ECLI:NL:RBOVE:2021:2571

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 juni 2021
Publicatiedatum
25 juni 2021
Zaaknummer
08-292295-20 en 08-770080-19 (tul) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mensenhandel en seksuele uitbuiting van kwetsbare vrouw

Op 25 juni 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 21-jarige man en een 26-jarige vrouw uit Enschede, die zijn veroordeeld voor het seksueel uitbuiten van een kwetsbare vrouw. In 2019 dwongen zij het 18-jarige slachtoffer om als prostituee te werken. De man is veroordeeld tot een celstraf van 24 maanden, terwijl de vrouw een gevangenisstraf van 19 maanden kreeg, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaar en bijzondere voorwaarden. Daarnaast zijn zij verplicht om een schadevergoeding van 20.000 euro te betalen aan het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachten gebruik hebben gemaakt van dwangmiddelen, waaronder geweld en intimidatie, en dat zij misbruik hebben gemaakt van de kwetsbare positie van het slachtoffer, die gediagnosticeerd was met ADHD en ODD. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan mensenhandel, gepleegd in vereniging, en dat zij het oogmerk hadden om het slachtoffer uit te buiten. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan zwaar laten meewegen in de strafoplegging. De verdachten hebben het slachtoffer gedwongen om lange dagen te werken en een groot deel van haar verdiensten aan hen af te staan. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische problemen van de vrouw en de rol die angst voor haar medeverdachte speelde in haar handelen. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij deels toegewezen, waarbij het slachtoffer recht heeft op een schadevergoeding van 20.000 euro, en heeft een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummers: 08-292295-20 en 08-770080-19 (tul) (P)
Datum vonnis: 25 juni 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1996 in [geboorteplaats 1] ,
nu verblijvende op de FPA Utrecht/Fivoor,
gevestigd aan de Distelvlinder 5, 3734 AA te Den Dolder.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 19 februari 2021, 16 april 2021 en 11 juni 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D.M. Noordzij en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. H. van Asselt, advocaat te Roosendaal, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte, samen met een ander, zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel, gepleegd ten aanzien van [slachtoffer] in de periode van 1 januari 2019 tot en met 15 november 2019.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2019 tot en met 15 november 2019 te Enschede en/of Hengelo en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een ander, genaamd [slachtoffer] ,
(telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
1) heeft geworven, vervoerd, overgebracht en/of gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting (lid 1 sub 1), en/of
2) heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) (lid 1 sub 4), en/of
3) heeft gedwongen of bewogen hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen van die [slachtoffer] met of voor een derde tegen betaling (lid 1 sub 9),
en/of
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer] (lid 1 sub 6),
immers heeft/hebben zij en/of haar mededader(s), handelingen verricht die (mede) hebben bestaan uit:
- het aanmaken en/of onderhouden (waaronder begrepen het "omhoog plaatsen") van seksadvertentie(s) van die [slachtoffer] en/of
- het maken van afspraken met (prostitutie)klant(en) voor die [slachtoffer] en/of
- het geven van instructies aan die [slachtoffer] met betrekking tot de door die [slachtoffer] te verrichten prostitutiewerkzaamheden en/of
- het ter beschikking stellen van een (werk)telefoon en/of lingerie voor de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer] en/of
- het verkopen en/of versturen van seksueel getinte foto’s en/of filmpje van die [slachtoffer] aan klanten en/of
- het brengen en/of begeleiden van die [slachtoffer] bij/naar seksafspraken,
waarbij die dwangmiddelen hebben bestaan uit:
- het bedreigen van die [slachtoffer] en/of haar moeder en/of
- het (meermalen) mishandelen, in het bijzijn van anderen, van die [slachtoffer] door haar te slaan/stompen en/of te schoppen en/of
- het uitoefenen van geweld ten aanzien van (een) ander(en) in het bijzijn van die [slachtoffer] en/of
