ECLI:NL:RBOVE:2021:2351

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 juni 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
20/1437
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het herzieningsverzoek van een VOG voor beroepsgoederenvervoer

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 10 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een verzoek om herziening van eerdere besluiten met betrekking tot de terugbetaling van een lening bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Eiser had op 26 juli 2019 verzocht om herziening van besluiten van 14 en 19 juni 2017, waarin was vastgesteld dat hij niet op tijd was ingeburgerd en dat hij een boete moest betalen. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van het herzieningsverzoek op goede gronden was gedaan, omdat eiser niet had aangetoond dat er nieuwe feiten of omstandigheden waren die tot een andere beslissing hadden moeten leiden. De rechtbank benadrukte dat het bestuursorgaan niet verplicht is om een herzieningsverzoek te honoreren als er geen nieuwe feiten zijn aangedragen. Eiser had aangevoerd dat zijn termijnoverschrijding niet verwijtbaar was door persoonlijke omstandigheden, maar de rechtbank oordeelde dat deze omstandigheden al eerder waren meegewogen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat eiser de mogelijkheid heeft om jaarlijks een verzoek tot verlaging van het maandbedrag in te dienen, afhankelijk van zijn draagkracht.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/1437

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. D. Aygur,
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder,

gemachtigde: D.M.C. Cuiper.

