ECLI:NL:RBOVE:2021:2408

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 juni 2021
Publicatiedatum
15 juni 2021
Zaaknummer
C/08/255449 / HA ZA 20-414
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Bottenberg - van Ommeren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om overlegging van bankafschriften in het kader van onrechtmatig handelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 9 juni 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser en gedaagde. Eiser vorderde op basis van artikel 22 Rv dat gedaagde bankafschriften zou overleggen, omdat hij meende dat gedaagde onrechtmatig had gehandeld door vermogensbestanddelen aan het verhaal door schuldeisers te onttrekken. Eiser stelt dat gedaagde als 'strovrouw' voor A heeft gefungeerd, die bij vonnis van 10 juni 2020 was veroordeeld om aan eiser een bedrag van € 800.000,00 te betalen. Eiser heeft geen rechtmatig belang bij de gevraagde bescheiden, omdat hij zijn vorderingen onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank oordeelt dat eiser niet kan aantonen dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld en dat de vordering tot overlegging van bankafschriften moet worden afgewezen. De rechtbank maakt geen gebruik van haar bevoegdheid om gedaagde te bevelen de stukken over te leggen, omdat het doel van artikel 22 Rv is om verduidelijking te krijgen over onduidelijke stellingen, en niet om nieuwe feiten te introduceren. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten. In reconventie wordt verklaard voor recht dat eiser onrechtmatig heeft gehandeld door conservatoir beslag te leggen op de goederen van gedaagde, en ook hiervoor wordt eiser in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/255449 / HA ZA 20-414
Vonnis van 9 juni 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. V.L.M.J. Boitelle te Hilversum,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. J. van Groningen te Middelharnis.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis in de hoofdzaak en het eindvonnis in het incident van12 mei 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald. Het vonnis is bepaald op vandaag.

2.De verdere beoordeling

in conventie

2.1.
De rechtbank herhaalt hier hetgeen zij in het tussenvonnis van 12 mei 2021 in de hoofdzaak heeft overwogen.
2.2.
De vraag die in de hoofdzaak in conventie moet worden beantwoord is of [gedaagde] kan worden bevolen over te gaan tot het overleggen van de door [eiser] in de dagvaarding genoemde bankafschriften én of [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] door vermogensbestanddelen aan het verhaal door schuldeisers te onttrekken op grond waarvan [gedaagde] gehouden is de schade te vergoeden, zoals [eiser] stelt en [gedaagde] betwist.
Vordering tot geven van bevel overlegging bankafschriften op basis van artikel 22 Rv
2.3.
[eiser] vordert dat [gedaagde] wordt bevolen bankafschriften te overleggen waarvan zij een bedrag van € 238.500,00 naar de kwaliteitsrekening van [notaris] te Enschede heeft overgemaakt en bankafschriften waarvan de aanschaf van de [auto] met kenteken [kenteken] is voldaan.
2.4.
[eiser] grondt zijn vordering tot overlegging van de door hem verlangde bescheiden op artikel 22 Rv. In dat artikel is neergelegd dat de rechter in alle gevallen en in elke stand van de procedure, partijen kan bevelen bepaalde stellingen toe te lichten of bepaalde op de zaak betrekking hebbende bescheiden over te leggen. Artikel 22 Rv geeft de rechter een discretionaire bevoegdheid (“
de rechter kan …”) en biedt geen grondslag voor een vordering van een partij. Aan artikel 22 Rv kan [eiser] daarom geen vorderingsrecht ontlenen. Om die reden dient het gevorderde zoals in de dagvaarding geformuleerd onder 1. en 2. reeds te worden afgewezen. Dat laat onverlet dat de rechter op een gemotiveerd verzoek van een partij om gebruik te maken van die bevoegdheid, ook gemotiveerd moet beslissen.
Onderbouwing verzoek gebruik te maken van artikel 22 Rv
2.5.
[eiser] legt in de kern aan (al) zijn vorderingen ten grondslag dat hij [gedaagde] verwijt dat zij heeft gefungeerd als “strovrouw” voor [A] teneinde vermogensbestanddelen te onttrekken aan het verhaal door schuldeisers van [A] . [eiser] is een schuldeiser van [A] . [A] is namelijk bij vonnis van deze rechtbank van 10 juni 2020 veroordeeld om aan [eiser] te betalen een bedrag van (in hoofdsom) € 800.000,00.
