van
€ 100.000,-.
- [gedaagde] te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis passende vervangende woonruimte aan te bieden op straffe van een dwangsom; en
[gedaagde] te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van het vonnis aan [eiser 2] te betalen een voorschot wegens schadevergoeding van € 6.334,-, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
4.De beoordeling
stelt dat hij door de eigenrichting van [gedaagde] ernstig in zijn persoon en privéleven is aangetast, dat hij dakloos is geworden en dat hij kosten zal moeten maken voor terugkeer in de woning en de aanschaf van inboedel. Voor deze schadevergoeding bestaat evenwel geen grond. Allereerst is in deze procedure onduidelijk gebleven wat er met de inboedel van [gedaagde] is gebeurd. Volgens [eiser 2] heeft [gedaagde] zijn inboedel weggegooid, hetgeen door [gedaagde] wordt betwist, zodat niet is uitgesloten dat de inboedel zich momenteel gewoon in of rond het gehuurd bevindt. Voorts heeft [eiser 2] in het geheel niet onderbouwd wat de omvang van de verwachte schade zal zijn. Voor zover [eiser 2] heeft bedoeld te stellen dat hij vanwege de hele situatie ‘ander nadeel dan vermogensschade’ heeft geleden zoals bedoeld in artikel 6:106 BW en dat hij dus deels aanspraak maakt op vergoeding van smartengeld, wordt hieraan voorbijgegaan. Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde] het oogmerk heeft gehad de door [eiser 2] bedoelde schade toe te brengen.
€ 747,- aan salaris voor de gemachtigde en € 1,80 aan informatiekosten.
5.De beslissing
te ontzeggen of feitelijk te ontnemen op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] zich hieraan niet houdt, tot een maximum van € 50.000,-;