ECLI:NL:RBOVE:2021:2387

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 juni 2021
Publicatiedatum
14 juni 2021
Zaaknummer
C/08/263868 / KG ZA 21-74
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • S.J.S. Groeneveld - Koekkoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de totstandkoming van een koopovereenkomst inzake aandelen in Recentes Holding B.V.

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 8 juni 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een besloten vennootschap, eiseres, en meerdere gedaagden, die ook aandeelhouders zijn van de vennootschap Recentes Holding B.V. Eiseres vorderde nakoming van een vermeende koopovereenkomst voor de verkoop van haar aandelen aan de gedaagden, waarbij een koopprijs van € 260.750,00 was vastgesteld door een deskundige. Gedaagden betwistten echter dat er een bindende overeenkomst tot stand was gekomen en voerden aan dat eiseres geen spoedeisend belang had bij haar vorderingen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen overeenstemming was bereikt over de koopprijs, een essentieel onderdeel van de koopovereenkomst. De rechter stelde vast dat de gedaagden niet verplicht waren om het aanbod van eiseres te aanvaarden en dat zij het recht hadden om de onderhandelingen af te breken. De vorderingen van eiseres werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van overeenstemming over de hoofdzaken van een overeenkomst en de vrijheid van partijen om onderhandelingen af te breken, mits dit niet onaanvaardbaar is op basis van gerechtvaardigd vertrouwen.

De uitspraak is openbaar gemaakt op 8 juni 2021 en is te vinden onder ECLI:NL:RBOVE:2021:2387.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/263868 / KG ZA 21-74
Vonnis in kort geding van 8 juni 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap
[X],
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. H.P. van der Veen te Zwolle,
tegen
1. de besloten vennootschap
[A],
statutair gevestigd te [plaats 1] en kantoorhoudende te [plaats 2] ,
2. de besloten vennootschap
[B],
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [plaats 3] ,
3. de besloten vennootschap
[C],
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [plaats 4] ,
gedaagden,
advocaat mr. R.C.H. Bruinier te Ede.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] c.s. (beide vrouwelijk enkelvoud) genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen van 30 maart 2021 met 15 producties
  • de brief van [gedaagde] c.s. van 14 april 2021 met productie 16 t/m 19
  • de spreekaantekeningen van [eiseres]
  • de pleitnotities van [gedaagde] c.s.
  • de mondelinge behandeling via Skype op 16 april 2021
  • de aanhouding ten behoeve van minnelijk overleg (mediation)
  • het bericht van het Mediationbureau van 11 mei 2021 dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt
  • de e-mail van de griffier van 12 mei 2021
  • de e-mail van [gedaagde] c.s. van 21 mei 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn via hun persoonlijke holdings alle 25% aandeelhouder van de besloten vennootschap Recentes Holding B.V. (hierna: Recentes).
2.2.
Blijkens artikel 2 van de (gewijzigde) statuten van Recentes heeft Recentes onder meer ten doel het oprichten van, verwerven, vervreemden, het deelnemen in, het beheren van, het toezicht houden op, het samenwerken met vennootschapen en andere ondernemingen, het vervreemden of op enigerlei andere wijze van beheren van alle soorten van deelnemingen, alsmede het aangaan van joint ventures met andere vennootschappen en ondernemingen. Verder is in artikel 14 van deze statuten in samenhang gelezen met artikel 8 van de Aandeelhoudersovereenkomst een blokkeringsregeling/aanbiedingsplicht opgenomen.
2.3.
In een tweetal gesprekken op 29 april 2020 en 18 mei 2020 heeft [gedaagde] c.s. de samenwerking met [eiseres] ter discussie gesteld.
2.4.
Bij brief van 3 juli 2020 heeft [eiseres] [gedaagde] c.s. verzocht een voorstel te doen met betrekking tot de overname van haar aandelen in Recentes.
2.5.
Bij e-mail van 24 augustus 2020 heeft [gedaagde] c.s. een stappenplan voorgesteld en in dat verband onder meer gewezen op gemelde aanbiedingsplicht.
2.6.
Bij brief van 14 oktober 2020 heeft [gedaagde] c.s. een door [eiseres] gedaan voorstel tot overname van haar aandelen in Recentes afgewezen.
2.7.
Tijdens een buitengewone algemene vergadering van aandeelhouders van Recentes op 20 oktober 2020 is [eiseres] als bestuurder van Recentes ontslagen onder gelijktijdige opzegging van de managementovereenkomst tussen [eiseres] en Recentes.
2.8.