[gedaagde] heeft vermogensbestanddelen aan het vermogen onttrokken doordat zij een onroerende zaak, een woning in [plaats] , zonder dat zij daarvoor enige financiering benodigd had, heeft gekocht. [gedaagde] heeft dit onroerend goed met een waarde van € 238.500,00, aangeschaft met geld dat toebehoort aan, althans verstrekt is door [A] dat afkomstig is van het bedrag van € 746.693,00 dat [eiser] op 28 december 2019 aan [A] heeft overgemaakt. Ook heeft [gedaagde] met een gedeelte van dat bedrag van € 746.693,00 een [auto] ter waarde van € 150.000,00 aangeschaft. Zoals [eiser] , bij monde van zijn advocaat, ter zitting heeft toegelicht wil hij de bankafschriften inzien rondom het transport van het onroerend goed in [plaats] .
Wat betreft de [auto] wenst hij de bankafschriften in te zien in de periode van twee maanden rond de aankoop. Verder wil hij de bankafschriften inzien vanaf
28 december 2018, toen het bedrag van € 746.693,00 is overgemaakt door [eiser] .
[eiser] kan het gelijk van zijn stellingen alleen bewijzen met het overleggen door [gedaagde] van deze stukken, aldus [eiser] . Tot nu toe zijn al zijn incassopogingen jegens [A] zonder resultaat gebleven omdat [A] er alles aan doet (deed, rechtbank) om mogelijke vermogensbestanddelen aan zijn schuldeisers te onttrekken. Gezien de lange duur van samenleving en zakelijke samenwerking tussen [gedaagde] en [A] en hun eerder gezamenlijke activiteiten in het verleden mag [eiser] er in redelijkheid van uitgaan dat de aanschaf van de onroerende zaak te [plaats] en de [auto] feitelijk zijn gefinancierd met geld dat afkomstig is van [A] . Hij voelt zich opgelicht door [gedaagde] en [A] . Het handelen van [gedaagde] en [A] is onrechtmatig.
Standpunt [gedaagde]
2.6.
[gedaagde] heeft het standpunt van [eiser] betwist en geconcludeerd tot afwijzing van het gevorderde. Zij voert daartoe aan dat zij geen schuldeisers van [A] heeft benadeeld en ook niet onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld. [A] heeft geen geld dat hij van [eiser] heeft ontvangen, aan haar doorgesluisd. Als zij haar bankafschriften zou moeten overleggen, zullen daarop geen overschrijvingen van
[A] te zien zijn, behalve voor de huur van de bedrijfsruimte. [eiser] heeft geen enkele onderbouwing gegeven van zijn standpunt. Hij komt niet verder dan een ongefundeerd vermoeden daarvan. Bovendien volgt uit de eigen stellingen van [eiser] dat uit de bankafschriften nog maar moet blijken of hij een vordering op [gedaagde] heeft. Zo stelt [eiser] in zijn dagvaarding onder het kopje “bewijsaanbod” dat de vordering gegrond kan zijn, maar dat deze ook ongegrond kan zijn. Er is sprake van een “fishing expedition”. Van een aannemelijk gemaakt civielrechtelijk belang bij de gevraagde bescheiden is geen sprake. Zijn vorderingen ontberen iedere grondslag en zijn op voorhand kansloos.
[eiser] dient daarom te worden veroordeeld in de volledige proceskosten, waaronder de werkelijke advocaatkosten.
Beoordeling door de rechtbank en motivering van de beslissing
2.7.
Artikel 22 Rv is het instrument voor de rechter om in de civiele procedure (in elke stand waarin die procedure zich bevindt) informatie op te vragen bij partijen die hij meent nodig te hebben om te kunnen beslissen in het aan hem voorgelegde geval, waaronder het overleggen van op de zaak betrekking hebbende bescheiden. De rechtbank zal van die bevoegdheid in deze procedure geen gebruik maken en overweegt daartoe als volgt.
2.8.
Het doel van artikel 22 Rv is verduidelijking te krijgen over op zichzelf onduidelijke stellingen en aan die stellingen ten grondslag gelegde feiten. De rechter mag een toelichting vragen, en niet vragen naar nieuwe feiten om tot nieuwe stellingen te komen. De rechter is en blijft immers lijdelijk. Het is aan partijen om de aard en de omvang van het geschil te bepalen waarover de rechter dient te beslissen.
2.9.
