ECLI:NL:RBOVE:2021:2267

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 mei 2021
Publicatiedatum
7 juni 2021
Zaaknummer
9165741 \ CV EXPL 21-1827
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • S.J.S. Groeneveld - Koekkoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige beëindiging arbeidsovereenkomst en betaling achterstallig salaris

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 28 mei 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en de vennootschap onder firma [gedaagde 1], vertegenwoordigd door [gedaagde 2] en [gedaagde 3]. [eiseres] vorderde betaling van achterstallig salaris en toekomstige salarisbetalingen, omdat zij van mening was dat haar arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd niet rechtsgeldig was beëindigd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiseres] op 16 november 2020 in dienst is getreden bij [gedaagde 1] en dat de arbeidsovereenkomst op 14 december 2020 is gewijzigd naar een overeenkomst voor onbepaalde tijd. De gedaagden hebben niet aangetoond dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd, en daarom heeft de kantonrechter geoordeeld dat [eiseres] recht heeft op betaling van haar achterstallige salaris over de maanden februari en maart 2021, alsook op het toekomstige salaris tot aan de rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter heeft de gedaagden ook veroordeeld tot betaling van wettelijke verhogingen en buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten zijn eveneens aan de zijde van [eiseres] toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 9165741 \ CV EXPL 21-1827
Vonnis in kort geding van 28 mei 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiseres] ,
gemachtigde: mr. C. Çakir,
tegen

1.de vennootschap onder firma [gedaagde 1] ,

gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
gemachtigde: mr. A. Hashem Jawaheri,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] , en
gemachtigde: mr. A. Hashem Jawaheri,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats] ,
verschenen bij [A] ,
gedaagde partij.

1.De procedure

1.1.
[eiseres] is dit kort geding begonnen met haar dagvaarding van 23 april 2021.
Mr. Jawaheri heeft op voorhand een afdruk van een WhatsApp-conversatie opgestuurd.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 mei 2021 via een videoverbinding. [eiseres] is daarin verschenen, bijgestaan door mr. Çakir. Ook [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zijn verschenen, waarbij [gedaagde 2] en [gedaagde 1] werden bijgestaan door mr. Jawaheri. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen hebben besproken.
1.3.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter de zaak aangehouden met het oog op schikkingsonderhandelingen. Partijen hebben daarna laten weten dat zij geen overeenstemming hebben bereikt. De kantonrechter is voldoende geïnformeerd om een beslissing te nemen in deze zaak. Die beslissing en de toelichting daarop deelt zij vandaag mee in dit vonnis.

2.De beslissing samengevat

2.1.
[eiseres] heeft aannemelijk gemaakt dat zij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft gesloten met [gedaagde 1] . Aan die arbeidsovereenkomst is geen rechtsgeldig einde gekomen. Daarom veroordeelt de kantonrechter gedaagden het achterstallige en toekomstige salaris aan [eiseres] te betalen.

