ECLI:NL:RBOVE:2021:2168

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 mei 2021
Publicatiedatum
1 juni 2021
Zaaknummer
8971626 \ CV EXPL 21-257
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vorderingen ex-werknemer inzake aanvulling WIA-uitkering op basis van WOVO

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 25 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ex-werknemer en WWplus B.V. De ex-werknemer, die tot 2013 in het voortgezet onderwijs werkte, had een WIA-uitkering ontvangen na een hartaanval en verzocht WWplus om een aanvulling op zijn uitkering op basis van de werkloosheidsregeling WOVO. WWplus weigerde deze aanvulling, omdat de ex-werknemer geen WW-uitkering ontving. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de WOVO geen recht op een uitkering biedt aan werknemers die een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangen. De kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van een ongerechtvaardigd onderscheid op basis van handicap of chronische ziekte, aangezien de wetgever verschillende regelingen heeft getroffen voor WW- en WIA-gerechtigden. De vorderingen van de ex-werknemer zijn afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten, die op nihil zijn vastgesteld omdat WWplus geen rechtsbijstand had ingeschakeld.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 8971626 \ CV EXPL 21-257
Vonnis van 25 mei 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiser] ,
gemachtigde: mr. W.P.J.M. van Gestel,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WWPLUS B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Zwolle,
gedaagde partij, hierna te noemen WWplus,
vertegenwoordigd door B. Jurgens.

1.De procedure

1.1.
Eerder heeft de kantonrechter vonnis tussen partijen gewezen, dat is uitgesproken op 2 februari 2021. In dat tussenvonnis heeft de kantonrechter bepaald dat deze zaak mondeling wordt behandeld.
1.2.
De zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2021. [eiser] is verschenen, bijgestaan door mr. Van Gestel. Voor WWplus is Jurgens verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen naar voren hebben gebracht.
1.3.
Na afloop van de zitting heeft de kantonrechter bepaald dat zij voldoende is geïnformeerd om een beslissing te nemen in deze zaak. In dit vonnis deelt de kantonrechter haar beslissing en toelichting daarop aan partijen mee.

2.De beslissing samengevat

2.1.
De kantonrechter wijst de vorderingen van [eiser] af. [eiser] heeft geen recht op een aanvulling van zijn WIA-uitkering op grond van de werkloosheidsregeling WOVO en WWplus maakt daarmee geen verboden onderscheid. [eiser] is de partij die in het ongelijk is gesteld. Hij moet daarom de proceskosten van WWplus betalen. Maar omdat WWplus geen rechtsbijstand heeft ingeschakeld, stelt de kantonrechter die kosten vast op nihil.

3.De overwegingen

Waarover gaat deze zaak?