Nu [eiser] zich beroept op de rechtsgevolgen van de beweerdelijke onrechtmatige daad (het onttrekken van vermogensbestanddelen aan het vermogen van [A] zodat schuldeisers met lege handen achterblijven), rust op hem de stelplicht en bewijslast van die onrechtmatige daad. Het is derhalve aan [eiser] om zijn standpunt terzake voldoende te onderbouwen met feiten en omstandigheden en vervolgens aan [gedaagde] om dit standpunt voldoende gemotiveerd te betwisten, alvorens de rechter aanleiding zal zien partijen te bevelen bepaalde stellingen toe te lichten of bepaalde op de zaak betrekking hebbende bescheiden over te leggen.
[eiser] heeft zijn standpunt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. [eiser] heeft slechts verwezen naar de aankoop door [gedaagde] van een onroerende zaak te [plaats] en de aankoop van een [auto] , waarvan hij vermoedt dat deze met gelden van [A] zijn gefinancierd. Dat is onvoldoende om het gestelde onrechtmatig handelen mee aan te tonen. Ook als [gedaagde] de bankafschriften zou overleggen en daaruit blijkt dat zij geld heeft ontvangen van [A] , kan daaruit immers nog steeds niet worden afgeleid dat dit geld afkomstig is van [eiser] en evenmin zou daaruit dan zonder meer de conclusie kunnen worden getrokken dat [gedaagde] opzettelijk heeft samengespannen met [A] teneinde vermogensbestanddelen te onttrekken aan het verhaal door schuldeisers van [A] . Het zegt niet iets over de verdere vermogenspositie van [A] of over de intentie van partijen. Het zou aantonen dat [gedaagde] onwaarheid daarover heeft gesproken, maar ook dat kan uiteindelijk niet
aantonendat zij met [A] heeft samengespannen om zijn schuldeisers te benadelen.
[gedaagde] heeft het standpunt van [eiser] bovendien gemotiveerd betwist, onder meer door te verwijzen naar de brief van haar belastingadviseur de heer [B] waarin hij heeft verklaard dat de vermogenspositie van [gedaagde] voldoende is om investeringen te kunnen doen (productie 11 bij dagvaarding).
2.10.
De (door [gedaagde] weersproken) stelling van [eiser] dat alles er op wijst dat [A] en [gedaagde] een twee-eenheid waren, dat [A] bij [gedaagde] inwoonde en dat [gedaagde] op 15 januari 2019 een tweetal vennootschappen heeft opgericht die kennelijk als doel hebben om de door haar voorgenomen deelname in het onroerend goed project van [eiser] en [A] onder te brengen, maakt dit niet anders. Het gaat er uiteindelijk om dat [eiser] zal moeten aantonen dat [gedaagde] met [A] heeft samengespannen om de vermogenspositie van [A] zo te manipuleren dat schuldeisers geen verhaal meer kunnen nemen. Zelfs als [A] en [gedaagde] in feite een twee-eenheid waren - waarvoor inderdaad wel aanwijzingen gevonden kunnen worden in de overgelegde stukken, in elk geval dat zij meer samenwerkten dan [gedaagde] wil doen geloven - kan daaruit niet de onontkoombare conclusie worden getrokken dat zij tot doel hadden de schuldeisers van [A] te benadelen.
2.11.
[eiser] vordert schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen van [gedaagde] en wenst de beschikking te krijgen over bankafschriften die steun zouden
kunnengeven aan zijn eigen stellingen en waaruit zou
kunnenblijken dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] op de wijze zoals door hem gesteld. Daarmee miskent [eiser] naar het oordeel van de rechtbank dat artikel 22 Rv (evenals artikel 843a Rv, zie in dat verband de conclusie van de A-G Strikwerda bij het arrest van de Hoge Raad van 18 februari 2000 (ECLI:NL: PHR:2000:AA4877: "
Art. 843a Rv biedt dus niet de mogelijkheid voor het opvragen van documenten waarvan de eiser slechts vermoedt dat zij wel eens steun zouden kunnen geven aan zijn stellingen. (…).") daarvoor geen ruimte biedt. Naar het oordeel van de rechtbank is eveneens sprake van een “fishing expedition”.
2.12.
Kortom, [eiser] heeft geen rechtmatig belang bij de gevraagde bescheiden.
De rechtbank zal geen gebruik maken van haar bevoegdheid ex artikel 22 Rv om [gedaagde] te bevelen bepaalde stukken over te leggen.
2.13.
