4.4Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal eerst aan de hand van het dossier een oordeel geven over wat er op grond van de wettige bewijsmiddelen kan worden vastgesteld omtrent de rol van verdachte.
Vervolgens zal op basis daarvan worden gekomen tot een oordeel over wat er wel of niet bewezen kan worden verklaard van hetgeen aan verdachte ten laste is gelegd.
Is verdachte de gebruiker van het chat-id ‘ [gebruikersnaam 1] ’?
In de onderschepte EncroChat berichten worden gesprekken gevoerd tussen de gebruikersnamen [gebruikersnaam 1] , [gebruikersnaam 2] , [gebruikersnaam 3] , [gebruikersnaam 4] en [gebruikersnaam 5] . De rechtbank zal eerst vaststellen of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de gebruikersnaam [gebruikersnaam 1] aan verdachte toebehoort. De rechtbank stelt in dit kader het volgende vast.
Op 29 mei 2020 om 20:22 uur en 20:23 uur stuurt [gebruikersnaam 1] de volgende berichten aan [gebruikersnaam 2] : “Ik
moet morgen melden”, “Hoeren kind heeft aangift”, “Gedaan”, “Morgen melden”, “13,30/”.
Uit onderzoek van de politie is gebleken dat verdachte de volgende dag, op 30 mei 2020 om 13:33 uur, door de politie in Zwolle is verhoord in verband met een door [aangever 1] ingediende aangifte van vernieling.
Op 5 april 2020 om 11:49 uur stuurt [gebruikersnaam 1] het volgende bericht aan [gebruikersnaam 4] : “
Mijn buurman sprak me net aan die hoerenkind is die maandag met polies samen gekomen 4 busjes naar me huis wijst mij huis aan als leet net foto zien hij zegt deze jonge”.
Hierna stuur [gebruikersnaam 1] op 5 april 2020 om 11:52 uur een foto aan [gebruikersnaam 4] van een persoon die de politie heeft vergeleken met een foto van aangever [aangever 1] . Volgens de politie komen de gezichtskenmerken op de foto’s overeen en is op beide foto’s zeer waarschijnlijk sprake van dezelfde persoon, te weten [aangever 1] .
Uit onderzoek van de politie is gebleken dat [aangever 1] op 23 maart 2020 na het doen van de aangifte samen met de politie de woning van verdachte heeft aangewezen.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij [aangever 1] kent en dat [aangever 1] inderdaad aangifte tegen hem heeft gedaan.
Verder stuurt [gebruikersnaam 3] op 10 april 2020 om 20:54 het volgende berichten aan [gebruikersnaam 1] : “
Waar kan hik die 30 stekken pakken 10 gaat hij betalen ik gezegd”, “adres zelfde”,“
[adres 3] ?”en is gebleken dat verdachte toentertijd op de [adres 3] stond ingeschrevenhetgeen hij bij de politie heeft bevestigd.
Daarnaast schrijft [gebruikersnaam 1] op 12 mei 2020 om 14:39 uur het volgende bericht aan [gebruikersnaam 2] : “
Ik ga [slachtoffer] huis opblasen”.Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij aangever [slachtoffer] kent en er heeft ook daadwerkelijk een ontploffing in diens huis plaatsgevonden.
Het oordeel van de rechtbank:
Gelet op de uit voormelde bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte de gebruiker van het chat-id ‘ [gebruikersnaam 1] ’ is geweest.
Uit de verklaringen van verdachte en uit het onderzoek van de politie is niets naar voren gekomen wat voornoemde conclusie kan ontzenuwen. De verklaring van verdachte dat hij er mogelijk door vrienden of bekenden is ingeluisd en dat hij als katvanger naar voren is geschoven, is niet aannemelijk geworden.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de gebruikersnaam [gebruikersnaam 1] in gebruik is bij verdachte.
Uit na te noemen EncroChat berichtenleidt de rechtbank af dat verdachte een aanslag op de woning aan de [adres 2] heeft georganiseerd.
