ECLI:NL:RBOVE:2021:2407

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 juni 2021
Publicatiedatum
15 juni 2021
Zaaknummer
8921888 \ CV EXPL 20-5419
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van een geldlening met verrekening en verjaring

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 1 juni 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres] en [gedaagde]. De vordering betreft de terugbetaling van een geldlening die de broer van [eiseres], [A], aan [gedaagde] heeft verstrekt. Na het overlijden van [A] vraagt [eiseres] als enige erfgename om terugbetaling van het resterende bedrag van de lening, dat € 3.150,00 bedraagt, plus buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. [gedaagde] heeft echter een tegenvordering ingesteld, waarbij hij zich beroept op verrekening van een door hem aan [A] verstrekte lening. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] de geldlening aan [eiseres] heeft erkend, maar dat zijn tegenvordering niet voldoende is onderbouwd. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] niet heeft aangetoond dat hij een geldlening aan [A] heeft verstrekt, waardoor zijn beroep op verrekening niet kan slagen. De vordering van [eiseres] wordt toegewezen, en [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, inclusief rente en proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in civiele zaken en de gevolgen van verjaring van vorderingen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 8921888 \ CV EXPL 20-5419
Vonnis van 1 juni 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende in [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiseres] ,
gemachtigde: mr. J.C.F. Kooijmans, (met toevoeging onder nummer 2GD8320)
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Eerder heeft de kantonrechter in deze zaak vonnis tussen partijen gewezen, dat is uitgesproken op 23 februari 2021. Daarin heeft de kantonrechter bepaald dat de zaak zich leent voor een mondelinge behandeling.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 mei 2021 via digitale verbinding (Skype). Partijen zijn verschenen, waarbij [eiseres] is bijgestaan door haar gemachtigde mr. Kooijmans. De griffier heeft aantekening gehouden van hetgeen is besproken.
1.3.
Ten slotte is bepaald dat vandaag eindvonnis tussen partijen zal worden gewezen.