3.1.
[eiser] heeft tot 2013 in het voortgezet onderwijs gewerkt. Hij viel daarmee onder de cao voor voortgezet onderwijs, waarin een regeling is opgenomen voor sociale zekerheid. WWplus voert die regeling uit. WWplus heeft geweigerd om aan [eiser] een uitkering toe te kennen per 17 juli 2017. [eiser] eist dat de kantonrechter zal bepalen dat WWplus alsnog die uitkering toekent.
Wat aan het geschil vooraf is gegaan.
3.2.
[eiser] werkte in het voortgezet onderwijs voor [school A] en [school B] . Op zijn dienstverbanden was de cao voor voortgezet onderwijs (hierna: de cao) van kracht. Per [datum 1] 2013 is hij door [school A] ontslagen. En per [datum 2] 2015 is zijn dienstverband met [school B] geëindigd.
3.3.
UWV heeft aan [eiser] een WW-uitkering toegekend.
3.4.
In de cao is een regeling opgenomen, die de wettelijke WW-uitkering aanvult. In bijlage 10 van de cao is deze bovenwettelijke werkloosheidsregeling voor onderwijspersoneel voortgezet onderwijs (WOVO) opgenomen. De WOVO vult de WW-uitkering aan, zodat de ex-werknemer een hogere uitkering ontvangt dan een ‘kale’ WW-uitkering. En zodra de
reguliere WW-uitkering is geëindigd, heeft de ex-werknemer aanspraak op een aansluitende (lagere) WOVO-uitkering.
3.5.
WWplus voert de WOVO op grond van een volmacht uit. WWplus (dat wil zeggen: haar voorganger KPMG) heeft op 6 juni 2013 aan [eiser] laten weten dat hij recht heeft op de WOVO-uitkering.
3.6.
[eiser] heeft op 17 juli 2015 een hartaanval gehad. Hij heeft zich daarom ziekgemeld. De WW-uitkering van UWV is gedurende dertien weken blijven doorlopen, maar omdat [eiser] ziek bleef, stopte de WW-uitkering en ontving [eiser] een even hoge Ziektewetuitkering.
3.7.
[eiser] is arbeidsongeschikt gebleven. UWV heeft aan [eiser] een WIA-uitkering toegekend met ingang van 17 juli 2017.
3.8.
[eiser] heeft WWplus verzocht om de WIA-uitkering aan te vullen met een WOVO-uitkering. WWplus heeft in haar brief van 12 mei 2020 meegedeeld dat [eiser] geen aanvulling krijgt, omdat [eiser] geen WW-uitkering ontvangt. Het bezwaar daartegen van [eiser] heeft WWplus niet gehonoreerd in haar aanvullende brief van 18 juni 2020.
Wat [eiser] wil.
3.9.
[eiser] wil dat de kantonrechter WWplus veroordeelt om de bovenwettelijke uitkering vanaf 17 juli 2017 te betalen. Die uitkering moet worden gespecificeerd en als WWplus dat niet doet, wil [eiser] dat de kantonrechter een dwangsom oplegt. Verder wil [eiser] een vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten.
3.10.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat de loongerelateerde WGA-uitkering die hij op grond van de WIA ontvangt, op één lijn gesteld moet worden met een WW-uitkering. Hij beroept zich enerzijds op de hardheidsclausule en anderzijds stelt hij een ongerechtvaardigd onderscheid aan de orde.
Het verweer daartegen van WWplus.
3.11.
WWplus heeft toegelicht dat de WOVO niet voorziet in een aanvulling op de WIA-uitkering. Als de ex-werknemer geen recht meer heeft op een WW-uitkering omdat hij een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt, eindigt ook het recht op een WOVO-uitkering. WWplus bestrijdt dat de WOVO een ongerechtvaardigd onderscheid maakt en betwist de geldigheid van een beroep op de hardheidsclausule.
Het oordeel van de kantonrechter.
3.12.
[eiser] heeft zich tot de kantonrechter gewend met zijn vordering. De kantonrechter is – kort gezegd – bevoegd om te oordelen over zaken met een financiële waarde van minder dan € 25.000,00. Tijdens de zitting heeft [eiser] de kantonrechter voorgehouden dat de netto-waarde van zijn vordering ongeveer € 20.000,00 is. De kantonrechter is dus alleen daarom al bevoegd om dit geschil te beoordelen.
3.13.
De WOVO bepaalt dat de werkgever het recht op uitkering vaststelt. Partijen zijn het erover eens dat WWplus, op basis van een volmacht namens de ex-werkgevers van [eiser] , die beslissingen neemt en daarom de ‘juiste’ wederpartij is van [eiser] .
3.14.
Moet WWplus een WOVO-uitkering toekennen? Op basis van de tekst van de WOVO niet. De WOVO regelt voor de sector voortgezet onderwijs:
De bovenwettelijke werkloosheidsregelingen, te onderscheiden in
  • een aanvullende uitkering op de WW-uitkering;
  • een aansluitende uitkering op de WW-uitkering;
  • een overlijdensuitkering;
  • samenloop met suppletie;
  • re-integratiebevorderende regelingen, waaronder loonsuppletie;
  • vergoeding verhuiskosten.
Dat staat in de aanhef van de regeling, waarbij de kantonrechter opmerkt dat de cao 2014/2015 volgens partijen op [eiser] van toepassing is.