3.De beoordeling

Waarover gaat deze zaak?
3.1.
[eiseres] is op 16 november 2020 in dienst getreden van [gedaagde 1] als algemeen medewerker. [gedaagde 1] heeft het salaris van [eiseres] niet meer betaald sinds februari 2021. Deze zaak draait om de vraag of [eiseres] recht heeft op betaling van haar achterstallige en toekomstige salaris.
Wat aan dit geschil is voorafgegaan.
3.2.
[eiseres] heeft op 20 november 2020 een arbeidsovereenkomst ondertekend, die zij heeft gesloten met [gedaagde 1] . In de schriftelijke arbeidsovereenkomst staat dat zij per 16 november 2020 voor gemiddeld 27,5 uren per week is aangenomen en dat zij een bruto uurloon van € 10,51 verdient. In november en december 2020 heeft [gedaagde 1] overeenkomstig die overeenkomst het salaris van [eiseres] uitbetaald.
3.3.
In een brief van 14 december 2020, die is ondertekend door [gedaagde 3] namens [gedaagde 1] , staat dat de arbeidsovereenkomst is gewijzigd:
Bij deze delen wij u mede dat deze arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wordt omgezet in een overeenkomst voor onbepaalde tijd. De arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor gemiddeld 38 uur per week met een bruto maandloon van € 2097,85.
Er zijn daarna twee salarisspecificaties opgemaakt (januari en februari 2021), waarop staat dat het loon overeenkomstig deze nieuwe afspraken is betaald.
3.4.
[eiseres] heeft tot eind februari 2021 gewerkt in de bakkerij.
Wat [eiseres] wil.
3.5.
[eiseres] wil dat de kantonrechter [gedaagde 1] en haar vennoten veroordeelt om het achterstallige salaris over de maanden februari en maart 2021 aan haar te voldoen. Dat is een bedrag van € 4.195,70 bruto. Ook wil zij dat [gedaagde 1] het salaris specificeert op een salarisstrook. Het loon is niet op tijd betaald. Daarom maakt [eiseres] aanspraak op wettelijke verhoging en vergoeding van de wettelijke rente.
3.6.
[eiseres] vindt dat zij nog steeds in dienst is van [gedaagde 1] . [eiseres] eist daarom dat [gedaagde 1] en haar vennoten worden veroordeeld het maandsalaris van € 2.097,85 bruto aan haar te blijven betalen met ingang van de maand april 2021 totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd.
3.7.
Tot slot eist [eiseres] vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten (€ 834,51) en de proceskosten, een bedrag aan nakosten daaronder begrepen.
Het verweer daartegen.
3.8.
[gedaagde 2] heeft uitgelegd dat de vennootschap onder firma [gedaagde 1] is ontbonden. Hij zet de onderneming onder dezelfde naam voort als eenmanszaak.
3.9.
[gedaagde 2] betwist dat hij loon aan [eiseres] is verschuldigd. [eiseres] heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd. Dat blijkt volgens [gedaagde 2] uit de overgelegde WhatsApp-conversatie.
Verder betwist [gedaagde 2] dat [gedaagde 1] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met [eiseres] heeft gesloten. De brief van 14 december 2020 was op verzoek van [eiseres] opgesteld, zodat zij een hypotheek kon afsluiten. Het was daarbij niet de bedoeling van partijen dat [eiseres] voor onbepaalde tijd in dienst kwam. Tot slot was [eiseres] volgens [gedaagde 2] niet beschikbaar voor
arbeid vanaf maart 2021.
3.10.
Volgens [gedaagde 3] was de wijziging van de overeenkomst, zoals beschreven in de brief van 14 december 2020, wel degelijk door partijen zo bedoeld. Daarna is volgens hem de
arbeidsovereenkomst beëindigd.
3.11.
[gedaagde 3] heeft toegelicht dat hij uit de vennootschap is gestapt. Die wijziging heeft hij doorgegeven aan de Kamer van Koophandel. In de week voorafgaand aan de mondelinge
behandeling van het kort geding was de vennootschap ook uitgeschreven. Daarom meent [gedaagde 3] dat hij hooguit mede verantwoordelijk is voor het achterstallig salaris.
Het oordeel van de kantonrechter.
3.12.
[eiseres] vraagt om met spoed een beslissing te nemen en is daarom een kort geding
begonnen. Het verschil met een reguliere procedure (bodemprocedure) is dat de eisende partij een spoedeisend belang moet hebben bij de gevraagde snelle beslissing en dat de snelheid van de procedure meebrengt dat er geen tijd is om bijvoorbeeld getuigen te horen. Het gaat in deze zaak om het loon van een werknemer. Zo’n vordering is in de regel spoedeisend en het spoedeisend belang is door gedaagden niet weersproken.