2.De beoordeling

Waar de zaak over gaat

2.1.
De broer van [eiseres] , [A] , heeft een geldbedrag geleend aan [gedaagde] . [eiseres] vraagt als enig erfgename van [A] om terugbetaling van die lening. [gedaagde] heeft ook een geldbedrag aan [A] geleend en beroept zich daarom op verrekening. Omdat hij meer heeft geleend aan [A] dan andersom, heeft [gedaagde] voor het meerdere een tegenvordering ingesteld (een eis in reconventie).
Wat er vaststaat
2.2.
Partijen zijn elkaars ex-partners. [gedaagde] is lange tijd de mantelzorger geweest van [A] .
2.3.
Op 10 december 2018 heeft [A] een geldbedrag geleend van € 3.250,00 aan [gedaagde] . Van deze lening is een schuldbekentenis opgemaakt. Op 17 juni 2020 heeft [gedaagde] een bedrag van € 100,00 betaald aan [A] .
2.4.
[A] is op 5 oktober 2020 overleden. [eiseres] is zijn enige erfgename en heeft de erfenis van haar broer zuiver aanvaard.
2.5.
De gemachtigde van [eiseres] heeft op 17 november 2020 een brief gestuurd aan [gedaagde] waarin aanspraak wordt gemaakt op terugbetaling van de geldlening.
De vordering van [eiseres]
2.6.
[eiseres] vraagt de kantonrechter om de volgende veroordelingen uit te spreken. Zij wil dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt om het restant van de geldlening terug te betalen, wat neer komt op een bedrag van € 3.150,00, tezamen met een bedrag van € 532,40 aan buitengerechtelijke incassokosten, plus de wettelijke rente.
Het verweer daartegen
2.7.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat hij ook een geldbedrag heeft geleend aan [A] . Deze lening is in 2006 aangegaan in het kader van een verhuizing van [A] , en bestaat uit door [gedaagde] bestede tijd en door hem ten behoeve van die verhuizing gekochte spullen. [A] en [gedaagde] hebben een bedrag van € 4.000,00 afgesproken, aldus [gedaagde] . Als verweer tegen de vordering van [eiseres] doet [gedaagde] daarom een beroep op verrekening.
De tegenvordering van [gedaagde]
2.8.
[gedaagde] vraagt de kantonrechter om [eiseres] te veroordelen tot betaling van een geldbedrag van € 850,00, het bedrag dat overblijft na het tegen elkaar wegstrepen van de beide geldleningen.
Het verweer daartegen
2.9.
[eiseres] heeft de geldlening waar [gedaagde] zich op beroept weersproken. Volgens [eiseres] had [A] indertijd geld ontvangen uit een erfenis en was er dus voor hem geen enkele reden om een geldlening aan te gaan. Bovendien heeft [gedaagde] de geldlening niet bewezen, aldus [eiseres] . De schuldbekentenis is namelijk niet ondertekend en niet van een nadere toelichting voorzien. Voor zover [gedaagde] al een vordering zou toekomen, is deze volgens [eiseres] verjaard.
Het oordeel van de kantonrechter
2.10.
Voor wat betreft de vordering van [eiseres] (in conventie) is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] het restant van de geldlening aan [eiseres] moet terugbetalen. [gedaagde] heeft deze geldlening namelijk erkend. Daarnaast is de kantonrechter van oordeel dat niet is vast komen te staan dat [gedaagde] ook een geldbedrag heeft uitgeleend aan [A] , zodat [gedaagde] geen beroep op verrekening kan doen. [gedaagde] heeft namelijk de door hem gestelde geldlening aan [A] onvoldoende onderbouwd. Dit terwijl het wel aan [gedaagde] is om te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat deze tegenvordering waarmee hij wenst te verrekenen, bestaat. Er staat weliswaar een schuldbekentenis op papier, maar deze schuldbekentenis is niet ondertekend en wordt bovendien door [eiseres] betwist. Ook heeft [eiseres] onweersproken gesteld dat er voor [A] , vanwege een erfenis, geen aanleiding was om bij een ander geld te lenen. Gelet op deze gemotiveerde betwisting van [eiseres] lag het op de weg van [gedaagde] om zijn standpunt nader te onderbouwen. Nu hij dit niet heeft gedaan kan niet van het bestaan van de door hem gestelde geldlening van hem aan [A] worden uitgegaan en kan zijn beroep op verrekening niet slagen. Dit geldt temeer nu [gedaagde] tijdens de zitting heeft aangegeven dat het mogelijk is dat [A] al een deel van de vordering heeft terugbetaald.
2.11.
Gelet op het voorgaande zal de vordering van [eiseres] (in conventie) worden toegewezen. Omdat [gedaagde] tegen de gevorderde wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten geen verweer heeft gevoerd, worden deze als op de wet gegrond worden toegewezen.
2.12.
Nu niet voldoende is onderbouwd dat [gedaagde] geld heeft geleend aan [A] wordt aan bewijslevering niet toegekomen en kan de tegenvordering van [gedaagde] (in reconventie) ook niet worden toegewezen. Bovendien is, zoals door [eiseres] terecht aangevoerd, de vordering op grond van 3:307 lid 1 BW verjaard.
Conclusie
2.13.
De slotsom is dat de vorderingen van [eiseres] zullen worden toegewezen, en de vordering van [gedaagde] afgewezen. [gedaagde] zal als de verliezende partij zowel in conventie als in reconventie worden veroordeeld in de proceskosten.
2.14.
Aan [eiseres] is een toevoeging verleend. Daarom zijn in deze zaak de explootkosten door de griffier voorgeschoten. Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag is een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling aan de griffier van de voorgeschoten exploot- en/of advertentiekosten niet mogelijk. De proceskosten aan de kant van [eiseres] worden in conventie begroot op € 83,00 aan griffierecht en € 436,00 aan salaris gemachtigde (twee punten, voor de dagvaarding en de mondelinge behandeling, maal het tarief van € 218,00). In reconventie worden de proceskosten begroot op € 218,00 (één punt, voor de conclusie van antwoord in reconventie). De nakosten worden begroot op
€ 109,00 (een half punt van het salaris gemachtigde, met een maximum van € 124,00).

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 3.682,40, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] begroot op
€ 739,00, en in de nakosten, begroot op € 109,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de veertiende dag na de datum van dit vonnis;
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koene, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2021.