Op 11 mei 2020 stuurt [gebruikersnaam 1] de volgende berichten aan [gebruikersnaam 5] waarin hij vraagt: “
jij kent een soldaat”, “toch”? Waarop [gebruikersnaam 5] antwoordt: “
stuur die adres”.
[gebruikersnaam 1] schrijft
: “ik geef hm combra 6”, “laat ze huis opblazen”, “ja, cobra 6”, “3 stuk heb ik”, “maakt bom bam” “en dan weg gaat brand auto”. [gebruikersnaam 1]vraagt:
“kan dat”?,waarop [gebruikersnaam 5] antwoordt:
“Auto zoiezo”.
[gebruikersnaam 1] schrijft
: “Huis hij plakt op raam cobra 6”, “Ik kan ook handgenaait geven”.
Waarop [gebruikersnaam 5] [gebruikersnaam 1] voorhoudt
: “Je gaat van auto brand”, “na aanslag”,waarop [gebruikersnaam 1] reageert
: “Aanslag plus auto”en [gebruikersnaam 5] schrijft
: “kijk ma wat je wilt”, “Dan zeg ik die jonge”.
[gebruikersnaam 1] schrijft
: “Eerst aanslag als weg loopt pakt auto er bij”, “kan dat”?, “snap je wat ik bedoel”?
Hierop schrijft [gebruikersnaam 5]
: “Ja’, “Geef die cobra maar”, En die adres”.
[gebruikersnaam 1] schrijft:
“word goed gedaan bro toch geen half werk meer plekjes voor hm”, “Als goed doet”.
[gebruikersnaam 5] schrijft:
“nee joh cobra blaast wel wat op”waarop [gebruikersnaam 1] schrijft
: “Ja weet als 3 aan vast plakt op raam doet of voor deur is bam bam”, “Ik wil dat heel kk huis hoertje word opgeblaast”,“Hij slaap in de woon kamer”, “dat lekker wakker word”.
De volgende dag, op 12 mei 2020 om 14:17 uur, vraagt [gebruikersnaam 5] aan [gebruikersnaam 1] : “
stuur die adres en kenteken”, “
geef ik het door”en om 14:39 uur stuurt [gebruikersnaam 1] de volgende berichten aan [gebruikersnaam 2] : “
Ik ga [slachtoffer] huis opblasen”, “ik heb als bijna geregelt”, “ik ga zo betallen vanond feest”, “ik ga vieren”.
Weer een dag later, op 13 mei 2020, reageert [gebruikersnaam 1] op het verzoek van [gebruikersnaam 5] om het adres te sturen. [gebruikersnaam 1] stuurt het adres van aangever [slachtoffer] : “
[adres 2]” en vraagt: “
moet ik jouw cobra” “geven zo ik kom er aan waat ben je”? Verder schrijft hij: “
Vanavond gaat die auto branden”, “Oke en huis ook toch?”.
[gebruikersnaam 5] vraagt vervolgens: “
Zullen we het verplaatsen, Ik hoor hier en daar al gepraat op sttaay”, “Wil niet in onderzoek lopen”, “ik verplaats over 3weken 4weken”,
Waarop [gebruikersnaam 1] reageert
: “(…) als maar goed gebuurt”, “Dat heel kk huis kapot gaat”.
[gebruikersnaam 1] schrijft: “
Huis moet ook”, waarop [gebruikersnaam 5] [gebruikersnaam 1] voorhoudt: “
G Huis is gevaarlijk”, “poging moord”, “brand stichting alles”.
[gebruikersnaam 1] reageert echter:
“maakt niet uit”, “Hond is nog beter dan hm”, Hij veel zwarde verdient”,“
Hij moet wezen dat ik genoeg geld Hebt”.
Op 18 mei 2020 vraagt [gebruikersnaam 1] aan [gebruikersnaam 5] : “
wanneer kan je doen”?, waarop [gebruikersnaam 5] antwoord: “
G ff geduld” “Paar weken dan laat ik doen”, “die ouwe turk eerst”, “over paar weken”, waarop [gebruikersnaam 1] schrijft: “
ja”.
