ECLI:NL:RBOVE:2021:2690

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
08/963595-20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor het opzettelijk aanwezig hebben van heroïne na invoer uit het buitenland

Op 6 juli 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 49-jarige man, die werd verdacht van het opzettelijk aanwezig hebben van heroïne. De verdachte had samen met anderen 10,44 gram heroïne in zijn bezit, nadat eerder een container met 1195 kilogram heroïne in de haven van Felixstowe was doorzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 15 september 2020 in de loods aanwezig was, waar hij op verzoek van een medeverdachte naar de drugs zocht. De rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de (verlengde) invoer van de heroïne, omdat de drugs al in beslag waren genomen voordat hij betrokken raakte. De verdachte werd vrijgesproken van de grotere hoeveelheid heroïne, maar wel schuldig bevonden aan het opzettelijk aanwezig hebben van 10,44 gram heroïne. De rechtbank legde een taakstraf van 240 uur op, te vervangen door 120 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaar. De uitspraak benadrukt de ernst van de drugshandel en de rol van de verdachte in het geheel, die als relatief gering werd beschouwd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/963595-20 (P)
Datum vonnis: 6 juli 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats] (Turkije),
wonende te [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 22 december 2020 en 22 juni 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. drs. M.R.A. van IJzendoorn en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. J.P.W. Nijboer, advocaat te Utrecht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging van 22 december 2020, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de opzettelijke (verlengde) invoer van 1195 kilogram heroïne en/of morfine en/of het opzettelijk verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of aanwezig hebben hiervan.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij in of omstreeks de periode van 12 september 2020 tot en met 16 september 2020, te Honselersdijk, althans (elders) in Nederland, en/of in het Verenigd Koninkrijk en/of België, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
-opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet), en/of
-opzettelijk heeft verwerkt, en/of afgeleverd, en/of verstrekt en/of vervoerd, en/of
-opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 1195 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of morfine en/althans een middel als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, zijnde heroïne en/of morfine een middel(len) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1]
4.1
InleidingOp 12 september 2020 werd in de haven van Felixstowe (Engeland), als onderdeel van een geplande interventie, een container met nummer [nummer] afkomstig uit Pakistan doorzocht. Dit onderzoek leidde tot de vondst van 1195 kilogram aan goederen, verpakt in zakken met rijst, die positief testten op heroïne/opiaten. Na een forensische analyse van de goederen bleek dat het ging om een gecombineerde stof van heroïne en morfine.
De drugs werden uit de container gehaald en vervangen door placebo's voor een gecontroleerde aflevering. Eén zak rijst, met zes dummy’s en één zakje verdovende middelen, werd gemarkeerd en teruggeplaatst. [2]
Door de Britse autoriteiten werd de container voorzien van een peilbaken [3] en twee camera’s. [4] De informatie van het peilbaken liet zien dat de container op 15 september 2020 de haven van Antwerpen verliet en die dag om 06:53 uur (Engelse tijd) de grens met Nederland passeerde. [5]
Ter hoogte van Woensdrecht zag het Nederlandse observatieteam [6] dat de container op een aanhanger stond en dat deze werd meegenomen door een vrachtwagen met kenteken
[kenteken] . Om 20:55 uur kwam de voertuigcombinatie tot stiltand ter hoogte van het bedrijf [bedrijf] gevestigd aan [adres 2] . Daar werd gezien dat de chauffeur, naar later bleek medeverdachte [medeverdachte 1] , de container opende, naar binnen keek en een aantal foto’s [7] maakte van de binnenkant van de container. Daarna vertrok de combinatie naar [adres 3] . De oplegger met hierop de container werd daar in een loods gereden, waarna de vrachtwagen met het kenteken [kenteken] , zonder oplegger, het terrein verliet. [8] De loods aan [adres 3] werd gehuurd door medeverdachte [medeverdachte 2] . [9]
Op de opgenomen beelden van de camera die naar buiten was gericht was te zien dat medeverdachte [medeverdachte 2] omstreeks 21:57 uur in de loods aan [adres 3] stond en dat tussen 22:02 uur en 22:09 uur het licht in de loods uit ging. [10] Op het moment dat de deuren van de container werden geopend om 22:10 uur brandde het licht in de loods weer en was te horen dat medeverdachte [medeverdachte 2] zei:
‘Nou moet je even wat snappen. Nou moet je helemaal naar voren toe kruipen’Hierop was te horen dat, naar later bleek, verdachte
‘Ja’zei en medeverdachte [medeverdachte 2] vervolgde met de woorden
‘en dan moet je vanaf die vijfde rij moet je die zakken eventjes een beetje aan de kant doen en kijken of dat er beneden spul zit’.Te zien was dat verdachte over de goederen in de container klom en goederen verplaatste. Op het moment dat verdachte terug klom naar de ingang van de container zei hij
‘ik heb eigenlijk licht nodig, ligt ie niet helemaal onderaan ofzo'?’ Medeverdachte [medeverdachte 2] antwoordde:
‘Het ligt helemaal onderin ja, de laatste vijf rijen.’Het licht in de loods ging daarna weer uit. [11] Kort daarna, om 22:22 uur werden verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] in de loods aangehouden. [12]
De in Engeland teruggeplaatste zak met rijst met daarin het zakje verdovende middelen werd aangetroffen in een gemarkeerde zak met rijst op de achterste rij. [13] In het zakje bevond zich bruin poeder met een gewicht van 10,44 gram, welk poeder heroïne betrof. [14]
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen ter zake van het opzettelijk invoeren van 1195 kilogram heroïne en/of morfine en/of het opzettelijk verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of aanwezig hebben hiervan.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Daartoe heeft hij aangevoerd dat uit geen van de bewijsmiddelen kan worden opgemaakt dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de heroïne in de container.