In opdracht van [gedaagde] c.s. heeft ABAB Corporate Finance B.V. op 21 oktober 2020 een rapport uitgebracht waarin de waarde van 100% van de aandelen van Recentes op basis van de Adjusted Present Value (APV) methode op € 398.000,00 is vastgesteld.
2.9.
Op gezamenlijk verzoek van partijen heeft Financieel Bedrijfsmanagement B.V. te Nieuwegein (hierna: FBM) op 12 februari 2021 een bindend advies uitgebracht over de economische waarde van de aandelen van Recentes. Op basis van de Discounted Cash Flow methode (type APV) heeft FBM de economische aandeelhouderswaarde van 100% van de aandelen van Recentes per 31 december 2019 bepaald op € 1.043.000,00.
2.10.
Bij brief van 24 februari 2021 heeft [gedaagde] c.s. aan [eiseres] meegedeeld dat zij afziet van de overname van de aandelen van [eiseres] in Recentes tegen de door FBM bepaalde prijs (€ 1.043.000,00 : 4 = € 260.750,00). Daarbij heeft [gedaagde] c.s. [eiseres] in de gelegenheid gesteld om haar aandelen tegen een prijs van € 782.250,00 (3 x
€ 260.750,00) over te nemen.
2.11.
Bij brief van 10 maart 2021 heeft [eiseres] [gedaagde] c.s. verzocht en zo nodig gesommeerd om haar aandelen conform de waardering van FBM af te nemen tegen een prijs van € 260.750,00.
2.12.
Bij brief van 12 maart 2021 betwist [gedaagde] c.s. dat zij op basis van een rechtsgeldige koopovereenkomst tot overname van de aandelen van [eiseres] in Recentes is gehouden.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
(I) [gedaagde] c.s. zal veroordelen op eerste verzoek van [eiseres] de koopovereenkomst na te komen door tegen betaling van € 260.750,00 alle door [eiseres] in Recentes gehouden aandelen af te nemen, zulks op straffe van een dwangsom van € 50.000,00 te vermeerderen met € 5.000,00 per dag dat de overtreding voortduurt, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
(II) zal bepalen dat het vonnis op de voet van artikel 3:300 BW dezelfde kracht heeft als de in wettige vorm op te maken notariële leveringsakte tot overdracht van de aandelen indien [gedaagde] c.s. niet binnen vier weken na dagtekening van het vonnis aan de vordering onder (I) heeft voldaan en dat [gedaagde] c.s. hoofdelijk gehouden is om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 260.750,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag dat het vonnis in de plaats treedt van de leveringsakte;
Subsidiair:
(III) [gedaagde] c.s. zal veroordelen op eerste verzoek van [eiseres] door te onderhandelen over en op basis van de tussen partijen vastgelegde afspraken totdat er een overeenkomst tussen partijen is gesloten of alle partijen instemmen met beëindiging van de onderhandelingen zonder dat er een overeenkomst tot stand komt, zulks op straffe van een dwangsom van € 50.000,00 te vermeerderen met € 5.000,00 per dag dat de overtreding voortduurt, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
Primair en subsidiair:
(IV) [gedaagde] c.s. zal veroordelen in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiseres] vordert primair nakoming van de tussen partijen gesloten koopovereenkomst waarbij [eiseres] haar aandelen in Recentes aan [gedaagde] c.s. heeft verkocht tegen een koopprijs van € 260.750,00 die door een deskundige bindend is vastgesteld. Volgens [eiseres] hebben partijen over alle essentialia van de koopovereenkomst overeenstemming bereikt. Subsidiair stelt [eiseres] zich op het standpunt dat [gedaagde] c.s. gehouden is tot dooronderhandelen op basis van de reeds gemaakte afspraken tussen partijen. [eiseres] betoogt dat sprake is van een gerechtvaardigd 'totstandkomingsvertrouwen' waardoor het [gedaagde] c.s. niet meer vrij staat om de onderhandelingen af te breken.
3.3.
[gedaagde] c.s. voert als meest verstrekkend verweer dat [eiseres] in haar vorderingen niet-ontvankelijk is, omdat zij daarbij geen spoedeisend belang heeft. Voorts betoogt [gedaagde] c.s. dat [eiseres] een declaratoir vonnis vraagt en dat is in kort geding niet mogelijk. Tot slot betwist [gedaagde] c.s. dat tussen partijen een bindende koopovereenkomst tot stand is gekomen en dat zij verplicht zou zijn tot dooronderhandelen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat zij ingevolge artikel 22 lid 2 van de Aandeelhoudersovereenkomst bevoegd is om van het geschil kennis te nemen.
4.2.