- het (verbaal en/of door hun continue aanwezigheid) creëren van een aanhoudende sfeer van dreiging en/of intimidatie,
terwijl die [slachtoffer] een kwetsbare persoon in een kwetsbare positie was (lid 3 sub 2), omdat zij over beperkte geestesvermogens beschikte en/of onder toezicht/bewind was gesteld en/of begeleid woonde en/of met ADHD en ODD was gediagnosticeerd en (daardoor) erg beïnvloedbaar was.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde slechts in de periode van 1 augustus 2019 tot 15 november 2019 wettig en overtuigend kan worden bewezen, en dat verdachte van het overige gedeelte van de ten laste gelegde periode dient te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Algemene overweging artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) – mensenhandel
Bij de beoordeling of sprake is van mensenhandel in de zin van (seksuele) uitbuiting zoals bedoeld in artikel 273f, eerste lid Sr, wordt gekeken of sprake is van drie bestanddelen, te weten (een aantal) dwangmiddelen, (een aantal) handelingen en het oogmerk van uitbuiting. Niet voor alle subonderdelen geldt dat de vaststelling van al deze bestanddelen nodig is om tot een bewezenverklaring te komen. Het bestanddeel “(oogmerk van) uitbuiting” is in de wet niet gedefinieerd, anders dan door de (niet limitatieve) opsomming in artikel 273f, tweede lid Sr van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder gedwongen of verplichte arbeid of diensten. De vraag of en, zo ja, wanneer sprake is van “uitbuiting” in de zin van de onderhavige bepaling, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van voornoemde vraag komt in elk geval betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengen en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Van een situatie van seksuele uitbuiting is blijkens de wetsgeschiedenis sprake wanneer betrokkene verkeert in een situatie die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een Nederlandse mondige prostituee verkeert. Voor een bewezenverklaring van mensenhandel moet dus sprake zijn van dwangmiddelen en daarmee samenhangend het geheel of gedeeltelijk ontbreken van keuzevrijheid.
Inleiding
[slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), verdachte [verdachte] (hierna: [verdachte] ) en medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) maakten in 2019 deel uit van dezelfde vriendengroep. [verdachte] en [medeverdachte] hadden destijds een relatie met elkaar. [verdachte] prostitueerde zichzelf en aan [slachtoffer] werd voorgesteld om hetzelfde te doen. [slachtoffer] heeft vervolgens daadwerkelijk prostitutiewerkzaamheden verricht. Naar aanleiding van een melding op 14 oktober 2019 door [naam 1] , de begeleidster van [slachtoffer] bij Humanitas, is door de politie een onderzoek ingesteld omdat sprake zou zijn van gedwongen prostitutie van [slachtoffer] . Op dezelfde dag heeft een informatief gesprek met [slachtoffer] plaatsgevonden. [slachtoffer] heeft vervolgens op 11 december 2019 aangifte gedaan van seksuele uitbuiting door [verdachte] en [medeverdachte] . Op de telefoon van [medeverdachte] zijn diverse e-mailberichten aangetroffen waarin seksafspraken werden geregeld en op de telefoon van [verdachte] zijn diverse berichten aangetroffen waarin klantencontacten werden onderhouden.
Artikel 273f, eerste lid, sub 1, 4, 9 en 6 Sr
Voor een bewezenverklaring van sub 1 moet sprake zijn van ten eerste één of meer dwangmiddelen en ten tweede één of meer gedragingen. Ten derde moet er sprake zijn van het oogmerk om het slachtoffer uit te buiten. Voor sub 4 en sub 9 geldt dat, naast één of meer dwangmiddelen, uitbuiting als impliciet bestanddeel moet worden ingelezen (en dus bewezen). Voor sub 6 geldt dat (voorwaardelijk) opzet op het voordeel trekken en de uitbuiting bewezen moet worden.
Dwangmiddelen (sub 1, 4 en 9)
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachten [verdachte] en [medeverdachte] jegens [slachtoffer] gebruik hebben gemaakt van dwangmiddelen. Er is gebruik gemaakt van geweld en een andere feitelijkheid en dreiging met geweld of een andere feitelijkheid. [slachtoffer] is bedreigd, geslagen, er is in het bijzijn van haar geweld uitgeoefend tegen een ander en binnen de vriendengroep bestond een sfeer van dreiging en intimidatie, die met name werd gevoed door [medeverdachte] .