Subsidiair is aangevoerd dat geen sprake is van medeplegen, omdat de rol van verdachte te beperkt is om van medeplegen te kunnen spreken. Voor wat de invoer betreft zijn door verdachte geen uitvoeringshandelingen verricht.
Ten aanzien van het ten laste gelegde aanwezig hebben van de heroïne/morfine is aangevoerd dat verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van de heroïne/morfine in de container en dat hij evenmin beschikkingsmacht heeft gehad over de partij drugs.
Tot slot is door de raadsman partiële vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit, voor zover het betreft de (verlengde) invoer en het aanwezig hebben van een partij heroïne/morfine met een gewicht van 1195 kilogram. Daartoe heeft de raadsman er op gewezen dat de heroïne met een totaal bruto gewicht van ongeveer 1195 kilogram door de Britse autoriteiten is vervangen door dummy’s. Verdachte kwam eerst op 15 september 2020 in beeld, nadat de drugs al in beslag waren genomen en nagenoeg geheel waren verwijderd. Met verwijzing naar rechterlijke uitspraken heeft de raadsman geconcludeerd dat de handelingen van de zijde van verdachte op 15 september 2020 niet kunnen worden gekwalificeerd als verlengde invoer of het aanwezig hebben van 1195 kilogram heroïne/morfine.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting [15] verklaard dat hij op 15 september 2020 op verzoek van medeverdachte [medeverdachte 2] naar de loods aan [adres 4] was gekomen en dat hij daar van [medeverdachte 2] de opdracht heeft gekregen om in de container te zoeken naar ‘spul’ dat op de vijfde rij zou liggen. Tijdens het zoeken kreeg verdachte het gevoel dat er iets niet klopte. Desondanks bleef hij zoeken totdat de politie de loods in kwam.
De rechtbank is, gelet op de inhoud van het dossier en hetgeen ter terechtzitting door verdachte is verklaard, van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich opzettelijk, al dan niet in voorwaardelijke zin, schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde (verlengde) invoer van heroïne/morfine en het verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren daarvan. Eveneens kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte dermate onvoorzichtig, onzorgvuldig en onverantwoordelijk heeft gehandeld dat hem ten aanzien van dit onderdeel van de tenlastelegging een schuldverwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat verdachte zal worden vrijgesproken van het (al dan niet) opzettelijk invoeren van verdovende middelen en het verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren daarvan.
Resteert de vraag of verdachte samen met een ander opzettelijk verdovende middelen aanwezig heeft gehad.
Voor het aannemen van medeplegen van het aanwezig hebben van drugs door verdachte is voldoende dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen en dat deze zich in zijn machtssfeer bevonden. Verdachte heeft de container betreden en is in opdracht van medeverdachte [medeverdachte 2] gaan zoeken naar ‘spul’. Ondanks dat verdachte voelde dat er iets niet klopte, heeft hij zich op geen enkel moment gedistantieerd terwijl daartoe wel mogelijkheden bestonden gelet op de tijd tussen het ontvangen van de opdracht om 22:10 uur en de inval door de politie om 22:22 uur. Door te blijven zoeken naar ‘spul’ heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de container drugs bevatte. Dit betekent dat kan worden bewezen dat verdachte wist, in de vorm van voorwaardelijk opzet, van de aanwezigheid van verdovende middelen. Doordat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 2] in de loods aanwezig was bij/in de geopende container, bevonden de verdovende middelen zich in zijn machtssfeer.