Procesverloop

Bij besluit van 27 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser tot herziening van de besluiten van 14 juni 2017 en 19 juni 2017 afgewezen.
Bij besluit van 8 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 mei 2021.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Relevante feiten
1.1
Eiser heeft op 26 juli 2019 verzocht om herziening van de besluiten van 14 en 19 juni 2017. Bij besluit van 14 juni 2017 heeft verweerder vastgesteld dat eiser niet op tijd is ingeburgerd en dat de termijnoverschrijding verwijtbaar is. Verweerder heeft besloten dat eiser zijn lening bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) moet terugbetalen en dat hem een boete wordt opgelegd van € 250,00. Bij besluit van 19 juni 2017 heeft verweerder vastgesteld dat de hoogte van eisers lening bij DUO € 9.987,30 is en besloten dat eiser de lening met ingang van 1 oktober 2017 moet gaan terugbetalen. Het maandbedrag is door verweerder vastgesteld op € 83,23 met een rentepercentage van 0,00%.
De initiële inburgeringstermijn van eiser liep van 6 november 2013 tot 28 januari 2017. Hij heeft in februari 2017 voldaan aan zijn inburgeringsverplichtingen.
1.2
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 14 en 19 juni 2017. Het bezwaar is door verweerder ongegrond verklaard. Het beroep tegen de beslissing op bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard, omdat het griffierecht niet was betaald. De besluiten van 14 en 19 juni 2017 staan daarmee in rechte vast.
2. Verweerder heeft het herzieningsverzoek afgewezen, omdat volgens verweerder niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden die tot aanpassing van de besluiten zouden moeten leiden. Dat eiser heeft moeten wachten tot hij mocht beginnen aan zijn inburgeringscursus en zijn examen, dat hij is verhuisd binnen de inburgeringstermijn en dat hij medische problemen had, was volgens verweerder al bekend ten tijde van het bezwaar tegen de besluiten van 14 en 19 juni 2017. Deze omstandigheden zijn dus al meegewogen door verweerder en kunnen niet tot herziening leiden. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel is niet nader onderbouwd, zodat ook om die reden geen herziening zal plaatsvinden. Verweerder ziet verder geen reden om de afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk te achten. Het is verweerder bekend dat in 2017 meerdere vreemdelingen vertraging hebben opgelopen bij de inburgering, maar eiser heeft die vertraging niet gehad. Verweerder heeft de gang van zaken rond de inburgering van eiser in maart 2018 opnieuw beoordeeld om te bekijken of de besluiten van 14 en 19 juni 2017 onjuist zouden zijn, maar daarvan is volgens verweerder toen niet gebleken.
Beoordeling door de rechtbank
3.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het herzieningsverzoek van eiser op goede gronden heeft afgewezen. De rechtbank komt als volgt tot dit oordeel.
3.2
Artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een betrokkene nieuwe feiten of veranderde omstandigheden moet vermelden als hij na een eerdere afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag doet. Dit geldt ook voor een betrokkene die om herziening van een onherroepelijk besluit vraagt, zoals eiser in dit geval doet. Nieuwe feiten of veranderde omstandigheden kunnen zijn:
- gebeurtenissen die zich na het eerdere besluit hebben voorgedaan of die niet vóór het eerdere besluit konden worden aangevoerd;
- bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden worden overgelegd.
Als geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden worden genoemd, kan het bestuursorgaan het verzoek tot herziening afwijzen en daarbij verwijzen naar de eerdere besluitvorming. Als geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn aangevoerd mág een bestuursorgaan wel een ander besluit nemen dan het eerdere besluit of dat eerdere besluit aanpassen, maar het bestuursorgaan is daartoe niet verplicht.
Als het herzieningsverzoek zonder nieuwe beoordeling is afgewezen met verwijzing naar het oude besluit, dan beoordeelt de rechter alleen of er inderdaad geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn. Als dat zo is, zal de rechter de afwijzing van het verzoek om herziening in stand laten, behalve als hij vindt dat die afwijzing evident onredelijk is.
Zijn er nieuwe feiten of omstandigheden?
3.3
Eiser voert aan dat hij ten onrechte de lening bij DUO moet terugbetalen. Hij is een maand te laat ingeburgerd. Deze termijnoverschrijding is niet verwijtbaar volgens eiser, omdat hij door een verhuizing naar Hengelo lang heeft moeten wachten tot hij een inburgeringscursus kon volgen. Ook voor zijn examen moest hij lang wachten. Bovendien heeft hij vertraging opgelopen doordat hij zijn arm had gebroken en hartproblemen kreeg tijdens zijn inburgeringstermijn. Met deze omstandigheden is destijds onvoldoende rekening gehouden volgens eiser.
Verweerder handelt volgens eiser bovendien in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Bij lange wachttijden voor cursussen of examens wordt door verweerder in andere gevallen wel een verlenging van de inburgeringstermijn aangeboden, maar bij eiser niet.
Eiser erkent dat de aangevoerde omstandigheden geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn, maar vraagt verweerder om zijn zaak alsnog opnieuw te beoordelen, omdat hij ten onrechte te streng is beoordeeld destijds.
3.4
Ter zitting is gebleken dat tussen partijen niet in geschil is dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet nieuw zijn, zoals bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Tussen partijen is wel in geschil of verweerder desondanks de besluiten had moeten herzien. Het staat eiser vrij om verweerder te verzoeken de besluiten te herzien op basis van feiten en omstandigheden die al bekend waren of eerder naar voren hadden kunnen worden gebracht. Zoals weergegeven onder 3.2 mág verweerder een besluit herzien op grond van dergelijke feiten en omstandigheden. De rechtbank kan verweerder daartoe echter niet verplichten. Alleen als verweerder het verzoek om herziening heeft afgewezen op inhoudelijke gronden na afweging van de feiten en omstandigheden kan de rechtbank oordelen over de afweging. Dat is in deze zaak niet het geval.
Is de afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk?
3.5
Eiser stelt dat op basis van zijn bijzondere persoonlijke omstandigheden ten tijde van zijn inburgeringstermijn de afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk is. De conclusie van verweerder in het besluit van 14 juni 2017 dat de termijnoverschrijding verwijtbaar is, is volgens eiser onjuist, gelet op de omstandigheden als genoemd onder 3.3. Bovendien stelt eiser dat het disproportioneel is dat hij door een korte termijnoverschrijding van een maand bijna € 10.000,00 moet terugbetalen.
3.6
De rechtbank is van oordeel dat de afwijzing van het herzieningsverzoek niet evident onredelijk is. De genoemde omstandigheden speelden een rol bij de beoordeling van de termijnoverschrijding door verweerder in 2017. Het is niet evident dat de omstandigheden tot een andere uitkomst hadden moeten leiden. Daarvoor is een afweging van de omstandigheden van eiser nodig ten opzichte van de termijnoverschrijding. Het is niet aan de rechtbank om in deze herzieningsprocedure die afweging te maken, Dat had in de bezwaar- en beroepsprocedure tegen de betreffende besluiten moeten gebeuren.
Uit de stukken is de rechtbank verder niet gebleken dat verweerder in soortgelijke gevallen anders heeft gehandeld, zodat ook een beroep op het gelijkheidsbeginsel er niet toe leidt dat afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk is.
De rechtbank begrijpt dat het bedrag dat moet worden terugbetaald hoog is voor eiser en dat hij dat onredelijk vindt gelet op de korte termijnoverschrijding. Bij de terugbetaling wordt rekening gehouden met eisers draagkracht. Hij kan jaarlijks een verzoek om verlaging van het maandbedrag indienen. Als zijn draagkracht niet voldoende is, hoeft eiser niet af te lossen. Ook de hoogte van de schuld van eiser maakt de afwijzing van het herzieningsverzoek daarom niet evident onredelijk.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Scheeper, rechter, in aanwezigheid van G. Kootstra, als griffier.
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.