Op 31 mei 2020 omstreeks 02:55 uur heeft er vervolgens in de woning van [slachtoffer] gelegen aan de [adres 2] in de wijk Aa-landen te Zwolle een ontploffing plaatsgevonden.
[slachtoffer] heeft bij de politie verklaard dat verdachte hem een uur na de aanslag heeft gebeld en vroeg of hij gewond was en of hij hulp of een tolk nodig had.
Op de dag van de ontploffing, op 31 mei 2020 om 17:06 uur, stuurt [gebruikersnaam 5] het volgende bericht aan checking waarin hij vraagt: “
Heeft [bijnaam 1] die [bijnaam 3] laten ontploffdn in aalanden”?
Waarop checking antwoordt
: “ [bijnaam 2] heeft voor hem latten doen”, “Hij krijgt nog 46 rotje vannhem”, “Die man zij tegen [bijnaam 1] als balle hhebt kont dieng diengeld ophallen”.
De volgende vraag die ter beantwoording voorligt, is hoe het handelen van verdachte valt te kwalificeren in het licht van de tenlastelegging. In dit kader stelt de rechtbank de volgende feiten vast.
Er is forensisch onderzoek aan de woning gelegen aan de [adres 2] verricht en hieruit blijkt onder meer het volgende.
De percelen [adres 2] en [perceel 1] betroffen geschakelde rijtjeswoningen. Er is een grote ravage aangetroffen en verspreid over de bestrating van de percelen [adres 2] en [perceel 1] lagen diverse materialen. Op de grond nabij de schuurdeur van perceel [adres 2] is in de bestrating een explosiecentrum aangetroffen van ongeveer 30 tot 40 centimeter breed, 15 centimeter lang en ongeveer 6 tot 7 centimeter diep.
De schuurdeur hing nog maar gedeeltelijk in de sponning. Op de bestrating lag een deel van de schuurdeur. De schade aan de schuurdeur was het zwaarst in de rechter onder hoek.
De ruit links naast de schuurdeur is gebarsten. De voordeur van perceel [adres 2] hing niet meer geheel in het kozijn. De schroeven van het scharnier aan de bovenzijde van de deur waren afgebroken. De verflaag rondom de meterkast was gebroken. De afdichtkappen van de zekeringskast in de meterkast lagen los. De ramen van de keuken waren gebroken. Op de vloer in de keuken lag glas en raambekleding. Het deurbeslag in de toegangsdeur van de keuken naar de deur was verbogen. De bijbehorende sluitkom in het deurkozijn was eveneens verbogen.
De scharnieren van de voordeur van perceel [perceel 1] waren verbogen. Bij beide scharnieren waren de schroeven afgebroken. Het houtwerk rondom het deurbeslag was verbogen. Op de vloer in de hal lagen glasscherven. Boven het deurkozijn en de meterkast waas een plank aanwezig. Op deze plank zagen de politie diverse glazen voorwerpen (zoals vazen). Hoogstwaarschijnlijk zijn de glasscherven op de grond afkomstig van voorwerpen die afkomstig waren van de plank. Ook de ruit van de schuurdeur van perceel [perceel 1] is gebarsten. Door de forensische opsporing werd een aanzienlijke hoeveelheid karton aangetroffen dat naar het oordeel van de forensische opsporing tot de verpakking van de explosieve verpakking behoort.
Uit later uitgevoerd explosievenonderzoek van het NFI van 10 maart 2021 blijkt het volgende.
De explosieve constructie is gezien de schade aan de straat en de schuur rechtsonder tegen de schuurdeur aan ontploft. Hierbij is een krater in de straat geslagen en zijn hoeken uit de schuurdeur en naastgelegen schuurwand geheel verdwenen. De schuurdeur en schuurwand zelf, zijn gefragmenteerd en deze fragmenten zijn deels weggeslingerd. Door de drukgolf van de ontploffing is schade ontstaan aan o.a. de voordeur van de achtergelegen woning en zijn meerdere ruiten van de woning en de schuur gesneuveld.