Het samen met medeverdachte [medeverdachte 2] zoeken naar de verdovende middelen in de container levert dan ook een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] op, zodat het ten laste gelegde medeplegen kan worden bewezen.
Voor wat betreft de hoeveelheid verdovende middelen overweegt de rechtbank als volgt. Volgens de nog steeds geldende rechtspraak van de Hoge Raad (de rechtbank verwijst naar ECLI:NL:HR:1998:ZD0975 en ECLI:NL:HR:1998:ZD1300) kunnen handelingen die worden verricht nadat de verdovende middelen in beslag zijn genomen niet meer strekken tot de invoer of het verdere vervoer en de overdracht van die verdovende middelen. De tenlastelegging is toegespitst op invoer-handelingen, zoals deze feitelijk uit het dossier blijken.
De raadsman heeft met juistheid gesteld dat op 12 september 2020 ruim 1195 kilogram heroïne/morfine in beslag is genomen door de Britse autoriteiten en dat de aan verdachte toegeschreven handelingen in ieder geval hebben plaatsgevonden ná de inbeslagneming van het merendeel van de in de zeecontainer aangetroffen heroïne/morfine. De rechtbank is gelet hierop met de raadsman van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde hoeveelheid van ongeveer 1195 kilogram heroïne/morfine. De bewezenverklaring ziet dan ook uitsluitend op het aanwezig hebben van het teruggeplaatste zakje met daarin 10,44 gram heroïne.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
hij in de periode van 12 september 2020 tot en met 16 september 2020, te Honselersdijk, tezamen en in vereniging met anderen,
-opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 10,44 gram, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht (hierna Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, eventueel gecombineerd met een werkstraf, en de voorlopige hechtenis op te heffen. Daarbij heeft hij verwezen naar de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende in het bijzonder van belang.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van 10,44 gram heroïne. De Landelijke Oriëntatiepunten Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vormen voor de rechtbank het uitgangspunt bij het bepalen van de strafmaat. Op het aanwezig hebben van 10 tot 50 gram harddrugs staat volgens de oriëntatiepunten een onvoorwaardelijke taakstraf van 80 uren. De rechtbank kan en wenst echter niet voorbij te gaan aan de omstandigheid dat het oorspronkelijk ging om een transport van ongeveer 1195 kilogram heroïne/morfine met een waarde van vele miljoenen waarvan het de bedoeling was om die naar Nederland te vervoeren. Dit is een zeer ernstig feit. Het gebruik van harddrugs vormt een bedreiging voor de volksgezondheid. Bovendien leiden de handel in en het gebruik van harddrugs tot zeer ernstige vormen van criminaliteit. Met de handel in drugs worden enorme bedragen verdiend. Geld dat steeds vaker wordt witgewassen en aldus zijn weg naar de bovenwereld vindt, wat als ondermijnend wordt aangemerkt. Verdachte heeft zich aan deze voor de samenleving zeer nadelige gevolgen niets gelegen laten liggen en met zijn handelen bijgedragen aan het in stand houden daarvan. Tegelijkertijd is de rol van verdachte in het geheel van relatief geringe aard geweest. Hij werd immers ‘slechts’ ingeschakeld om de drugs uit de container te halen.
Nu de rechtbank tot een beperktere bewezenverklaring komt dan door de officier van justitie is gevorderd, zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
10 juni 2021, waaruit volgt dat de verdachte eerder met politie en/of justitie in aanraking is geweest ter zake Opiumwetdelicten.
Alles afwegend acht de rechtbank een werkstraf voor de duur van 240 uren te vervangen door 120 dagen hechtenis, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr, en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van drie jaren, passend en geboden.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte zich voor het einde van de
proeftijd voor de duur van 3 jarenschuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 dagen;
- beveelt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste 60 in verzekering of voorlopige hechtenis doorgebrachte dagen, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.P.K. van Rosmalen, voorzitter, mr. S.H. Peper en mr. D. ten Boer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.J. de Vries, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar mappen en pagina’s, zijn dit mappen/pagina’s uit het dossier van het Team 2e Lijns Opsporing Noord-Oost met de aanduiding LEFCE20004-65/26Clemson. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van de in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakte processen-verbaal.
2.Een geschrift, te weten (vertaalde) getuigenverklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3]
3.Pagina 5 tot en met 9
4.Pagina 15 tot en met 22
5.Pagina 7
6.Pagina 10 tot en met 13
7.Pagina 17
8.Pagina 12 en 13
9.Pagina 99 tot en met 102
10.Pagina 18
11.Pagina 20 en 21
12.Pagina 22
13.Pagina 40
14.Pagina 58
15.Proces-verbaal ter terechtzitting van 22 juni 2021, de verklaring van verdachte