ECLI:NL:RBOVE:2021:2741

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 juli 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
ak_21 _ 69
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaarschrift door de Deken van de Orde van Advocaten

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland op zijn bezwaar van 18 maart 2020. De rechtbank Overijssel heeft op 9 juli 2021 uitspraak gedaan. Eiser verzocht om een advocaat aan te wijzen op grond van artikel 13 van de Advocatenwet, omdat zijn eerdere advocaat per 1 januari 2017 was uitgeschreven. De Deken heeft echter op 17 maart 2020 geantwoord dat het dossier gesloten was en dat eerdere verzoeken niet in behandeling zouden worden genomen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de Deken heeft op 26 juni 2020 de ontvangst van het bezwaar bevestigd en aangegeven dat het niet mogelijk was om een bezwaarschrift in te dienen tegen de eerdere beslissing. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de e-mail van de Deken van 26 juni 2020 moet worden aangemerkt als een besluit op bezwaar, inhoudende een niet-ontvankelijkverklaring van dat bezwaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Deken het besluit op bezwaar heeft genomen op de laatste dag van de termijn na de ingebrekestelling, maar dat dit niet voldeed aan de wettelijke vereisten. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat eiser niet de juiste procedure heeft gevolgd door niet in plaats van bezwaar, beklag te doen bij het Hof van Discipline. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling, maar heeft verweerder wel opgedragen het griffierecht aan eiser te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/69

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [plaats] , eiser,

en
de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door verweerder op zijn bezwaar van 18 maart 2020.
Verweerder heeft verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2021. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Verduijn en mr. H.W.M. van den Heiligenberg.