Het ontstaan van een grote krater in de straat, het missen van delen van de schuurdeur en de schuurwand nabij de krater en de kleine inslagen aan de onderzijde van de deurklink van de schuurdeur passen bij de detonatie van een springstof. De aanzienlijke schade aan deuren en ruiten in de omgeving past bij een grote gasdruk, zoals vooral te verwachten is bij een explosieve lading op basis van ammoniumnitraat. Er zijn op basis van het schade beeld geen aanwijzingen verkregen dat er meer dan één explosie heeft plaatsgevonden.
De explosie is veroorzaakt door een explosief mengsel dat waarschijnlijk meerdere soorten springstof bevat heeft.
Op basis van de afmetingen van de krater kan worden afgeleid dat in de orde van grootte van 100 gram explosief materiaal is ontploft. Er kan niet meer achterhaald worden welke exacte samenstelling de explosieve lading gehad heeft.
Er zijn onvoldoende restanten beschikbaar om de opbouw van de oorspronkelijke explosieve constructie te kunnen herleiden.
Wel blijkt uit de onderzoeksmaterialen dat de container vrijwel zeker (deels of geheel) heeft bestaan uit een verpakking van papier/karton met een gekleurd etiket en dit papier /karton omwikkeld geweest is met grijs verstevigd tape (type duct). Mogelijk hebben ook een gripzak met rood/blauwe sluitrand, dik rood papier en/of een zwarte vuilniszak tot de container behoord.
De exacte opbouw van de explosieve constructie is dus niet meer met zekerheid te herleiden. Het is echter op grond van de onderzoeksmaterialen duidelijk dat minimaal een gedeelte van de constructie uit huis-tuin-keuken’ onderdelen bestond. De ontplofte constructie is daarmee te kwalificeren is als een zogenaamde ‘geïmproviseerde explosieve constructie’(IED).
Ten aanzien van het onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde:
De rechtbank zal verdachte van de onder 1 ten laste gelegde poging tot moord dan wel uitlokking daarvan vrijspreken, omdat de daarvoor vereiste aanmerkelijke kans op het overlijden van het slachtoffer [slachtoffer] naar het oordeel van de rechtbank niet uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt. De rechtbank overweegt daartoe dat hiervoor in het proces-verbaal van forensisch onderzoek en het explosievenonderzoek van het NFI geen aanknopingspunten zijn te vinden.
Ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde:
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer] – aanwezig is indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte opdracht heeft gegeven om de woning van [slachtoffer] op te laten blazen en dat de aanslag vervolgens ook daadwerkelijk is uitgevoerd. Uit de bewijsmiddelen blijkt niet door wie.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat een explosief vlakbij de schuurdeur is geplaatst en dat deze schuur is verbonden met de keuken. Uit het proces-verbaal van forensisch onderzoek blijkt dat er in de keuken veel glasscherven op de vloer en het meubilair lagen en dat ook in de hal schade was ten gevolge van rondvliegende voorwerpen.[slachtoffer] heeft verklaard dat hij op de bank in de woonkamer lag te slapen.
Onder die omstandigheden bestond er naar het oordeel van de rechtbank een naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten kans dat de bewoner, aangever [slachtoffer] , door glasscherven of rondvliegende voorwerpen zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Verdachte heeft de aanmerkelijke kans op dit zwaar lichamelijk letsel ook bewust aanvaard.
Uit de EncroChat berichten blijkt dat hij wist dat aangever in de woonkamer sliep. Toen [gebruikersnaam 5] hem waarschuwde dat een aanslag op het huis gevaarlijk is en dat dit poging tot moord en brandstichting is heeft verdachte gereageerd dat dit hem niet uitmaakte.
Voorbedachte rade:
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of er sprake is geweest van voorbedachten rade bij verdachte.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte al drie weken voor de aanslag bezig was met het plannen van de aanslag. Hij heeft dus ruimschoots kunnen nadenken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap gegeven. Niet is gebleken van contra-indicaties die aan het aannemen van voorbedachte rade in de weg staan. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat sprake is geweest van voorbedachte rade van de zijde van verdachte.