De WOVO sluit het recht op een uitkering uit vanaf het moment waarop de ex-werknemer een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt. Dat staat in Hoofdstuk B, artikel 1, lid a en b. Die uitsluiting is in lijn met de bedoeling van de regeling, zoals uit de aanhef naar voren komt. Op basis van de tekst van de WOVO heeft [eiser] dus geen recht op een uitkering die zijn WIA-uitkering aanvult. En omdat het gaat om uitleg van een cao geldt de zogeheten cao-norm, wat inhoudt dat de bepalingen in de cao, gelezen in het licht van de hele tekst, in beginsel van doorslaggevende betekenis zijn en de kantonrechter niet zal stilstaan bij de bedoeling van cao-partijen.
3.15.
Maakt de WOVO hiermee een verboden onderscheid? [eiser] stelt dat de loongerelateerde uitkering, de Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsongeschikten, aan gedeeltelijk arbeidsongeschikten dezelfde dekking biedt tegen inkomensachteruitgang als aan niet-arbeidsongeschikte werknemers met een arbeidsurenverlies (die dus een WW-uitkering ontvangen). Er is een WW-component in de WIA verwerkt, die voorheen onder de WAO tegelijkertijd werd toegekend naast een uitkering wegens gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. Zodoende maakt de WOVO onderscheid, want arbeidsgeschikte werknemers met een WW-uitkering ontvangen wel een aanvulling en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers met een WIA-uitkering niet.
Het toetsingskader.
3.16.
[eiser] heeft naar voren gebracht dat hij niet meer kan werken als gevolg van een hartaanval. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat [eiser] chronisch ziek is. Ook is het zo dat bij toekenning van een WIA-uitkering meestal sprake is van beperkingen die als handicap of chronische ziekte kunnen worden aangemerkt (zie voor dat begrip verder een uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, te vinden op rechtspraak.nl met kenmerk ECLI:NL:
GHSHE:2020:1978).
3.17.
De WOVO is aan te merken als een arbeidsvoorwaarde. Op grond van de wet is een onderscheid op grond van handicap of chronische ziekte bij de arbeidsvoorwaarden verboden. Dat staat in artikel 4, aanhef en onderdeel e, van de Wet Gelijke Behandeling Handicap en Chronische Ziekten. Het beroep op een ongerechtvaardigd onderscheid stelt de vraag aan de orde of sprake is van het maken van onderscheid in gelijke c.q. vergelijkbare gevallen, en zo ja of voor dat onderscheid een objectieve rechtvaardigingsgrond aanwezig is.
Het zijn geen gelijke gevallen.
3.18.
[eiser] scheert twee gevallen over één kam, maar dat is volgens de kantonrechter ten onrechte. Zowel bij de WW als bij de WIA is sprake van een verplichte, sociale verzekering tegen het risico van inkomensachteruitgang als gevolg van ‘niet werken’. In zoverre zijn beide groepen verzekerden dezelfde. De oorzaak voor dat niet werken is voor beide groepen verschillend. Voor de groep gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers is de oorzaak van het niet werken gelegen in de ingetreden arbeidsongeschiktheid, waardoor zij niet meer in staat zijn de oude functie uit te oefenen. Voor de groep van arbeidsgeschikte werknemers is de oorzaak van het niet werken gelegen in andere redenen dan arbeidsongeschiktheid, bijvoorbeeld doordat de functie is vervallen of door verstoorde arbeidsverhoudingen. De wetgever heeft voor de onderscheiden groepen van werknemers verschillende regelingen getroffen (WW en WIA). Ook heeft de wetgever de keuze gemaakt voor het percentage van 35% als grens voor de vaststelling of wel of niet sprake is van arbeidsongeschiktheid.
3.19.
De Centrale Raad van Beroep (CRvB), de hoogste bestuursrechter in zaken over sociale zekerheid, heeft eerder over de bestuursrechtelijke voorloper van de WOVO geoordeeld. In de uitspraak van 16 juni 2011 (te vinden op rechtspraak.nl met kenmerk ECLI:NL:CRVB:
2011:BR0111) heeft de CRvB in het midden gelaten of tussen WW-gerechtigden en WIA-gerechtigden sprake is van gelijke gevallen. Hij heeft geoordeeld dat – voor zover gedeeltelijk arbeidsongeschikten en (niet-arbeidsongeschikte) werklozen al zijn aan te merken als gelijke gevallen – voor de ongelijke behandeling van deze groepen een objectieve en redelijke rechtvaardigingsgrond is, die bestaat uit de ‘prikkelstructuur’. De WIA geeft recht op verschillende uitkeringen, maar het uitgangspunt is steeds dat werken loont en langdurige inactiviteit onaantrekkelijk is. Uit de systematiek van de WIA en de totstandkomingsgeschiedenis daarvan volgt dat het van belang is dat deze prikkelstructuur niet doorkruist wordt met bovenwettelijke aanvullingen.