Van een spoedeisend belang van [eiseres] bij zijn vorderingen is in voldoende mate gebleken. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat partijen tot op heden niet in staat zijn gebleken om een regeling te treffen met betrekking tot de koop en levering van de aandelen van [eiseres] in Recentes, ondanks de gezamenlijke inschakeling van deskundige FBM. Voorts heeft [eiseres] onweersproken gesteld dat onduidelijkheid bestaat over (de werking van) het relatie- en concurrentiebeding waaraan zij ingevolge artikel 7 van de Aandeelhoudersovereenkomst gebonden is.
4.3.
Vooropgesteld wordt dat in het gevorderde het vaststellen van een rechtstoestand ligt besloten en dat verdraagt zich niet goed met het voorlopige karakter van een kort geding waarin een declaratoir vonnis niet mogelijk is. Dit kan anders zijn indien sprake is van erkenning of als uit de stukken evident volgt dat sprake is van een volmaakte overeenkomst. Dit wordt evenwel door [gedaagde] c.s. uitdrukkelijk betwist. Om partijen toch enigszins duidelijkheid te bieden over de vraag of tussen hen een rechtsverhouding bestaat met betrekking tot de koop en levering van de aandelen van [eiseres] in Recentes overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
4.4.
In artikel 6:217 lid 1 BW is bepaald dat een overeenkomst tot stand komt door een aanbod en de aanvaarding daarvan. Verder is het voor de geldigheid van een overeenkomst noodzakelijk dat de verbintenissen die partijen op zich nemen, bepaalbaar zijn (artikel 6:227 BW). Dat betekent dat de leemten die de overeenkomst vertoont, moeten kunnen worden opgevuld met behulp van de wet, gewoonte of de eisen van redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 1 BW).
4.5.
Om tot het voorlopige oordeel te komen dat, zoals [eiseres] stelt, tussen [eiseres] en [gedaagde] c.s. een koopovereenkomst tot stand is gekomen, dient in de eerste plaats komen vast te staan dat deze partijen overeenstemming hebben bereikt over de hoofdzaken van deze koopovereenkomst. Indien dat niet het geval is, is niet voldaan aan het bepaalbaarheidsvereiste van artikel 6:227 BW en kan van een koopovereenkomst geen sprake zijn. De primair gevorderde betaling van de koopprijs van € 260.750,00 heeft [eiseres] gebaseerd op een koopovereenkomst tussen hem en [gedaagde] c.s. waarvan het bestaan ten stelligste door [gedaagde] c.s. wordt betwist. Zo ontkent [gedaagde] c.s. dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de koopprijs van de aandelen van [eiseres] .
4.6.
Vast staat dat de aandelen van [eiseres] in Recentes het voorwerp van de koopovereenkomst is. Tussen partijen is verder niet in geschil dat partijen op basis van de in artikel 14 van de statuten van Recentes en artikel 8 van de Aandeelhoudersovereenkomst neergelegde aanbiedingsplicht over de (ver)koop en levering van deze aandelen onderhandelingen hebben gevoerd om tot een overeenstemming te komen. Partijen hebben met name onderhandeld over de koopprijs in welk kader FBM als deskundige is ingeschakeld. [eiseres] heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat partijen het met elkaar eens zijn geworden over de koopprijs van de aandelen, een essentieel aspect van een koopovereenkomst. [gedaagde] c.s. heeft terecht aangevoerd dat de door FBM vastgestelde waarde van 100% van de aandelen van Recentes ad € 1.043.000,00 per 31 december 2019 – waarmee de waarde van de aandelen van [eiseres] een bedrag van € 260.750,00 vertegenwoordigt – “slechts” als een aanbod als bedoeld in artikel 14 van de statuten heeft te gelden. Anders dan [eiseres] kennelijk ingang wil doen vinden, is [gedaagde] c.s. niet gehouden om dit aanbod zonder meer te aanvaarden. Ingevolge de in artikel 14 van de statuten neergelegde blokkeringsregeling is [gedaagde] c.s. geheel vrij om de door FBM bepaalde waarde al dan niet als koopprijs te aanvaarden. [eiseres] heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [gedaagde] c.s. zich bij voorbaat heeft gecommitteerd aan de door FBM vastgestelde waarde als de te betalen koopprijs. Daarentegen heeft [gedaagde] c.s. bij
e-mail van 4 november 2020 zich expliciet het recht voorbehouden om na vaststelling van de waarde van de aandelen af te zien van overname van de aandelen van [eiseres] , van welk recht zij bij brief van 24 februari 2021 gebruik heeft gemaakt. Dat [gedaagde] c.s. na 4 november 2020 alsnog aan [eiseres] kenbaar zou hebben gemaakt geen gebruik te willen maken van dat recht, zoals [eiseres] stelt, is niet aannemelijk geworden. In een telefoongesprek tussen de advocaten van partijen op 12 november 2020 is de wens van [eiseres] (nogmaals) aan de orde geweest dat [gedaagde] c.s. afstand zou doen van haar recht om na vaststelling van de waarde af te zien van overname van de aandelen van [eiseres] . Die wens zou de advocaat van [gedaagde] c.s. met haar cliënt overleggen. Niet aannemelijk is geworden [gedaagde] c.s. vervolgens daadwerkelijk afstand heeft gedaan van voornoemd recht. Integendeel, in de e-mail van 17 november 2020 van [gedaagde] c.s. aan [eiseres] wordt daarover niet gerept en wordt verwezen naar artikel 14 van de statuten en artikel 8 en 11 van de aandeelhoudersovereenkomst als kader voor het aanbieden van de aandelen.