3.13.
Het staat vast dat [eiseres] een arbeidsovereenkomst heeft gesloten met [gedaagde 1] . Over haar arbeidsovereenkomst zijn twee punten van geschil ontstaan.
1. Is de overeenkomst later gewijzigd in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd?
2. Is de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig ten einde gekomen?
De kantonrechter beantwoordt de eerste vraag met ‘ja’ en de tweede met ‘nee’. Dat licht zij hierna toe.
[eiseres] heeft een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met [gedaagde 1] .
3.14.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiseres] aannemelijk gemaakt dat zij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft gesloten, zoals is vastgelegd in de brief van 14 december 2020. Op de eerste plaats heeft [A] tijdens de mondelinge behandeling
erkend dat zijn zoon [gedaagde 3] deze aanpassing op de arbeidsovereenkomst heeft gemaakt. Dat was volgens hem ook uitdrukkelijk de bedoeling, omdat de bakkerij personeel nodig had. [gedaagde 2] heeft niet naar voren gebracht dat [gedaagde 3] niet bevoegd was om arbeidsovereen-
komsten te sluiten. [gedaagde 3] heeft [gedaagde 1] dus gebonden aan de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met [eiseres] .
3.15.
[gedaagde 2] stelt dat deze arbeidsovereenkomst niet in overeenstemming met de bedoeling van partijen was. Maar [gedaagde 1] heeft het overeengekomen hogere salaris in januari 2021 ook daadwerkelijk uitbetaald. [gedaagde 1] heeft dus ook gehandeld naar de afspraken uit de brief van 14 december 2020. En verder heeft [gedaagde 2] tijdens de mondelinge behandeling herhaaldelijk naar voren gebracht dat hij zich niet bezig hield met de financiële kant van de onderneming en niets wist van de contracten die [gedaagde 3] had gesloten. Gelet daarop heeft [gedaagde 2] naar het oordeel van de kantonrechter zijn stelling dat de brief van 14 december 2020 alleen diende voor het krijgen van de hypotheek, onvoldoende aannemelijk gemaakt.
Is de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig ten einde gekomen?
3.16.
Het uitgangspunt in het arbeidsrecht is dat alleen de werknemer de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd kan beëindigen door deze op te zeggen. Als de werkgever de
arbeidsovereenkomst tegen de wens van werknemer wil beëindigen, dan heeft hij toestemming nodig van UWV of moet hij de kantonrechter vragen de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Het staat vast dat [gedaagde 1] die procedures niet heeft gevolgd. Ook is er geen sprake van een ontslag op staande voet.
3.17.
[gedaagde 2] zegt dat [eiseres] haar arbeidsovereenkomst zelf heeft opgezegd, of tenminste heeft ingestemd met een wederzijdse beëindiging van het dienstverband. Dat heeft [eiseres]
betwist. Daarom zal [gedaagde 2] aannemelijk moeten maken dat [eiseres] duidelijk en ondubbelzinnig haar wens kenbaar heeft gemaakt om het dienstverband te beëindigen.
3.18.
[gedaagde 2] meent dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst door [eiseres] uit de overgelegde WhatsApp-conversatie blijkt. De kantonrechter oordeelt anders. Het betreffende WhatsApp-gesprek begint over het assortiment van de bakkerij. Op 9 maart 2021 hebben [eiseres] en [gedaagde 2] elkaar ontmoet in de bakkerij voor een gesprek. [eiseres] vraagt op 11 maart 2021 om te laten weten ‘wat jullie willen gaan doen’. Daarop is geen onmiddellijke reactie gekomen. Op 24 maart 2021 vraagt [eiseres] het volgende:
‘Ik vroeg me af ongeveer wanneer jullie van plan zijn om mijn eindafrekening te betalen. Zoals je het weet zijn wij bezig met onze woning en heb ik het geld hard nodig’.[gedaagde 2] laat op 30 maart 2021 weten dat [eiseres] kan langskomen om dit af te handelen, maar op de vraag hoe laat die afspraak kan plaatsvinden heeft [gedaagde 2] niet gereageerd. Uit de overgelegde WhatsApp-conversatie komt geen expliciete opzegging van de arbeidsovereenkomst door [eiseres] naar voren. Ook schrijft [gedaagde 2] geen voorstel tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst waarmee [eiseres] heeft ingestemd. Er kan hooguit uit volgen dat [eiseres] en [gedaagde 2] tussen 11 maart en 24 maart erover hebben gesproken dat [gedaagde 2] een eindafrekening opstelt. Maar of dat in het kader van een vooraf overeengekomen beëindiging van de arbeidsovereenkomst was, volgt er niet uit.
