Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
wonende in [woonplaats] ,
wonende in [woonplaats] ,
Rechtbank Overijssel
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 1 juni 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres] en [gedaagde]. De vordering betreft de terugbetaling van een geldlening die de broer van [eiseres], [A], aan [gedaagde] heeft verstrekt. Na het overlijden van [A] vraagt [eiseres] als enige erfgename om terugbetaling van het resterende bedrag van de lening, dat € 3.150,00 bedraagt, plus buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. [gedaagde] heeft echter een tegenvordering ingesteld, waarbij hij zich beroept op verrekening van een door hem aan [A] verstrekte lening. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] de geldlening aan [eiseres] heeft erkend, maar dat zijn tegenvordering niet voldoende is onderbouwd. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] niet heeft aangetoond dat hij een geldlening aan [A] heeft verstrekt, waardoor zijn beroep op verrekening niet kan slagen. De vordering van [eiseres] wordt toegewezen, en [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, inclusief rente en proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in civiele zaken en de gevolgen van verjaring van vorderingen.