Ook hebben [verdachte] en [medeverdachte] misbruik gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en de kwetsbare positie waarin [slachtoffer] zich bevond.
[slachtoffer] beschikt over beperkte geestesvermogens en is gediagnosticeerd met ADHD en ODD, waardoor zij erg beïnvloedbaar is. Daarnaast had [slachtoffer] aanvankelijk geen woonruimte, inkomen of sociaal vangnet. [verdachte] en [medeverdachte] hebben voor haar gezorgd door haar op te vangen, woonruimte te regelen en haar te voorzien van kleding en voeding. Later is [slachtoffer] begeleid gaan wonen bij Humanitas. Onder die omstandigheden is aan haar voorgesteld om in de prostitutie te gaan werken. [slachtoffer] moest veel werken. Wanneer zij aangaf niet te willen werd er zodanig op haar ingepraat dat zij zich uiteindelijk toch beschikbaar stelde. Daarbij werd zij door [verdachte] en [medeverdachte] gefaciliteerd in die zin dat de afspraken voor haar geregeld werden, evenals het vervoer, een telefoon en lingerie. Daardoor kwam [slachtoffer] in een situatie terecht die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren. Nu [verdachte] en [medeverdachte] gebruik hebben gemaakt van voornoemde ongeoorloofde middelen, is voor een bewezenverklaring niet van belang of [slachtoffer] al dan niet heeft ingestemd met het werken in de prostitutie. Door het gebruik van deze dwangmiddelen is [slachtoffer] in een uitbuitingssituatie beland.
Gedragingen (sub 1)
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [verdachte] en [medeverdachte] [slachtoffer] hebben
geworven, vervoerd, overgebracht en gehuisvest. [verdachte] en [medeverdachte] hebben [slachtoffer] , door op haar in te praten, overgehaald om prostitutiewerkzaamheden te gaan verrichten, zij hebben de seksadvertenties van [slachtoffer] aangemaakt, onderhielden die, maakten de afspraken, gaven [slachtoffer] instructies ten aanzien van de prostitutiewerkzaamheden, stelden een werktelefoon, condooms en lingerie aan haar beschikbaar, verstuurden seksueel getinte foto’s en filmpjes van [slachtoffer] naar klanten en hebben haar meermalen begeleid en vervoerd bij/in verband met haar prostitutiewerkzaamheden.
(Het oogmerk van) uitbuiting (sub 1, 4, 6 en 9)
Ook is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van [slachtoffer] sprake is geweest van (het oogmerk van) uitbuiting. Dat [verdachte] en [medeverdachte] het oogmerk van uitbuiting hadden volgt uit de bewijsmiddelen waaruit de rechtbank afleidt dat [slachtoffer] een groot deel van haar verdiensten aan verdachten moest afstaan. Voorts kan het oogmerk van uitbuiting afgeleid worden uit de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden, waaronder het bewegen tot het verrichten van prostitutiewerkzaamheden/aanzetten tot veel werken, ook wanneer zij dit niet wilde. Uit voornoemde feiten en omstandigheden leidt de rechtbank niet alleen af dat [verdachte] en [medeverdachte] het oogmerk hadden van uitbuiting, maar ook dat zij [slachtoffer] feitelijk uitbuitten.
Tenlastegelegde sub 1
De rechtbank is derhalve van oordeel dat [verdachte] en [medeverdachte] door middel van de genoemde dwangmiddelen [slachtoffer] hebben geworven, vervoerd, overgebracht en gehuisvest, met het oogmerk [slachtoffer] seksueel uit te buiten.
Tenlastegelegde sub 4
De rechtbank is, mede gelet op het hiervoor overwogene over (het oogmerk van) uitbuiting, van oordeel dat [verdachte] en [medeverdachte] met de hiervoor genoemde dwangmiddelen [slachtoffer] hebben bewogen om zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard.
Tenlastegelegde sub 9
[verdachte] en [medeverdachte] hebben [slachtoffer] met de hiervoor genoemde dwangmiddelen ook bewogen hen te bevoordelen uit de opbrengst van [slachtoffer] ’s seksuele handelingen met een derde tegen betaling, nu verdachten [slachtoffer] hebben bewogen om een groot deel van het door haar verdiende geld aan hen af te staan.
Tenlastegelegde sub 6
Uit het hiervoor overwogene volgt dat [verdachte] en [medeverdachte] niet alleen opzet hadden op de uitbuiting van [slachtoffer] , maar ook op het voordeel trekken uit die uitbuiting. [verdachte] en [medeverdachte] ontvingen een onevenredig groot deel van de inkomsten van [slachtoffer] uit haar prostitutiewerkzaamheden.
Periode
De rechtbank ziet aanleiding om partieel vrij te spreken van een deel van de pleegperiode, te weten van de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 maart 2019. Uit de aangifte volgt dat [slachtoffer] eind maart/begin april 2019 stopt met haar werkzaamheden in de horeca, vanaf die tijd geen huisvesting meer heeft en steeds vaker bij [verdachte] en [medeverdachte] verblijft. Op 11 november 2019 wordt [slachtoffer] aangehouden in verband met haar betrokkenheid bij een beroving. [verdachte] en [medeverdachte] zitten dan al in voorlopige hechtenis voor datzelfde feit. Aldus komt de rechtbank tot wettig en overtuigend bewijs van de periode 1 april 2019 tot en met 11 november 2019.
Medeplegen (strafverzwarende omstandigheid lid 3 onder 1e)
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de vorming van het oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. De vraag of aan de bovenstaande eisen is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Uit het in de bijlage bewijsmiddelen opgenomen berichtenverkeer en de tapgesprekken volgt dat [verdachte] en [medeverdachte] de klantencontacten regelden, bepaalden hoe veel en op welke wijze werd betaald, instructies gaven wat [slachtoffer] moest doen en controle op de afspraken hielden. [verdachte] was actief betrokken bij het maken van en de uitvoering van de seksafspraken. Uit de aangifte en de tapgesprekken volgt verder dat [medeverdachte] bepaalde wat de verdeling van de inkomsten/afdrachten zou zijn en dat hij [slachtoffer] vervoerde. De rechtbank acht de verklaringen van [slachtoffer] , [naam 2] en [verdachte] doorslaggevend, waaruit volgt dat zij allen bang waren voor [medeverdachte] en dat [medeverdachte] grotendeels bepaalde wat er gebeurde. Zij verklaren over [medeverdachte] dat hij binnen de vriendengroep de agressor was, die verschillende mensen bedreigde, waaronder [slachtoffer] . Hoewel [verdachte] heeft verklaard dat zij zelf ook bang was voor [medeverdachte] en zij een meer beperkte rol lijkt te hebben gehad in de dwangmiddelen richting [slachtoffer] , heeft ook zij een aandeel in de agressie tegen [slachtoffer] gehad door haar te slaan. Uit het voorgaande blijkt dat [verdachte] en [medeverdachte] beiden een significante bijdrage hebben geleverd aan het ten laste gelegde en een onmisbare rol in het geheel hebben gehad.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat er voldoende concrete aanknopingspunten zijn voor een bewezenverklaring van de voor medeplegen vereiste ‘nauwe en bewuste samenwerking’ tussen [verdachte] en [medeverdachte] . Gelet op de inhoud van die bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de intellectuele en/of materiële bijdrage van [verdachte] aan het delict van voldoende gewicht is, gelet op onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding en uitvoering van het delict, haar aanwezigheid op belangrijke momenten en het belang van haar rol. [verdachte] wordt daarom aangemerkt als medepleger.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten mensenhandel, gepleegd samen met een ander, ten aanzien van [slachtoffer] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 1 april 2019 tot en met 11 november 2019 te Enschede en Hengelo en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander,
een ander, [slachtoffer] ,
met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
1) heeft geworven, vervoerd, overgebracht en gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting, en
2) heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard), en
3) heeft gedwongen of bewogen haar, verdachte, en haar mededader te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen van die [slachtoffer] met of voor een derde tegen betaling, en
4) telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer] ,
immers hebben zij en haar mededader, handelingen verricht die mede hebben bestaan uit:
  • het aanmaken en onderhouden (waaronder begrepen het "omhoog plaatsen") van seksadvertenties van die [slachtoffer] en