3.19.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde 2] toegelicht dat hij en zijn vader met [eiseres] in gesprek zijn geweest over de beëindiging van de vennootschap [gedaagde 1] . Daarbij zou het de bedoeling zijn dat [eiseres] in dienst zou blijven van [gedaagde 1] , die [gedaagde 2] als eenmanszaak zou voortzetten. Maar omdat [eiseres] daarbij voorwaarden stelde, wilde [gedaagde 2] € 1.000,00 betalen en een eindafrekening opstellen. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde 2] onvoldoende helder en precies heeft verklaard over wanneer het gesprek heeft plaatsgevonden. Ook heeft [gedaagde 2] niet duidelijk gemaakt dat [eiseres] tijdens genoemd gesprek daadwerkelijk heeft ingestemd met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Wat [gedaagde 2] in feite verklaard heeft, is dat partijen nog in gesprek waren over een beëindiging of eventuele voortzetting van het dienstverband, maar dat het kort geding aan de gesprekken een einde heeft gemaakt. Van overeenstemming is in elk geval geen sprake geweest.
3.20.
Al met al concludeert de kantonrechter dat [gedaagde 2] niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een rechtsgeldig einde is gekomen aan de arbeidsovereenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde 1] . Dat betekent dat [eiseres] recht heeft op betaling van haar salaris.
Het achterstallige salaris.
3.21.
De werkgever van [eiseres] is een vennootschap onder firma (vof). Bij een vof geldt dat elke vennoot privé aansprakelijk is voor de gehele schuld van de vof. Ook als de schulden door een andere vennoot zijn gemaakt. Dat staat in artikel 18 van het Wetboek van Koophandel. Daarom mag [eiseres] zowel [gedaagde 1] als de beide vennoten aanspreken op haar achterstallige salaris.
3.22.
Volgens [gedaagde 2] heeft [eiseres] geen recht op betaling van haar salaris, omdat zij sinds eind februari 2021 niet meer heeft gewerkt en niet heeft laten weten beschikbaar te zijn haar werkzaamheden op te pakken. Vaststaat dat [gedaagde 2] [eiseres] eind februari 2021 heeft gevraagd thuis te blijven. Naar zijn zeggen was dat wegens een incident in de bakkerij, waarna hij de bakkerij enige tijd gesloten heeft. In zo’n situatie ligt het op de weg van de werkgever om de werknemer op te roepen voor arbeid, zodra de oorzaak van de bedrijfssluiting is weggenomen. [gedaagde 2] stelt niet dat hij [eiseres] heeft gevraagd weer te komen werken en dat [eiseres] dat heeft geweigerd. Daarom moet ervan worden uitgegaan dat [eiseres] beschikbaar was voor de overeengekomen arbeid en dat de oorzaak van het niet werken ligt bij [gedaagde 1] . Het gevolg daarvan is dat [eiseres] recht heeft op betaling van haar achterstallige salaris.
3.23.
[eiseres] heeft haar salaris niet op tijd ontvangen. De werkgever is verplicht het loon op tijd te betalen en als hij dat niet doet, is hij als sanctie de wettelijke verhoging verschuldigd. Dat is geregeld in artikel 7:625 van het Burgerlijk Wetboek. Daartegen hebben gedaagden geen afzonderlijk verweer gevoerd. De wet geeft de rechter wel de bevoegdheid de verhoging te beperken als haar dat billijk voorkomt. Met het oog op die bevoegdheid beperkt de kantonrechter de wettelijke verhoging tot 15%, ook omdat het om een beoordeling in kort geding gaat. Daarnaast moet de werkgever de wettelijke rente vergoeden.
Het toekomstige salaris.
3.24.
Als het gaat om ‘nieuwe’ schulden van de vof die zijn ontstaan nadat een van de vennoten is uitgetreden, is de uittredende vennoot niet altijd aansprakelijk voor die nieuwe schulden. [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hebben toegelicht dat de vennootschapsovereenkomst tussen hen beiden is beëindigd. [gedaagde 3] vindt dat hij daarom niet verantwoordelijk is voor het doorbetalen van het salaris van [eiseres] vanaf zijn uittreding uit de vennootschap. De kantonrechter laat in het midden of [gedaagde 3] daarin het recht aan zijn kant heeft, omdat partijen onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat [gedaagde 3] daadwerkelijk is uitgetreden. Het is verplicht om de beëindiging van de vof in te schrijven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Die inschrijving is nodig om de schuldeisers van de vof te beschermen. Het staat vast dat op 20 april 2021 in het handelsregister was ingeschreven dat [gedaagde 3] en [gedaagde 2] vennoten zijn van [gedaagde 1] . Dat er iets mis is gegaan bij de post, zoals [gedaagde 3] beweert, is niet aangetoond en komt voor zijn rekening. De conclusie is dat beide vennoten ook aansprakelijk zijn voor betaling van het toekomstige salaris van [eiseres] .