Nu [eiser] zijn stellingen onvoldoende heeft onderbouwd, gaat de rechtbank voorbij aan het door hem gedane bewijsaanbod. Dit overigens los van het antwoord op de vraag of het bewijsaanbod als voldoende specifiek en relevant kan worden aangemerkt.
[eiser] wenst immers enerzijds overlegging van bankafschriften ter onderbouwing van zijn standpunt dat sprake is van onrechtmatig handelen, waarvan het ook in zijn eigen woorden overigens nog maar zeer de vraag is of daaruit zou kunnen blijken dat er sprake is van onrechtmatig handelen in de door [eiser] bedoelde zin (“
Uit de bewijsmiddelen - de dagafschriften - kan blijken dat de vordering van [eiser] gegrond is, maar ook dat deze ongegrond is”) en anderzijds biedt hij aan “
zijn posita te bewijzen door alle middelen rechtens, speciaal door getuigen”, zonder nadere duiding daarvan in de dagvaarding.
Schadevergoeding
2.14.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de door [eiser] gevorderde veroordeling tot schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen, dient te worden afgewezen.
Proces- en nakosten
2.15.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proces- en nakosten worden veroordeeld, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente. De rechtbank ziet in de door [gedaagde] gestelde omstandigheden onvoldoende reden om [eiser] te veroordelen in de werkelijke kosten van dit geding.
De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht 1.639,00
- salaris advocaat
4.982,00(2 punten × tarief € 2.491,00)
Totaal € 6.621,00.
in reconventie
2.16.
[gedaagde] heeft in reconventie een verklaring voor recht gevorderd dat [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld door ten laste van [gedaagde] conservatoir beslag te leggen, met veroordeling van vergoeding van de door [gedaagde] geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente.
[eiser] heeft het door [gedaagde] gestelde betwist.
Verklaring voor recht
2.17.
Uit hetgeen in conventie is overwogen volgt dat de gevorderde verklaring voor recht dat [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld door ten laste van [gedaagde] conservatoir beslag te leggen dient te worden toegewezen. Het door [eiser] ten laste van [gedaagde] gelegde conservatoire beslag is ten onrechte gelegd. [eiser] heeft, zoals in conventie is overwogen, geen vordering op [gedaagde] . Er is sprake van een onrechtmatig beslag.
Verwijzing schadestaat
2.18.
[eiser] is in beginsel gehouden de schade die [gedaagde] als gevolg van dit onrechtmatig handelen lijdt te vergoeden. [gedaagde] heeft verwijzing naar de schadestaatprocedure gevorderd en geen concrete stelling over de omvang van de schade ingenomen. De schadegevolgen staan aldus (nog) niet vast, de rechtbank heeft onvoldoende aanknopingspunten om al over te gaan tot een begroting van schade. Evenmin is aannemelijk geworden dat het onrechtmatig handelen van [eiser] schade heeft veroorzaakt bij [gedaagde] . Dat [gedaagde] de beslagen onroerende zaak aan [het adres] te [woonplaats] niet in eigendom heeft kunnen overdragen is onvoldoende gesteld of gebleken. Van een onlangs geplande en niet doorgegane verkoop dan wel een aanstaande verkoop is de rechtbank niet gebleken. Overigens kan een onroerende zaak, ook al is het bezwaard met beslag, wel degelijk worden verkocht en in eigendom worden overgedragen. Bij dit alles komt dat [gedaagde] ter zitting heeft verklaard dat het landgoed te [woonplaats] al jaren te koop staat en dat ze “
geen haast” heeft bij verkoop daarvan.
De rechtbank zal de vordering om [eiser] te veroordelen tot schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet zal dan ook afwijzen. [gedaagde] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij schade heeft geleden.
Proces-en nakosten
2.19
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proces-en nakosten worden veroordeeld, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente. Nu de vordering in reconventie voortvloeit uit het verweer in conventie dienen de punten voor het toepasselijke liquidatietarief te worden gehalveerd. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op: € 2.491,00 (2 punten × factor 0,5 × tarief € 2.491,00).

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 6.621,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
in reconventie
3.3.
verklaart voor recht dat [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld door ten laste van [gedaagde] conservatoir beslag te leggen,
3.4.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 2.491,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.5.
wijst af het meer of anders gevorderde,
in conventie en reconventie
3.6.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 255,00 zonder betekening in conventie en reconventie tezamen aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
3.7.
verklaart onderdeel 3.2., 3.4. en 3.6. van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Bottenberg - van Ommeren en in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2021.