ECLI:NL:RBOVE:2021:222

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 januari 2021
Publicatiedatum
21 januari 2021
Zaaknummer
C/08/259090 / KG ZA 20-298
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van afspraken inzake onderhoud en toegang tot perceel

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.W. Stegeman, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, die niet is verschenen. De procedure vond plaats op 12 januari 2021 via een videoverbinding vanwege de coronamaatregelen. Eiser vordert nakoming van afspraken die eerder zijn gemaakt in een kort gedingprocedure op 23 september 2020, waarbij gedaagde had toegezegd eiser toegang te verlenen tot zijn perceel voor onderhoudswerkzaamheden aan de muur van de schuur van eiser. Eiser stelt dat gedaagde deze afspraken niet nakomt en beroept zich op artikel 5:56 van het Burgerlijk Wetboek, dat het zogenaamde ladderrecht regelt. Dit recht stelt eiser in staat om toegang te eisen tot het onroerend goed van gedaagde om zijn eigen onroerend goed te onderhouden.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de vordering van eiser niet onrechtmatig of ongegrond is. Het ladderrecht is bedoeld om te waarborgen dat eiser de noodzakelijke toegang krijgt tot het perceel van gedaagde. De voorzieningenrechter wijst de vordering toe, met de bepaling dat gedaagde een dwangsom verbeurt van € 500,-- per keer dat hij in gebreke blijft, tot een maximum van € 10.000,--. Daarnaast wordt gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van eiser zijn begroot op € 411,96 aan verschotten en € 980,-- aan salaris van de advocaat. Het vonnis is uitgesproken op 15 januari 2021 door mr. K.J. Haarhuis.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/259090 / KG ZA 20-298
Vonnis in kort geding van 15 januari 2021
in de zaak van
[eiser ],
wonende te [woonplaats] ,
eiser, verder te noemen [eiser ] ,
advocaat mr. J.W. Stegeman te Almelo,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde, verder te noemen [gedaagde] ,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties,
  • de mondelinge behandeling (via een video-verbinding vanwege de maatregelen in verband met het Corona-virus) op 12 januari 2021, waar [eiser ] , bijgestaan door zijn advocaat, is verschenen. [gedaagde] is niet verschenen.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
Bij de dagvaarding zijn de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht genomen, zodat het gevraagde verstek zal worden verleend. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de dagvaarding op 22 december 2020 aan [gedaagde] is betekend, dat in de dagvaarding staat vermeld dat de mondelinge behandeling via CMS zal plaatsvinden en dat [gedaagde] een telefoonnummer en e-mailadres aan de rechtbank moet doorgeven. Ook is vermeld dat als de gegevens niet tijdig worden doorgegeven en/of de rechtbank [gedaagde] niet kan bereiken op 12 januari 2021 om 13.30 uur, dit zal leiden tot een veroordeling bij verstek. [gedaagde] heeft in deze procedure geen gegevens aan de rechtbank verstrekt, heeft geen contact gezocht met (de griffie van) de rechtbank en is ook niet, omdat hij in de (onjuiste) veronderstelling verkeerde dat de mondelinge behandeling in de rechtbank zou plaatsvinden, verschenen bij de rechtbank.
2.2.
In een eerdere kort gedingprocedure tussen partijen heeft er op 23 september 2020 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Aanvankelijk via een video-verbinding, maar omdat niet met alle partijen een (goede) verbinding tot stand kon worden gebracht, is de voorzieningenrechter diezelfde dag nog ter plaatse geweest om het geschil met partijen te bespreken en de situatie ter plekke te bekijken. Partijen hebben toen afspraken gemaakt. [gedaagde] heeft (onder meer) toegezegd dat hij [eiser ] toegang zou verlenen voor het (laten) verrichten van werkzaamheden aan de muur van de schuur van [eiser ] , die grenst aan het perceel van [gedaagde] . Daarop heeft [eiser ] die procedure ingetrokken.
2.3.
[eiser ] heeft in de onderhavige procedure onweersproken gesteld dat [gedaagde] een deel van de gemaakte afspraken niet nakomt en doet daarnaast (onbetwist) een beroep op artikel 5:56 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Op grond daarvan vordert [eiser ] - kort gezegd - dat [gedaagde] hem en een door [eiser ] ingeschakeld voegbedrijf toegang verleent tot het perceel van [gedaagde] om voorbereidende (herstel)werkzaamheden en voegwerkzaamheden te verrichten aan de muur van de schuur van [eiser ] .
2.4.
Met inachtneming van dat wat hiervoor is overwogen, komt het gevorderde de voorzieningenrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor. Daarbij tekent hij (nog) aan dat het ladderrecht ex artikel 5:56 BW in het leven is geroepen om ervoor te zorgen dat in dit geval [eiser ] bij [gedaagde] kan afdwingen dat hij toegang krijgt tot het onroerend goed van [gedaagde] (waaronder ook het erf valt) om zijn eigen onroerend goed te kunnen onderhouden. Het gevorderde zal dan ook worden toegewezen, met dien verstande dat de gevorderde dwangsommen op na te melden wijze zullen worden beperkt en gemaximeerd.
2.5.
De voorzieningenrechter zal [gedaagde] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordelen. De kosten aan de kant van [eiser ] worden begroot op € 411,96 (dagvaarding € 102,96 en griffierecht € 309,--) en € 980,-- aan salaris van de advocaat.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter
3.1.
verleent verstek tegen de niet verschenen [gedaagde] ,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om [eiser ] en het door [eiser ] ingeschakelde voeg-bedrijf toegang te verlenen tot zijn perceel, te weten [het adres] te [woonplaats] , kadastraal bekend gemeente Losser sectie [1] (hierna: het perceel), op een datum die [eiser ] minimaal 72 uur tevoren schriftelijk aan [gedaagde] moet hebben opgegeven, dit voor de in het lichaam van de dagvaarding nader omschreven (herstel)werkzaamheden ter voorbereiding op het daadwerkelijk voegen van de muur van de schuur alsmede alle overige voorbereidende (herstel)werkzaamheden die in dit kader noodzakelijk zijn, dit op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per keer dat [gedaagde] met de nakoming van de veroordeling in gebreke is, tot een maximum van € 10.000,--,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] om [eiser ] en het door [eiser ] ingeschakelde voeg-bedrijf toegang te verlenen tot het perceel op een datum of data die [eiser ] minimaal 72 uur tevoren schriftelijk aan [gedaagde] moet hebben opgegeven, dit voor het voegen van de muur van de schuur door [eiser ] en/of het door [eiser ] ingeschakelde voegbedrijf, dit op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per keer dat [gedaagde] met de nakoming van de veroordeling in gebreke is, tot een maximum van € 10.000,--,
3.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser ] tot op heden begroot op € 411,96 aan verschotten en € 980,-- aan salaris van de advocaat,
3.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Haarhuis en in het openbaar uitgesproken op
15 januari 2021. [1]

Voetnoten

1.type: