ECLI:NL:RBOVE:2021:2473

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 juni 2021
Publicatiedatum
17 juni 2021
Zaaknummer
08-276703-20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot moord met mededaders in Enschede

Op 17 juni 2021 heeft de Rechtbank Overijssel een 36-jarige vrouw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 jaar en tbs met dwangverpleging voor haar rol in een poging tot moord op een medeflatbewoner in Enschede. De vrouw, samen met twee mededaders van 18 en 16 jaar, heeft geprobeerd het slachtoffer te doden omdat zij dacht dat hij pedofiel was. De rechtbank oordeelde dat de vrouw en haar mededaders het slachtoffer met een mes en knuppels hebben aangevallen, wat leidde tot ernstige verwondingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde feit, namelijk medeplegen van poging tot moord, wettig en overtuigend bewezen. De vrouw heeft voorafgaand aan de aanval gesprekken gevoerd met haar mededaders over de uitvoering van de aanval, wat de rechtbank als een zorgwekkende koelbloedigheid beschouwde. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische stoornissen van de vrouw, die haar gedragskeuzes deels beïnvloedden. De rechtbank oordeelde dat de ernst van het feit een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigde, maar dat behandeling binnen het kader van tbs noodzakelijk was om het recidivegevaar te beperken. De mededaders kregen jeugddetentie en jeugd-tbs opgelegd. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 19.294,68 aan het slachtoffer toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige Kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-276703-20 (P)
Datum vonnis: 17 juni 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1984 in [geboorteplaats] ,
wonende in [adres 1] ,
thans verblijvende: P.I. Zwolle Zuid 2 te Zwolle.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 3 juni 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Leusink- van Dijk en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. P.S. Wibbelink, advocaat te Borne, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er – na wijziging van de tenlastelegging van 19 april 2021 – kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met één of meer anderen heeft geprobeerd om [slachtoffer] te doden door hem meermalen met een mes in de rug te steken en (meermalen) met gebalde vuisten, een houten knuppel en een stalen knuppel tegen zijn lichaam en op zijn hoofd te stompen/slaan.
Dit is primair ten laste gelegd als poging tot moord, subsidiair als een poging tot doodslag met diefstal met geweld en meer subsidiair als een poging tot doodslag.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
zij op of omstreeks 1 november 2020 te Enschede, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven (meermalen) met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp, in de rug, althans in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of (meermalen) (met kracht) met gebalde vuisten en/of een houten knuppel en/of een stalen knuppel, althans een of meer hard(e) voorwerp(en), op/tegen het lichaam en/of het hoofd van die [slachtoffer] heeft gestompt/geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 1 november 2020 te Enschede, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet (meermalen) met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp, in de rug, althans in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of (meermalen) (met kracht) met gebalde vuisten en/of een houten knuppel en/of een stalen knuppel, althans een of meer hard(e) voorwerp(en), op/tegen het lichaam en/of het hoofd van die [slachtoffer] heeft gestompt/geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welk strafbaar feit, te weten poging tot doodslag (in vereniging) (strafbaar gesteld in artikel 287 jo artikel 45 en/of 47 Wetboek van Strafrecht) werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten een diefstal met geweld (in vereniging gepleegd), van enig geldbedrag en/of enig goed, toebehorende aan [slachtoffer] , en welke poging tot doodslag (in vereniging) werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan andere deelnemer(s) aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 1 november 2020 te Enschede, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven (meermalen) met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp, in de rug, althans in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of (meermalen) (met kracht) met gebalde vuisten en/of een houten knuppel en/of een stalen knuppel, althans een of meer hard(e) voorwerp(en), op/tegen het lichaam en/of het hoofd van die [slachtoffer] heeft gestompt/geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft overeenkomstig een door haar overgelegd schriftelijk requisitoir gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft overeenkomstig een door haar overgelegde pleitnota bepleit dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 1 november 2020 belde verdachte [verdachte] het alarmnummer 112 met de mededeling dat haar buurman net was neergestoken. Naar aanleiding daarvan kregen de verbalisanten die belast waren met de (noodhulp)surveillancedienst de opdracht om – samen met twee andere teams – naar de [adres 2] te gaan. Ter plaatse troffen de verbalisanten een hevig bloedende [slachtoffer] aan met drie wonden in zijn rug, een bebloed hoofd en een grote wond in zijn achterhoofd, liggend in een plas bloed.
De letselrapportage vermeldt dat [slachtoffer] uitgebreid schedel-hersenletsel, uitgebreid aangezichtsletsel en (drie) diepe steekverwondingen op de rug had. Daarnaast was er inwendig letsel in de vorm van een bloeding in de long bij de milt en een kleine bloeding in de hersenen met lucht. De huid op de achterzijde van het hoofd (scheurwond) moest met chirurgische krammen bijeen worden gehouden. In verband met het uitgebreide letsel werd [slachtoffer] een week in coma gehouden en beademd op de intensive care.
Een paar uur voordat [slachtoffer] dusdanig gewond raakte, nam zijn buurvrouw – verdachte [verdachte] – contact met hem op over een televisie die [slachtoffer] wilde verkopen. [verdachte] vertelde een potentiële koper te kennen en maakte de afspraak om bij het gesprek met die potentiële koper aanwezig te zijn, als een excuus om de woning van [slachtoffer] te betreden en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] binnen te laten. Eenmaal in de woning maakten de verdachten eerst een praatje met [slachtoffer] om hem op zijn gemak te stellen. Toen [slachtoffer] zich omdraaide, sloeg [medeverdachte 1] met de zelf meegenomen metalen knuppel op het hoofd van die [slachtoffer] . Op dat moment zette [medeverdachte 2] twee door hem meegenomen aanstekers tussen zijn vingers en begon hij met die hand op [slachtoffer] in te slaan. Daarna stak [verdachte] hem meerdere keren met het door haar meegenomen mes in de rug. Bij de aanval op [slachtoffer] maakte [medeverdachte 1] ook gebruik van de houten knuppel die zich reeds in de woning bevond. [slachtoffer] zakte in elkaar en er ontstond een grote plas bloed. Nadat de verdachten [slachtoffer] naar de bank hadden verplaatst, werden zij gestoord door een kennis van het slachtoffer, de heer [getuige] , die aanbelde. [verdachte] ging naar buiten deze [getuige] tegemoet, waardoor [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] samen met [slachtoffer] in de woning achterbleven. Zij probeerden [slachtoffer] stil te houden, maar [slachtoffer] bleef geluid maken en ‘afhouders’ met zijn voet geven. In reactie daarop sloeg [medeverdachte 2] drie keer met de metalen knuppel, waarvan twee keer op het hoofd van [slachtoffer] .
Verdachten [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben voorafgaand aan 1 november 2020 diverse telefoongesprekken gevoerd om de aanval op het slachtoffer onderling te plannen. Eén van die telefoongesprekken betreft een gesprek van 24 oktober 2020, waarin [verdachte] tegen [medeverdachte 2] heeft gezegd dat hij mensen moest regelen, omdat ‘deze man’ echt aangepakt moest worden, en dat zij het wel afmaakte wanneer die man klappen had gehad. In het telefoongesprek van 25 oktober 2020 heeft [verdachte] tegen [medeverdachte 2] gezegd dat zij aan het nadenken was over wat de beste manier is om het mes er in te jagen en dat ze dacht dat van achteren het beste was, omdat ‘hij’ het dan niet in de gaten zou hebben. Een ander telefoongesprek betreft het gesprek van 31 oktober 2020, waarin [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] onder andere spraken over de onderlinge taakverdeling bij de geplande aanslag op het beoogde slachtoffer, het voorkomen van dadersporen door het aantrekken van een dubbele laag kleding en door na hun daad te douchen in de woning van het slachtoffer, de mee te nemen metalen knuppel en de wijze waarop met die knuppel de meeste schade kan worden toegebracht bij het slachtoffer.
4.3.2
Het primair ten laste gelegde
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens haar geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. [1]
1. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 3 juni 2021, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , van 1 november 2020, pagina 25.
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , van 12 november 2020, pagina’s 165, 166, 168 en 170 t/m 175.
4. Het schriftelijk bescheid, te weten een Letselrapportage Forensische Geneeskundige van GGD Twente, opgemaakt door drs. A.J. Schrooyen, forensisch arts, van
3 november 2020, pagina’s 295 t/m 297, inclusief bijlage, pagina’s 299 t/m 330.
5. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 2] van 13 november 2020, pagina’s 562, 563, 565 t/m 568 en 570.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hierboven genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op
of omstreeks1 november 2020 te Enschede,
in elk geval in Nederland,tezamen en in vereniging met
een of meeranderen
, althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven
(meermalen
)met een mes
, althans een scherp/puntig voorwerp,in de rug
, althans in het lichaamvan die [slachtoffer] heeft gestoken en
/of (meermalen
) (met kracht
)met gebalde vuisten en
/ofeen houten knuppel en
/ofeen stalen knuppel
, althans een of meer hard(e) voorwerp(en),op/tegen het lichaam en
/ofhet hoofd van die [slachtoffer] heeft gestompt/geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair
het misdrijf: medeplegen van poging tot moord.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft overeenkomstig een door haar overgelegd schriftelijk requisitoir gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren en dat daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt opgelegd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft overeenkomstig een door haar overgelegde pleitnota zich primair op het standpunt gesteld dat een detentie van bijvoorbeeld vijf jaren met aftrek van het voorarrest passend en geboden is in combinatie met een terbeschikkingstelling met voorwaarden en heeft de rechtbank verzocht over te gaan tot aanhouding van de zaak teneinde een maatregelenrapport te laten opstellen. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld te volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
De feiten en omstandigheden
Op enig moment heeft verdachte vernomen dat haar buurman [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) in het verleden zou zijn veroordeeld voor seksueel misbruik van minderjarigen. Naar aanleiding daarvan heeft verdachte bedacht dat zij haar buurman uit de weg moest ruimen en heeft daar vervolgens haar 16-jarige zoon en een 18-jarige vriend van haar zoon bij betrokken. Samen is het drietal tot het plan gekomen om het slachtoffer aan te pakken op de wijze waarop dat zich op 1 november 2020 heeft voltrokken. Daarbij hebben zij het doen voorkomen alsof zij een televisie wilden kopen en zijn met dat excuus de woning van het slachtoffer binnengedrongen. Vervolgens hebben zij hem met knuppels, gebalde vuisten en een mes belaagd. Het was de bedoeling van verdachten dat het slachtoffer pas na lange tijd dood gevonden zou worden. Om dit te bereiken zou verdachte via de wifi van het slachtoffer, met zijn telefoon berichten blijven verzenden om op die manier de indruk te wekken dat hij nog leefde. Dat [getuige] nét op het moment van de aanslag aanbelde, is de redding van het slachtoffer geweest. Naar aanleiding daarvan is verdachte immers naar buiten gegaan om te verhinderen dat hij de woning binnen zou gaan en het zwaargewonde slachtoffer zou aantreffen, waarna ook haar medeverdachten de aanval hebben gestaakt en op de vlucht zijn geslagen. Op dat moment was het slachtoffer al zodanig verwond dat hij met spoed naar de intensive care is gebracht, waar hij een week in coma is gehouden en beademd. Het slachtoffer heeft de aanval ternauwernood overleefd, hetgeen niet aan verdachte en haar medeverdachten is te danken. Dat verdachte na betrapping door [getuige] toch 112 belde, doet daar niet aan af. Dat deed zij uitsluitend om de kwalijke rol te verhullen die zij in het geheel heeft gespeeld.
Het plan om het slachtoffer te doden was afkomstig van verdachte. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat zij haar medeverdachten – zijnde twee jonge, beïnvloedbare jongens met een reeds belast verleden – bij dat plan heeft betrokken. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de verbijsterend koelbloedige, laconieke wijze waarop verdachte met haar jonge medeverdachten over de te verrichten handelingen heeft gesproken tijdens de voorbereidende besprekingen. Het plan werd op even weerzinwekkende wijze uitgevoerd als daarover werd gesproken: het slachtoffer werd in zijn eigen woning in de val gelokt door zijn buurvrouw met wie hij goed contact dacht te hebben en werd vervolgens door een explosie van geweld overspoeld. In het nadeel van verdachte wordt voorts meegewogen dat zij – nadat [getuige] had aangebeld en argwaan begon te krijgen – het alarmnummer heeft gebeld en een verhaal heeft bedacht over Russen die het slachtoffer zouden hebben aangevallen op het moment dat zij bij hem op bezoek was en dat zij nog heeft getracht om eerste hulp te verlenen, welk verhaal zij heeft verzonnen met het kennelijke doel om zelf aan een eventuele verdenking en vervolging te ontkomen.
Tot slot overweegt de rechtbank dat niet duidelijk is geworden wat het motief voor de voorgenomen moord is geweest. Zelf stelt verdachte dat dit gelegen is in een eerdere veroordeling van het slachtoffer wegens een zedendelict. Er zijn echter ook aanwijzingen voor roof als motief. Verdachte wist dat het slachtoffer geld in huis had en was ook op de hoogte van de verstopplekken. Ook wees zij haar medeverdachten op het feit dat er bij het slachtoffer wat te halen viel.
De persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennis genomen van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 mei 2021 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de inhoud van hetgeen over de persoon van verdachte is opgenomen in het Pro Justitia-rapport (triple onderzoek), gedateerd op 24 mei 2021 en opgesteld door dr. L.H.W.M. Kaiser, psychiater, H. Scharft, GZ-psycholoog, en W. de Kruijf, forensisch milieuonderzoeker, en het aanvullend reclasseringsrapport, gedateerd op 27 mei 2021 en opgesteld door N. Polman.
Blijkens genoemd Pro Justitia-rapport is bij verdachte sprake van een psychische stoornis in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale, borderline en narcistische trekken. Ook is er sprake van een depressieve stemmingsstoornis en mogelijk ook van een post traumatische stress stoornis. De genoemde stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde.
De psychiatrische stoornissen van verdachte hebben haar gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde deels beïnvloed. Als motief voor haar delictgedrag beschrijft verdachte zelf vooral dat zij niet kon verdragen dat het slachtoffer in het verleden een zedendelict bleek te hebben gepleegd en bij haar in de flat woonde, maar het slachtoffer stelt dat verdachte heeft gehandeld vanuit een financieel motief. De verschillende delictscenario’s hebben met elkaar gemeen dat uit de persoonlijkheidsstoornis voortvloeiende beperkte copingvaardigheden en een daarmee samenhangende vermindering van de handelingsvrijheid een rol spelen. De gedragsdeskundigen adviseren het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
De gedragsdeskundigen schatten het gevaar voor herhaling van een ernstig geweldsdelict naar een ander en op lange termijn in als matig, als verdachte niet klinisch wordt behandeld. Die klinische behandeling dient zich allereerst te richten op de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte en de in het verleden doorgemaakte trauma’s. Naar verwachting zal daarna een lang resocialisatietraject nodig zijn.
Gelet op het matige recidiverisico op een ernstig geweldsdelict in combinatie met de beperkte medewerking van verdachte met hulpverlening in het verleden, achten de gedragsdeskundigen het kader van een terbeschikkingstelling met dwangverpleging noodzakelijk om het recidivegevaar te beperken. Op grond van de behandelgeschiedenis en de neiging van verdachte om zaken soms anders voor te spiegelen dan zij zijn, achten de gedragsdeskundigen de kaders van een bijzondere voorwaarde of een terbeschikkingstelling met voorwaarden ontoereikend. De verwachting is dat verdachte, mede gelet op haar problematiek, niet in staat zal zijn om zich langere tijd aan voorwaarden te houden. Het benodigde fysieke beveiligingsniveau wordt weliswaar als matig ingeschat, maar gelet op de persoonlijkheidsproblematiek – die een gebrekkige medewerking aan behandeling doet verwachten – is er reden om een terbeschikkingstelling met dwangverpleging te adviseren.
De reclassering heeft zich bij het Pro Justitia-rapport en de daarin neergelegde adviezen aangesloten.
Ter terechtzitting hebben dr. L.H.W.M. Kaiser, psychiater, en H. Scharft, GZ-psycholoog, het Pro Justitia-rapport nader toegelicht. Daarbij hebben zij benadrukt dat verdachte weliswaar is gemotiveerd voor behandeling, maar dat de afweer, de instabiele emotionaliteit en de impulsiviteit van verdachte een onoverkomelijk probleem vormen bij een terbeschikkingstelling met voorwaarden. Op de terechtzitting is de door de deskundigen beschreven afweer van verdachte duidelijk naar voren gekomen in reactie op toenemende stress en kritische vragen. De gedragsdeskundigen hebben bij het advies van een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege, zoals in het Pro Justitia-rapport van 24 mei 2021 is neergelegd, gepersisteerd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de conclusies van de psychiater en de psycholoog worden gedragen door hun bevindingen, wat maakt dat de rechtbank zich zal aansluiten bij het advies, inhoudende dat bij verdachte ten tijde van het begaan van het ten laste gelegde een psychiatrische stoornis bestond waardoor dit haar in verminderde mate kan worden toegerekend. De rechtbank sluit voorts aan bij de conclusie van de gedragsdeskundigen over de noodzaak van een stevig kader in de vorm van een maatregel van terbeschikkingstelling om behandeling van verdachte mogelijk te maken en het recidiverisico terug te dringen. De rechtbank is met de deskundigen van oordeel dat een maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden, onvoldoende waarborgen en begrenzing in de behandeling kan bieden in verhouding tot de ernst van de problematiek en het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal het verzoek van de verdediging om de zaak aan te houden zodat de Reclassering in de gelegenheid wordt gesteld om een maatregelenrapport op te maken daarom afwijzen.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de ernst van het feit slechts een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt.
De rechtbank neemt als uitgangspunt dat in vergelijkbare gevallen voor een voltooide moord doorgaans een gevangenisstraf voor de duur van veertien tot twintig jaren wordt opgelegd. Gelet op alle omstandigheden van het geval, zoals de koelbloedigheid waarop het plan werd besproken en uitgevoerd, het excessieve geweld dat is gebruikt en het uitgebreide en deels blijvende letsel dat aan het slachtoffer is toegebracht, maar ook het gegeven dat het feit niet is voltooid, de ernst van de problematiek van verdachte en de verminderde toerekeningsvatbaarheid, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van negen jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
De rechtbank acht het echter – gelet op het voren overwogene – niet verantwoord dat verdachte, na een langdurige gevangenisstraf en zonder dat het recidivegevaar is weggenomen, zonder de noodzakelijke behandeling terugkeert in de maatschappij.
De rechtbank is, gelet op de conclusies van de psychiater en psycholoog, van oordeel dat behandeling en daarmee het terugdringen van het recidiverisico niet anders kan plaatsvinden dan binnen het kader van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De rechtbank stelt vast dat de bewezenverklaarde poging tot moord een misdrijf betreft als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, onder 1, Sr, waarvoor oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling mogelijk is. Daarnaast eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel. De rechtbank zal dan ook – naast voornoemde onvoorwaardelijke gevangenisstraf – deze maatregel opleggen.
Nu de maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen als bedoeld in artikel 38e Sr, kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaren te boven gaan.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] (vertegenwoordigd door mr. E.M. Keulen, advocaat te Enschede) heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij heeft de oorspronkelijke vordering ter terechtzitting van 3 juni 2021 gewijzigd, in die zin dat de benadeelde partij een post genaamd ‘Factuur Domijn’ van € 4.691,74 heeft ingetrokken.
De benadeelde partij heeft aldus gevorderd verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 53.752,29, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De gevorderde materiële schade van in totaal € 13.752,29 bestaat uit de volgende posten:
  • Ziekenhuis- en revalidatiedaggeldvergoeding € 2.310,--
  • Eigen risico € 386,50
  • Tandarts € 744,02
  • Reiskosten € 524,16
  • Eindafrekening Domijn € 5.687,61
  • Kleding € 150,--
  • Gestolen geld € 180,--
  • Verhuiskosten € 2.000,--
  • Toekomstige zorgkosten € 1.770,--
Daarnaast is aan immateriële schade een bedrag van € 40.000,-- gevorderd.
De benadeelde partij heeft voorts ter terechtzitting van 3 juni 2021 verzocht om haar niet ontvankelijk te verklaren in de post ‘Toekomstige zorgkosten’ van € 1.770,--.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoeding hoofdelijk op te leggen. De officier van justitie heeft zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft overeenkomstig een door haar overgelegde pleitnota verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, omdat deze te ingewikkeld is voor een strafrechtelijke procedure.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen dan wel de benadeelde niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering voor zover het de volgende posten betreft: ‘Eindafrekening Domijn’, ‘Verhuiskosten’ en ‘Toekomstige zorgkosten’.
De raadsvrouw heeft met betrekking tot de gevorderde immateriële schade primair verzocht deze post af te wijzen dan wel de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair deze post toe te wijzen tot een bedrag van maximaal € 7.000,--.
De raadsvrouw heeft voorts verzocht de schadevergoeding niet hoofdelijk op te leggen, maar enkel voor rekening van verdachte te doen komen.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
- Ziekenhuis- en revalidatiedaggeldvergoeding, eigen risico, tandarts, reiskosten, kleding en gestolen geld
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadepost is niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. Datzelfde geldt voor de gevorderde posten (i) eigen risico € 386,50, (ii) tandarts € 744,02, (iii) reiskosten € 524,16, (iv) kleding € 150,-- en (v) gestolen geld € 180,--. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 4.294,68, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
- Eindafrekening Domijn
De onder deze post opgevoerde schade is onvoldoende komen vast te staan, omdat de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd, terwijl door of namens verdachte de omvang ervan gemotiveerd is betwist. Nu deze woning op last van de gemeente wegens drugshandel voor drie maanden is afgesloten, is niet eenvoudig vast te stellen of er sprake is van eigen schuld bij de benadeelde partij in de gemaakte kosten onder deze schadepost. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost alsnog nader te onderbouwen, leidt tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij die gelegenheid niet zal bieden.
De benadeelde partij zal om die reden in deze post niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
- Verhuiskosten en toekomstige zorgkosten
De onder deze posten opgevoerde schade is onvoldoende komen vast te staan, omdat de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd, terwijl door of namens verdachte de omvang ervan gemotiveerd is betwist. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadeposten alsnog nader te onderbouwen, leidt tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij die gelegenheid niet zal bieden.
De benadeelde partij zal om die reden in deze posten niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vorderingen in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
- Immateriële schade
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadepost is betwist, doch deels voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom deels toewijzen tot een bedrag van € 15.000,--, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
De benadeelde partij zal in deze post voor het overige deel niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de vaststelling van dit deel van de schade leidt tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure. De benadeelde partij kan de vordering voor dit deel slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Conclusie
Op basis van hetgeen hiervoor is uiteengezet komt de rechtbank tot toewijzing van de vordering van [slachtoffer] tot een bedrag van € 19.294,68.
De benadeelde partij is niet-ontvankelijk in het overige deel van de vordering, te weten een bedrag van € 34.457,61.
- Hoofdelijkheid/verdeling
Verdachte en medeverdachten hebben als groep onrechtmatig schade toegebracht aan [slachtoffer] en zijn daarom onder meer op grond van artikel 6:166 lid 1 BW hoofdelijk aansprakelijk voor de door hem geleden schade. Op grond van lid 2 van voornoemd artikel, dienen zij in beginsel onderling voor gelijke delen in deze schadevergoeding bij te dragen, tenzij de billijkheid door de omstandigheden van het geval een andere verdeling vordert.
Naar het oordeel van de rechtbank geven de feiten en (persoonlijke) omstandigheden van verdachten reden om naar billijkheid een andere interne verdeling vast te stellen. Daarbij wijst de rechtbank meer in het bijzonder op de initiërende en opruiende rol van verdachte [verdachte] bij het delict, waarbij zij haar (ouderlijk) overwicht en de loyaliteit en kwetsbaarheid van de andere, jonge verdachten misbruikte. De rechtbank is van oordeel dat dit als volgt tot uiting moet worden gebracht in de rechtsverhouding tussen verdachten onderling waar het de schadevergoeding betreft.
Verdachte en de medeverdachten zijn jegens het slachtoffer [slachtoffer] ieder hoofdelijk tot vergoeding van de gehele schade gehouden. In hun onderlinge verhoudingen begrenst de rechtbank de regresmogelijkheden ten aanzien van verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] tot een maximum van € 5.000,-- per persoon. Dat betekent dat verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] niet door hun medeverdachte(n) kunnen worden aangesproken op een bijdrage aan de schadevergoeding voor zover dat een bedrag van € 5000,-- overstijgt.
8.5
De wettelijke rente
Voor zover de rechtbank de vordering tot schadevergoeding heeft toegewezen, zal de rechtbank daarbij tevens de wettelijke rente toewijzen vanaf de datum waarop het schade toebrengende feit heeft plaatsgevonden, te weten 1 november 2020.
8.6
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 37a, 37b, 38d en 47 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het
primairten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;

strafbaarheid feit

- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: medeplegen van poging tot moord;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) jaren;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
maatregel
- gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
- beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege wordt verpleegd;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] : van een bedrag van € 19.294,68 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 november 2020), voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan;
- bepaalt dat verdachte in haar onderlinge rechtsverhouding tot haar medeverdachten in het kader van deze schadevergoeding uit hoofde van regres ten opzichte van elke individuele medeverdachte aanspraak heeft tot een bedrag van maximaal € 5.000,--;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 19.294,68,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 november 2020 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van
131 dagenkan worden toegepast (een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan). Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer] , voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.K. Huisman, voorzitter, mr. E. Venekatte en mr. drs. A.M. van Diggele, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M.B. Cakir en D.A.C. Brockötter, griffiers, en is in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2021.
Mr. drs. A.M. van Diggele is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Indien hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit (de doorgenummerde) pagina’s uit het