Medeplegen:
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De bijdrage van de medepleger kan in uitzonderlijke gevallen in hoofdzaak vóór of ná het strafbare feit zijn geleverd. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke gevallen moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
Uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat verdachte zelf uitvoeringshandelingen heeft gepleegd of dat hij bij de uitvoering van het delict aanwezig is geweest. De bijdrage van verdachte ligt in zijn initiërende en regisserende rol, zijn intellectuele bijdrage, die naar het oordeel van de rechtbank als wezenlijk dient te worden aangemerkt.
Verdachte heeft het plan bedacht en opdracht gegeven om de woning van aangever op te blazen en was blijkens de EncroChat berichten bereid om middelen (Cobra 6 of handgranaat) beschikbaar te stellen waarmee die opdracht kon worden verricht. Hij heeft voorafgaand aan het delict dus een organiserende en voorbereidende rol gehad. Verder heeft hij aangever kort na de ontploffing gebeld kennelijk om zich van het resultaat van de aanslag te vergewissen. Ook dit draagt bij aan zijn betrokkenheid bij het delict.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de onbekend gebleven medepleger(s) is komen vast te staan. De bijdrage van verdachte aan het tenlastegelegde is van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen ook bewezen.
De onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde medeplegen van poging tot zware mishandeling met voorbedachte raad is daarom wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde:
De rechtbank acht op basis van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van opzettelijk een ontploffing te weeg brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is als bedoeld in artikel 157 Sr.
Dat sprake is geweest van gemeen gevaar voor (de in de tenlastelegging genoemde) goederen wordt naast de hiervoor reeds genoemde bewijsmiddelen op de volgende bewijsmiddelen gebaseerd.
Uit het proces-verbaal forensisch onderzoek blijkt dat de percelen [adres 2] en [perceel 1] geschakelde rijtjeswoningen betroffen.Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat zijn woning veel schade heeft opgelopen. Onder meer de kozijnen en de voordeur zijn door glasscherven vernield.
[naam 1] , heeft namens aangever [aangever 2] verklaard dat de percelen [adres 2] en [perceel 1] zware schade hebben opgelopen en dat de percelen [perceel 2] en [perceel 3] lichte schade hebben opgelopen.
Aangever [aangever 3] , woonachtig aan de [adres 4] , heeft verklaard dat zijn snorfiets door de explosie is vernield.
Aangever [aangever 4] , woonachtig aan de [adres 5] , heeft verklaard dat zijn auto door de explosie is vernield.
Aangever [aangever 5] , woonachtig de [perceel 3] , heeft verklaard dat door de klap meerdere woningen en goederen in de omgeving zijn beschadigd waaronder zijn eigen woning. Daarnaast zijn de auto’s van zijn zoon [naam 2] , zijn dochter [naam 3] en zijn vrouw
[naam 4] beschadigd. Verder heeft aangever [aangever 5] verklaard dat er een fiets van zijn zoon is beschadigd en dat ook een elektrische fiets beschadigd is.
Ook in het proces-verbaal forensisch onderzoek is geconcludeerd dat sprake was voor gemeen gevaar voor goederen.
Dat sprake is geweest van gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en niet van levensgevaar blijkt uit de hiervoor onder feit 1 weergegeven bewijsmiddelen en de overwegingen hieromtrent.
Gelet op het voorgaande is het onder 2 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 3 en 4 ten laste gelegde:
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 3 en 4 is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken. Er is voor deze feiten in het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde feit:
Op 20 oktober 2020 heeft in de woning aan de [adres 1] een doorzoeking ter inbeslagneming plaatsgevonden, waarbij in de meterkast in een plastic tas van de jumbo, een kartonnen doosje van bol.com en in een schoen een geldbedrag van € 93.395,00 is aangetroffen. Ook werd in een keukenkastje een geldtelmachine aangetroffen. Het geld en de geldtelmachine zijn in beslag genomen.