De salarisspecificaties.
3.25.
Het salaris moet op grond van de wet altijd gespecificeerd worden. Daarom zal de kantonrechter gedaagden veroordelen van hun salarisbetalingen een correcte salarisspecificatie aan [eiseres] te verstrekken.
De buitengerechtelijke incassokosten.
3.26.
[eiseres] wil een vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten die zij heeft gemaakt om betaling van haar salaris te krijgen. Volgens [eiseres] bedragen die kosten € 834,51. De buitengerechtelijke werkzaamheden hadden betrekking op het achterstallige salaris, inclusief de maximale wettelijke verhoging van 50%. De kantonrechter heeft een lager bedrag toegewezen. Daarom berekent de kantonrechter de vergoeding op grond van het Besluit vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten aan de hand van het lagere toegewezen bedrag. [eiseres] krijgt een vergoeding voor de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 544,57 toegewezen.
Tot slot.
3.27.
Gedaagden zijn in het ongelijk gesteld. Zij worden daarom veroordeeld in de proceskosten. Die kosten worden aan de zijde van [eiseres] begroot op tweemaal een bedrag van € 115,03 voor het uitbrengen van de beide dagvaardingen en € 85,00 voor het griffierecht dat [eiseres] aan de rechtbank heeft betaald. [eiseres] heeft zich laten bijstaan door een advocaat. Gedaagden moeten ook die kosten voor rechtsbijstand betalen. De kantonrechter begroot de kosten voor rechtsbijstand aan de hand van vaste tarieven, in dit geval € 747,00. In totaal bedragen de proceskosten € 1.062,06. De nakosten worden begroot op het maximale tarief van € 124,00.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk – op die manier dat wanneer de een betaalt, de ander in zoverre zal zijn bevrijd – tot betaling van een bedrag van € 4.195,70 bruto aan achterstallig salaris over de maanden februari en maart 2021, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag waarop het loon was verschuldigd tot de dag waarop alles is betaald, onder verstrekking van deugdelijke loonstroken;
4.2.
veroordeelt [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk – op die manier dat wanneer de een betaalt, de ander in zoverre zal zijn bevrijd – tot betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 15% over € 4.195,70 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de verschuldigdheid tot de dag waarop alles is betaald;
4.3.
veroordeelt [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk – op die manier dat wanneer de een betaalt, de ander in zoverre zal zijn bevrijd – tot betaling van het overeengekomen maandsalaris van € 2.097,85 bruto vanaf de maand april 2021 tot aan de dag waarop de arbeidsovereenkomst dan wel de loondoorbetalingsverplichting rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag, telkens onder verstrekking van een deugdelijke salarisspecificaties en telkens voor het einde van de betreffende maand;
4.4.
veroordeelt [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk – op die manier dat wanneer de een betaalt, de ander in zoverre zal zijn bevrijd – tot vergoeding aan [eiseres] van de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 544,57;
4.5.
veroordeelt [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk – op die manier dat wanneer de een betaalt, de ander in zoverre zal zijn bevrijd –in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op € 1.062,06 en de nakosten tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op € 124,00;
4.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J.S. Groeneveld - Koekkoek, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2021.