Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
wonende te [woonplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
Rechtbank Overijssel
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 22 juni 2021 uitspraak gedaan over een verzoek tot herstel van een eerder vonnis. Het verzoek was ingediend door de gemachtigde van de eiser, die stelde dat er een kennelijke fout was gemaakt in rechtsoverweging 4.9 van het vonnis van 4 mei 2021. In dat vonnis was overwogen dat de buitengerechtelijke incassokosten zouden worden afgewezen, omdat de aanmaning van de eiser niet voldeed aan de eisen van artikel 6:96, zesde lid, BW. De gemachtigde van de eiser voerde aan dat er wel degelijk een aanmaning was verzonden die aan de eisen voldeed, en verzocht om deze kennelijke fout te corrigeren.
De kantonrechter heeft de gedaagde in de gelegenheid gesteld om op het verzoek te reageren. De gedaagde heeft bezwaar gemaakt tegen het verzoek en stelde dat er geen sprake was van een kennelijke fout. Na beoordeling van de zaak kwam de kantonrechter tot de conclusie dat er geen sprake was van een kennelijke fout die voor eenvoudig herstel in aanmerking kwam. De kantonrechter oordeelde dat het ging om een rechterlijk oordeel en dat de eiser, indien hij het niet eens was met de rechtsoverweging, een rechtsmiddel tegen het vonnis diende in te stellen.
Daarom heeft de kantonrechter het verzoek tot verbetering van het vonnis afgewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 22 juni 2021.