3.20.
Sinds deze uitspraak is het systeem van de WW gewijzigd door de invoering van de Wet Werk en Zekerheid. Voorheen was de hoofdregel dat wanneer een WW-gerechtigde (deels) ging werken, het aantal uren dat hij hervat in ander werk in mindering wordt gebracht op de WW-uitkering. Dat is de systematiek van urenverrekening. Recht op een uitkering bleef bestaan voor die uren dat de WW-gerechtigde nog werkloos was. Deze systematiek van urenverrekening leidde tot een lager totaal inkomen in de situatie dat een werknemer het werk hervat tegen een loon dat lager is dan de hoogte van de uitkering. Om zo’n financieel nadeel tegen te gaan en werkhervatting tegen een lager loon niet te ontmoedigen, heeft de wetgever in de WWZ de systematiek van urenverrekening vervangen door een systematiek van inkomensverrekening. Bij inkomensverrekening wordt een deel van de (extra) inkomsten in mindering gebracht op de uitkering, het andere deel wordt niet in mindering gebracht. Hierdoor is bereikt dat werkhervatting vanuit de WW altijd lonend is, vergelijkbaar met de prikkelwerking vanuit de WIA. Waar het onwenselijk is de prikkelwerking in de WIA te doorbreken met aanvullingen vanuit bovenwettelijke regelingen, heeft de regering bij het wetsvoorstel opgenomen dat het sociale partners vrijstaat om bovenwettelijke regelingen op te (blijven) nemen in de cao (MvT, pagina 52, TK 2013–2014, 33 818).
3.21.
Hoewel het in beide gevallen dus, bezien vanuit het inkomensperspectief, loont om te gaan werken, is het verschil dat de wetgever een aanvulling op de WIA onwenselijk acht en een aanvulling op de WW niet tegenwerkt. De achtergrond daarvan is dat de werkgevers in een specifieke sector op die manier geprikkeld worden om ex-werknemers snel aan het werk binnen de eigen sector te krijgen. Dat sectorspecifieke belang ontbreekt in de WIA. Gelet daarop blijft het beroep van WWplus op rechtspraak van de CRvB van voor de inwerkingtreding van de WWZ naar het oordeel van de kantonrechter opgaan.
3.22.
Overigens heeft [eiser] geen ‘pakketvergelijking’ gemaakt. De kantonrechter vindt het maar de vraag of gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers, in vergelijking met arbeidsgeschikte werknemers, financieel nadeel ondervinden. De WIA kent immers, anders dan de WW en de WOVO, geen maximale uitkeringsduur. Zodra de ‘werkloosheidscomponent’ is geëindigd, voorziet de WIA in een vervolguitkering.
3.23.
De kantonrechter komt tot de conclusie dat de WOVO geen ongerechtvaardigd onderscheid maakt. WWplus mocht dus de uitkering weigeren op de grond dat [eiser] een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt.
Het beroep op de hardheidsclausule.
3.24.
De WOVO kent een hardheidsclausule:
Indien de toepassing van deze regeling voor de werknemer tot een onbillijkheid van overwegende aard leidt, die zich niet zou hebben voorgedaan als deze regeling niet in werking zou zijn getreden, kunnen Partijen besluiten het door deze onbillijkheid voor de werknemer ontstane nadeel geheel of gedeeltelijk te compenseren.
3.25.
De kantonrechter is van oordeel dat cao-partijen een regeling hebben getroffen, waarmee niet is beoogd om de WIA van ex-werknemers aan te vullen. Als cao-partijen een dergelijke aanvulling hadden gewild, had het voor de hand gelegen dat zij dat hadden ondergebracht in de Ziekte- en arbeidsongeschiktheidsregeling voortgezet onderwijs (Zavo) regeling die de cao ook kent. Daarom is niet in te zien dat toepassing van de WOVO in het geval van [eiser] leidt tot een onbillijke uitkomst. Deze uitkomst, hoe nadelig die ook uitpakt voor [eiser] , was juist voorzien en gewenst door cao-partijen. WWplus mocht daarom weigeren de hardheidsclausule toe te passen.
Tot slot.
3.26.
[eiser] is de partij die in het ongelijk is gesteld. Hij wordt daarom veroordeeld in de proceskosten. WWplus heeft geen juridische rechtsbijstand ingehuurd. Daarom is aan haar kant geen sprake van proceskosten die [eiser] moet vergoeden. De kantonrechter begroot de proceskosten daarom op nihil.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
wijst de vorderingen af;
4.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van WWplus begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koene, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2021. (CT)