Tijdens zijn verhoor bij de politie op 23 november 2020en ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat het in de meterkast aangetroffen geldbedrag van hem is.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte het genoemde geldbedrag voorhanden heeft gehad.
Voor een veroordeling ter zake witwassen dient te worden bewezen dat voornoemd geldbedrag uit misdrijf afkomstig is. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring.
Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
De rechtbank leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting af dat het grote geldbedrag van €93.395,00 contant is aangetroffen verborgen in de meterkast. In dit kader overweegt de rechtbank dat het een feit van algemene bekendheid is dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld. Voorts verhoudt voornoemd
geldbedrag zich niet tot het bij de Belastingdienst bekende inkomen en vermogen van verdachte. Gebleken is dat hij enkel een uitkering ontvangt.
Voornoemde omstandigheden rechtvaardigen het vermoeden van witwassen van opbrengsten van misdrijven. Gelet op dit vermoeden mag van de verdachte worden verwacht dat hij een voldoende concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft over de herkomst van het geldbedrag.
Verdachte heeft in dit verband bij de politieen ter terechtzitting verklaard dat het aangetroffen geld ‘mixed geld’ betrof; een deel van het geldbedrag heeft hij in de loop der jaren van de RABO rekening van zijn vader gepind en dit geld heeft hij gebruikt om te gokken, onder andere in het casino en in speelhallen. Het overige geld heeft hij dus met gokken verdiend omdat hij de laatste tijd veel won. De geldtelmachine had hij aanwezig om het geld te tellen, zo stelt verdachte.
Het oordeel van de rechtbank:
De rechtbank is van oordeel dat verdachte van het witwassen van het geldbedrag van
€ 44.480,00 moet worden vrijgesproken. Dit omdat verdachte ten aanzien van dit geldbedrag een voldoende concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven over de herkomst van dit geld heeft gegeven namelijk dat hij dit van de rekening van zijn vader heeft gepind.
Onderzoek van de politie bevestigt dat er met pinpas nummer 7 over de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2018 een geldbedrag van € 39.480,00 van de RABO rekening van de vader van verdachte, [verdachte] is opgenomen.
Daarnaast is uit onderzoek van de politie gebleken dat er met pinpas 27 op 8 november 2019 in drie keer een geldbedrag van € 5.000,00 van de RABO rekening van de vader van verdachte is opgenomen.
De vader van verdachte, [verdachte] , heeft op 22 maart 2021 bij de politie bevestigd dat verdachte deze geldbedragen inderdaad met zijn pinpas heeft opgenomen
Ten aanzien van het resterende geldbedrag van € 48.915,00 acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dit geldbedrag voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat dit geldbedrag onmiddellijk afkomstig was uit enig misdrijf.
Verdachte heeft verklaard dat hij dit geld met gokken heeft gewonnen en dat hij hiervan geen bewijs heeft. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte hiermee geen verifieerbare verklaring over de herkomst van het geldbedrag afgelegd. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het een feit van algemene bekendheid is dat het uitzonderlijk is dat dat een persoon structureel nettowinsten behaalt met kansspelen. In de dossierstukken zijn naar het oordeel van de rechtbank geen aanwijzingen opgenomen op grond waarvan verdachte in dit opzicht een uitzondering betreft. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet aannemelijk is dat verdachte herhaaldelijk substantiële, contante speelwinsten zou hebben behaald in het casino dan wel in de speelhallen.
Gelet op het voorgaande is verdachte er niet in geslaagd een voldoende concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring te geven over een legale herkomst van een deel van het bij hem aangetroffen geldbedrag.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat dit deel van het bij verdachte aangetroffen geldbedrag - middellijk of onmiddellijk - uit misdrijf afkomstig is. Gelet op de voornoemde omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat verdachte wist dat het geldbedrag uit misdrijf afkomstig is.
Al met al is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van geldbedrag van € 48.915,00.