  • het maken van afspraken met prostitutieklanten voor die [slachtoffer] en
  • het geven van instructies aan die [slachtoffer] met betrekking tot de door die [slachtoffer] te verrichten prostitutiewerkzaamheden en
  • het ter beschikking stellen van een (werk)telefoon en lingerie voor de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer] en
  • het verkopen en versturen van seksueel getinte foto’s en filmpje van die [slachtoffer] aan klanten en
  • het brengen en begeleiden van die [slachtoffer] bij/naar seksafspraken,
waarbij die dwangmiddelen hebben bestaan uit:
  • het bedreigen van die [slachtoffer] en
  • het mishandelen, in het bijzijn van anderen, van die [slachtoffer] door haar te slaan en
  • het uitoefenen van geweld ten aanzien van een ander in het bijzijn van die [slachtoffer] en
  • het creëren van een sfeer van dreiging en intimidatie,
terwijl die [slachtoffer] een kwetsbare persoon in een kwetsbare positie was, omdat zij over beperkte geestesvermogens beschikt en begeleid woonde en met ADHD en ODD was gediagnosticeerd en daardoor erg beïnvloedbaar was.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 273f Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
mensenhandel, gepleegd door twee of meer verenigde personen.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijk strafdeel moeten volgens de officier van justitie de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering worden verbonden alsmede een contactverbod met [slachtoffer] . Verder heeft de officier van justitie gevorderd om aan verdachte de Gedragsbeïnvloedende en Vrijheidsbeperkende Maatregel (hierna: GVM) op te leggen met het oog op eenzelfde contactverbod voor de toekomst.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat uitgegaan moet worden van een kortere pleegperiode, namelijk van 1 augustus tot en met 15 november 2019. Verder is de ondergeschikte rol van verdachte van belang; zij is ook een slachtoffer van haar medeverdachte. Rekening moet ook worden gehouden met het feit dat verdachte haar verantwoordelijkheid heeft genomen en spijt heeft getoond. Verdachte ondergaat op dit moment een behandeling en het is voor haar welzijn heel belangrijk dat zij die behandeling afmaakt. Een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk is passend, aldus de raadsman.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
- De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan
Verdachte heeft zich, samen met haar toenmalige partner, schuldig gemaakt aan seksuele uitbuiting van [slachtoffer] , een kwetsbare jonge vrouw. Zij hebben daarbij grof misbruik gemaakt van de kwetsbare positie van [slachtoffer] en van haar bereidheid om aan verdachte en haar partner veel geld af te staan. Verdachten hebben [slachtoffer] , van wie zij wisten dat zij zeer beïnvloedbaar was en dat zij graag bij hen wilde horen, met een geraffineerde tactiek van het geven van complimenten aan de ene kant en (dreigen met) geweld aan de andere kant, gedwongen te werken in de prostitutie. Zij is daarbij gedurende ongeveer een half jaar door hen uitgebuit, waarbij zij er toe is aangezet om lange dagen te maken en op elk gewenst moment beschikbaar te zijn. Verdachte en haar partner bepaalden waar en wanneer [slachtoffer] moest werken, wie zij als klant moest aannemen, welke seksuele handelingen er verricht moesten worden en wat daarvoor betaald moest worden. Van het geld dat zij verdiende mocht [slachtoffer] vervolgens slechts een paar tientjes houden. Het grootste gedeelte van het geld ging naar de [medeverdachte] . Uit het dossier en de verklaringen van verdachte is gebleken dat verdachte zelf ook bang was voor haar medeverdachte en dat zij gedeeltelijk om die reden is overgegaan tot het plegen van dit strafbare feit. Gezien de rol die verdachte desondanks zelfstandig heeft gespeeld bij het plegen van dit misdrijf, wordt zij evenwel als medepleger aangemerkt. Het feit dat verdachte is gestopt met haar eigen prostitutiewerkzaamheden en dat zij het werk vervolgens door [slachtoffer] , op dat moment haar beste vriendin, heeft laten opknappen, terwijl zij wist welke impact dat op [slachtoffer] had, rekent de rechtbank verdachte zeer zwaar aan. Door zo te handelen heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit waarbij zij slechts haar eigen belangen op de voorgrond heeft gesteld. Verdachte heeft daarbij ernstige schade aan de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer] toegebracht en haar persoonlijke vrijheid ernstig geschaad, hetgeen ook treffend verwoord is door [slachtoffer] in een schriftelijke verklaring die namens haar ter terechtzitting is voorgelezen.
- De persoon van verdachte
De rechtbank heeft allereerst acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte van 12 mei 2021, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke misdrijven is veroordeeld. Wel is verdachte, eveneens samen met haar medeverdachte in deze zaak, door de meervoudige kamer van de Rechtbank Overijssel op 22 juni 2020, veroordeeld voor een diefstal met geweld, waarbij een man met geweld van zijn geld werd beroofd na het maken van een seksafspraak met [slachtoffer] .De rechtbank heeft daarnaast kennis genomen van twee rapporten van 5 februari en 15 april 2021 van GGZ reclassering Limburg. Deze rapporten houden - onder meer - het volgende in.
Vanuit de onveilige omgeving waarin betrokkene is opgegroeid heeft zij verschillende psychische problemen ontwikkeld (borderline-persoonlijkheidsstoornis, posttraumatische stressstoornis, ongespecificeerde cannabis- en stimulantium gerelateerde stoornis, obsessief-compulsieve dwangstoornis) en is de ontwikkeling van haar persoonlijkheid gestagneerd. Zij ervaart een fundamentele onveiligheid in het contact met anderen, is op vrijwel geen enkel vlak in staat voor zichzelf te zorgen en is een gewillig slachtoffer voor mensen die misbruik van haar willen maken. Verschillende ambulante trajecten zijn reeds ingezet, maar hebben niet tot het gewenste resultaat geleid. Zonder een veilige omgeving met professionele begeleiding, zal zij niet in staat zijn haar problemen op te lossen en zal zij ongetwijfeld opnieuw in de problemen komen. De reclassering acht de kans dat verdachte delicten pleegt als er geen interventies plaatsvinden dan ook groot. Ambulante behandeling alleen wordt door de rapporteur als onvoldoende beschouwd. Alleen een klinische behandeling kan de veiligheid creëren die nodig is om haar aan haar problemen te laten werken. Na de klinische behandeling zal een lange periode van begeleid of beschermd wonen in combinatie met ambulante behandeling noodzakelijk zijn. Daarbij zal een hoog begeleidingsniveau nodig zijn. Het hele traject zal veel tijd vragen en de rapporteur adviseert dan ook de duur van proeftijd zo lang mogelijk te maken. Een periode van drie jaar is het minimum waaraan de rapporteur denkt. De rapporteur sluit niet uit dat na die periode een civiele maatregel (bijvoorbeeld mentorschap) nodig is om betrokkene te helpen haar belangen te behartigen. Hij verwacht immers dat betrokkene zeer langdurig afhankelijk zal zijn van de zorg van anderen.
Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden: meldplicht bij reclassering, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een drugsverbod, alcoholverbod, contactverbod, meewerken aan schuldhulpverlening en geen andere huisvesting zonder toestemming.
- Straf en maatregel
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de ernst van het feit en de persoon van verdachte, acht de rechtbank het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf met een groot voorwaardelijk gedeelte aangewezen. De rechtbank weegt hierbij voornamelijk mee dat verdachte openheid van zaken heeft gegeven over wat zij heeft gedaan en waarom zij dat heeft gedaan. Gebleken is dat het handelen van verdachte ten tijde van het delict deels is ingegeven door angst voor en afhankelijkheid van haar (inmiddels
ex-)partner en dat slechts een intensieve en lange behandeling ervoor kan zorgen dat verdachte in de toekomst niet weer vervalt in delict-gedrag. Die behandeling is inmiddels gestart, nu de voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van 14 mei 2021 is geschorst en zij sinds die datum verblijft op de FPA Utrecht/Fivoor in Den Dolder. Omdat de rechtbank bovendien een kortere pleegperiode bewezen acht dan de officier van justitie, zal de rechtbank een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie gevorderd. Daarbij heeft de rechtbank tevens gelet op het bepaalde in artikel 63 Sr.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 19 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden is. Daarbij worden de bijzondere voorwaarden opgelegd, zoals geadviseerd door de reclassering. Ook het gevorderde contactverbod met [slachtoffer] zal als bijzondere voorwaarde worden opgelegd. De rechtbank acht dit verbod noodzakelijk om strafbare feiten in de toekomst te voorkomen, nu verdachte en slachtoffer een lange historie met elkaar hebben en zij zich deels in dezelfde vriendengroep bewegen. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel een proeftijd van vijf jaar koppelen. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder laten meewegen dat een groot deel van de proeftijd zal verstrijken tijdens het noodzakelijk geachte langdurige (klinische) behandel- en begeleidingstraject. De rechtbank acht met het oog op het slagen daarvan en eventuele vervolgtrajecten een langdurige proeftijd noodzakelijk om verdachte te kunnen blijven begeleiden.
Gezien de ernst van het gepleegde feit en de persoon van de verdachte, is de rechtbank van oordeel dat de kans aanwezig is dat het recidiverisico na ommekomst van de gevangenisstraf en de proeftijd nog niet tot een aanvaardbaar niveau is teruggedrongen. Om die reden zal de rechtbank ook de GVM als bedoeld in artikel 38z Sr, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer] , opleggen, zoals de officier van justitie heeft geëist. Er is voldaan aan de formele eisen die de wet stelt voor het opleggen van deze maatregel en de rechtbank acht het opleggen van de maatregel aangewezen ter bescherming van de algemene veiligheid van het slachtoffer in deze zaak.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachten te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 177.121,24, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- inkomstenderving € 159.500,00;
- kosten bewind per maand € 2.256,60;
- schulden motorrijtuigenbelasting € 365,00;
- intake kosten bewind € 657,03.
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 15.000,00 gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag dient te worden toegewezen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat de vordering te laat is ingediend gelet op de omvang hiervan. Bovendien is de vordering te ingewikkeld, hetgeen zorgt voor een onevenredige belasting van het strafgeding. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in haar vordering omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het causaal verband ten aanzien van de kosten van het bewind ontbreekt. De immateriële schade kan tot een bedrag van € 3.500,00 worden toegewezen.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet, gelet op de door de wet toegekende mogelijkheden voor het (tijdstip van) indienen van een vordering, geen aanleiding om de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren in haar vordering omdat de vordering te laat zou zijn ingediend.
Materiële schade
De kosten van het bewind en de motorrijtuigenbelasting zijn niet aan te merken als schade die rechtstreeks volgt uit het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal de vordering op deze onderdelen dan ook afwijzen.
Voor wat betreft de inkomstenderving stelt de rechtbank voorop dat zij bewezen acht dat [verdachte] en [medeverdachte] voordeel hebben getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer] .
