In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.W. Stegeman, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, die niet is verschenen. De procedure vond plaats op 12 januari 2021 via een videoverbinding vanwege de coronamaatregelen. Eiser vordert nakoming van afspraken die eerder zijn gemaakt in een kort gedingprocedure op 23 september 2020, waarbij gedaagde had toegezegd eiser toegang te verlenen tot zijn perceel voor onderhoudswerkzaamheden aan de muur van de schuur van eiser. Eiser stelt dat gedaagde deze afspraken niet nakomt en beroept zich op artikel 5:56 van het Burgerlijk Wetboek, dat het zogenaamde ladderrecht regelt. Dit recht stelt eiser in staat om toegang te eisen tot het onroerend goed van gedaagde om zijn eigen onroerend goed te onderhouden.
De voorzieningenrechter oordeelt dat de vordering van eiser niet onrechtmatig of ongegrond is. Het ladderrecht is bedoeld om te waarborgen dat eiser de noodzakelijke toegang krijgt tot het perceel van gedaagde. De voorzieningenrechter wijst de vordering toe, met de bepaling dat gedaagde een dwangsom verbeurt van € 500,-- per keer dat hij in gebreke blijft, tot een maximum van € 10.000,--. Daarnaast wordt gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van eiser zijn begroot op € 411,96 aan verschotten en € 980,-- aan salaris van de advocaat. Het vonnis is uitgesproken op 15 januari 2021 door mr. K.J. Haarhuis.