4.7.
Naar voorshands oordeel volgt uit het voorgaande dat tussen partijen geen overeenstemming is bereikt over de koopovereenkomst, omdat niet aannemelijk is geworden dat [gedaagde] c.s. het aanbod van [eiseres] heeft aanvaard. Het primair gevorderde dient aldus te worden afgewezen.
4.8.
Vervolgens is de vraag of het [gedaagde] c.s. vrijstond om de onderhandelingen met [eiseres] over een koopovereenkomst af te breken. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
4.9.
Uitgangspunt is dat ieder van de onderhandelende partijen – die verplicht zijn hun gedrag mede door elkaars gerechtvaardigde belangen te laten bepalen – vrij is de onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in het totstandkomen van de overeenkomst of in verband met de andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de mate waarin en de wijze waarop de partij die de onderhandelingen afbreekt tot het ontstaan van dat vertrouwen heeft bijgedragen en met de gerechtvaardigde belangen van deze partij. Hierbij kan ook van belang zijn of zich in de loop van de onderhandelingen onvoorziene omstandigheden hebben voorgedaan, terwijl, in het geval onderhandelingen ondanks gewijzigde omstandigheden over een lange tijd worden voortgezet, wat betreft dit vertrouwen doorslaggevend is hoe daarover ten slotte op het moment van afbreken van de onderhandelingen moet worden geoordeeld tegen de achtergrond van het gehele verloop van de onderhandelingen (HR 12 augustus 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7337, CBB/JPO). In dit arrest overweegt de Hoge Raad uitdrukkelijk dat de door hem gegeven maatstaf ter beoordeling van de vraag of het afbreken van onderhandelingen “onaanvaardbaar” is of niet, een “strenge en tot terughoudendheid nopende maatstaf” is.
4.10.
In dit kader heeft [gedaagde] c.s. ten eerste aangevoerd dat [eiseres] niet duidelijk heeft gemaakt op basis van welke “
reeds gemaakte afspraken tussen partijen” zou moeten worden dooronderhandeld. In de tweede plaats betwist [gedaagde] c.s. dat zij op enig moment bij [eiseres] een dusdanig gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dan wel sprake is van feiten of omstandigheden op grond waarvan zij tot dooronderhandelen gehouden is. In dit verband wijst [gedaagde] c.s. erop dat niet zij maar [eiseres] het initiatief heeft genomen om tot overdracht van de aandelen van [eiseres] in Recentes over te gaan. Verder hebben partijen afgesproken dat [eiseres] haar aandelen conform artikel 14 van de statuten zal aanbieden, dat een deskundige zal worden ingeschakeld ter bepaling van de waarde van de aandelen van Recentes en dat [gedaagde] c.s. zich uitdrukkelijk het (statutaire) recht heeft voorbehouden om af te zien van de overname van de aandelen van [eiseres] zodra deze waarde is vastgesteld. [eiseres] heeft dit alles onvoldoende weersproken. Dit betekent dat ook de subsidiaire vordering tot dooronderhandeling niet voor toewijzing in aanmerking komt.
4.11.
Al met al komt de voorzieningenrechter tot de slotsom dat de vorderingen van [eiseres] , zowel primair als subsidiair, moeten worden afgewezen.
4.12.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] c.s. worden tot op heden begroot op:
  • griffierecht € 4.200,00
  • salaris advocaat
Totaal € 5.216,00
4.13.
De gevorderde nakosten en wettelijke rente zullen, op de hierna te melden wijze, worden toegewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] c.s. tot op heden begroot op € 5.216,00, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J.S. Groeneveld - Koekkoek en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2021.