[slachtoffer] moest een groot gedeelte van haar in de prostitutie verdiende geld aan verdachten afstaan. Aldus heeft de benadeelde partij inkomsten gederfd. Omdat de inkomsten uit de prostitutiewerkzaamheden niet werden geregistreerd, de betalingen zowel giraal als contant plaatsvonden en [slachtoffer] zelf ook een gedeelte van de inkomsten ontving, kan dit bedrag niet nauwkeurig worden vastgesteld. De rechtbank zal daarom gebruik maken van de schattingsbevoegdheid, als bedoeld in artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij in de ten laste gelegde periode ongeveer 200 klanten heeft gehad, waardoor de rechtbank dit aantal klanten als uitgangspunt zal nemen. Gelet op de verschillende bedragen die in het berichtenverkeer voorbij komen, acht de rechtbank het redelijk om de gemiddelde opbrengst per klant op € 100,00 te schatten. Uit het voorgaande volgt dat door [slachtoffer] een bedrag van € 20.000,00 is verdiend (200 klanten x € 100,00). Uit de inkomstenverdeling volgt dat [slachtoffer] in de meeste gevallen 25% of 33% zelf mocht houden. Voor de berekening zoekt de rechtbank aansluiting bij het percentage van 25% dat zij zelf mocht houden, waardoor er vanuit gegaan mag worden dat [slachtoffer] 75% van de opbrengst moest afdragen. Derhalve is ongeveer € 15.000,00 uit handen van [slachtoffer] gebleven (0,75 x € 20.000,00). Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank het bedrag aan inkomstenderving vast op € 15.000,00. Voor het overige is de vordering op dit punt niet-ontvankelijk.
Immateriële schade
Voorts is naar het oordeel van de rechtbank vast komen te staan dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden. Op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b BW heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, anders dan vermogensschade als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast.
De rechtbank ziet in dit geval, gelet op alle omstandigheden van het geval, aanleiding om de immateriële schade te begroten op een bedrag van € 5.000,00. Voor het overige is de vordering op dit punt niet-ontvankelijk.
Conclusie
De rechtbank zal het gevorderde daarom deels toewijzen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf het eind van de periode waarop het strafbare feit is gepleegd.
Omdat is voldaan aan de vereisten voor hoofdelijke aansprakelijkheid zal de rechtbank de vordering hoofdelijk toewijzen.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

9.De vordering tenuitvoerlegging

De officier van justitie en de raadsman hebben om afwijzing van de vordering verzocht.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de officier van justitie moet worden afgewezen. Niet is gebleken dat verdachte zich voor het ingaan van de proeftijd aan het plegen van een nieuw strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b en 14cSr.

11.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
mensenhandel, gepleegd door twee of meer verenigde personen;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
19 (negentien) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van 12 (
twaalf) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van vijf (vijf) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich binnen drie dagen meldt bij een SVG Reclasseringsinstelling in de regio waar van haar verblijf, en zich blijft melden op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig acht;
- de klinische opname op de FPA Utrecht/Fivoor te Den Dolder of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing, voortzet. De opname duurt zo lang als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
- zich ambulant laat behandelen door een forensische polikliniek of een soortgelijke zorgverlener (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), te bepalen door de reclassering. De behandeling start na de klinische behandeling. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij aanleiding die zich kan voordoen, bijvoorbeeld terugval in middelengebruik, overmatig middelen- gebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
- verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start na de klinische behandeling. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor haar heeft opgesteld;
- op geen enkele wijze contact opneemt en/of onderhoudt met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2001 in [geboorteplaats 2] , zo lang de reclassering dit nodig acht;
- geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd;
- geen alcohol gebruikt en meewerkt aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd;
- meewerkt aan het aflossen van haar schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Betrokkene geeft de reclassering inzicht in haar financiën en schulden;
- zich niet vestigt op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
maatregel
- legt aan verdachte op de
maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperkingals bedoeld in artikel 38z Sr;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij: van een bedrag van € 20.000,00 (bestaande uit € 15.000,00 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade) (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 november 2019) voor zover dit bedrag niet door de mededader zal zijn voldaan;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 20.000,00te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 november 2019 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 135 dagen kan worden toegepast, een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- wijst dat deel van de gevorderde materiële schade dat betrekking heeft op de kosten van het bewind en de motorrijtuigenbelasting (totaal € 3.278,63) af;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel van de materiele en immateriële schade (respectievelijk € 144.500 en € 10.000) niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf
-
wijst afde
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo van 22 juni 2020 met parketnummer 08-770080-19 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.W. Eshuis, voorzitter, mr. C.A. Peterzon en
mr. C.C.S. Bordenga-Koppes, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Koning, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2021.
Mrs. Eshuis en Peterzon zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.