Overwegingen

Aanleiding
1.1.
Bij e-mail van 24 februari 2020 heeft eiser, onder verwijzing naar zijn brieven van
13 maart 2019, verweerder (opnieuw) gevraagd om:
- op grond van artikel 13 van de Advocatenwet een advocaat aan te wijzen om te
voorzien in vervangende rechtsbijstandsverlening, nadat mr. [naam 1] per 1 januari 2017 is uitgeschreven van het tableau;
- op grond van artikel 13 van de Advocatenwet een advocaat aan te wijzen om hem
rechtsbijstand te verlenen voor het (opnieuw) starten dan wel voortzetten van een vorderingsprocedure tegen mr. [naam 2] .
1.2.
Bij e-mail van 17 maart 2020 heeft verweerder op het verzoek van eiser geantwoord. In deze e-mail heeft verweerder gewezen op de eerdere correspondentie die hierover tussen eiser en verweerder heeft plaatsgevonden. In die correspondentie heeft verweerder eiser meegedeeld dat het dossier is gesloten en gearchiveerd, omdat al op 30 september 2016 afwijzend is beslist op een eerder verzoek van eiser tot aanwijzing van een advocaat op grond van artikel 13 van de Advocatenwet. Dit betrof een verzoek van eiser van 23 juni 2016. In de e-mail van 17 maart 2020 heeft verweerder eiser meegedeeld dat, voor zover zijn e-mails van 9 juli 2019 en 24 februari 2020 alsmede zijn brieven van 13 maart 2019 betrekking hebben op een (wederom) herhaald verzoek om aanwijzing van een advocaat voor dezelfde kwestie dan wel hetzelfde rechtsprobleem, verweerder deze niet in behandeling zal nemen.
1.3.
Bij e-mail van 18 maart 2020 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen verweerders beslissing van 17 maart 2020. Bij e-mail van 12 juni 2020 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar.
1.4.
Bij e-mail van 26 juni 2020 heeft verweerder de ontvangst van de e-mail van 18 maart 2020 en het daarbij toegezonden bezwaarschrift aan eiser bevestigd. Verder heeft verweerder eiser in deze e-mail onder meer meegedeeld dat het niet mogelijk is om een bezwaarschrift in te dienen tegen de e-mail van 17 maart 2020. Ook heeft verweerder in deze e-mail aan eiser meegedeeld dat hij eisers e-mail van 18 maart 2020 niet volledig begrijpt en niet kan plaatsen. Verweerder verzoekt eiser daarom om toe te lichten wat hij met zijn e-mail van
18 maart 2020 wil.
1.5.
Op 17 augustus 2020 heeft eiser het onderhavige beroep wegens niet tijdig beslissen ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep ter behandeling doorgestuurd naar de rechtbank Gelderland. De rechtbank Gelderland heeft het beroep ter behandeling doorgestuurd naar deze rechtbank.
Inhoud beroep
2. Het beroep van eiser is allereerst gericht tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar door verweerder. Eiser is van mening dat verweerder als gevolg hiervan inmiddels de volledige dwangsom van € 1.442,- heeft verbeurd. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat zijn beroep ook is gericht tegen de inhoud van het onderhavige geschil, namelijk het (volgens eiser ten onrechte) niet realiseren van vervangende rechtsbijstand voor mr. [naam 1] en het niet realiseren van een aansprakelijkheidsprocedure tegen mr. [naam 2] . Ook moet volgens eiser bij de tuchtrechter een klachtenprocedure worden gestart tegen mr. [naam 3] , omdat deze artikel 24 van de Wet op de rechtsbijstand niet zou zijn nagekomen. Ter onderbouwing van zijn beroep heeft eiser de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 december 2020, zaaknummer AWB 20/4422, overgelegd.
Juridisch kader
3. Artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een belanghebbende beroep kan instellen bij de bestuursrechter.
Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend, zodra:
het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen; en
twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Artikel 6:20, derde lid, van de Awb bepaalt dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking heeft op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt.
Artikel 13 van de Advocatenwet luidt als volgt:
1. De rechtzoekende die niet of niet tijdig een advocaat bereid vindt hem zijn diensten te verlenen in een zaak, waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven dan wel bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, kan zich wenden tot de deken van de orde van advocaten in het arrondissement waar de zaak moet dienen, met het verzoek een advocaat aan te wijzen. Ook indien de rechtzoekende naar het voorlopig oordeel van de deken in aanmerking komt voor verlening van rechtsbijstand ingevolge het bepaalde bij of krachtens de Wet op de rechtsbijstand, wijst de deken een advocaat aan.
2. De deken kan het verzoek alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Hij kan een aanwijzing op grond van bijzondere redenen wijzigen of intrekken.
3. Binnen zes weken na de bekendmaking van de beschikking, houdende afwijzing van het verzoek, kan de belanghebbende beklag doen bij het hof van discipline. Op de behandeling van het beklag zijn de hoofdstukken 6 en 7 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.
4. De aangewezen advocaat is verplicht zijn diensten te verlenen.
5. De advocaat die door de raad voor rechtsbijstand als raadsman is aangewezen, treedt als zodanig op of doet zich overeenkomstig artikel 43 van het Wetboek van Strafvordering waarnemen, zolang niet een gekozen raadsman is opgetreden of op de voet van artikel 44 van het Wetboek van Strafvordering een ander is aangewezen.
Bevoegdheid rechtbank
4. Zowel eiser als verweerder heeft in beroep de vraag aan de orde gesteld of deze rechtbank bevoegd is om het onderhavige beroep te behandelen. Eiser heeft aangegeven niet in te stemmen met het doorverwijzen van zijn beroep naar, uiteindelijk, deze rechtbank. Verweerder is van mening dat de rechtbank niet bevoegd is om van het beroep kennis te nemen, omdat tegen de afwijzing van het verzoek om aanwijzing van een advocaat op grond van artikel 13 van de Advocatenwet een bijzondere (bestuursrechtelijke) rechtsgang openstaat, namelijk het doen van beklag bij het Hof van Discipline;
5. De rechtbank is van oordeel dat zij wel bevoegd is om van het onderhavige beroep kennis te nemen. Eiser heeft er in dit geval voor gekozen om bij verweerder bezwaar te maken tegen de beslissing van 17 maart 2020 en niet om daartegen beklag te doen bij het Hof van Discipline. Dit betekent dat verweerder een besluit moet nemen op dat bezwaar.
Naar het oordeel van de rechtbank kan tegen dat besluit op bezwaar op grond van artikel 8:6, eerste lid, van de Awb beroep worden ingesteld bij de rechtbank. Als gevolg hiervan kan tegen het niet tijdig nemen van een besluit op dat bezwaar ook beroep worden ingesteld bij de rechtbank.
6. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder een ander bestuursorgaan is als bedoeld in artikel 8:7, tweede lid, van de Awb. Op grond van dit artikellid is deze rechtbank bevoegd het onderhavige beroep te behandelen, omdat eiser in [plaats] woont.
Beoordeling van het beroep
Het beroep wegens niet tijdig beslissen
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerders e-mail van 26 juni 2020 moet worden aangemerkt als een besluit op het bezwaar van eiser, inhoudende een niet-ontvankelijkverklaring van dat bezwaar. De rechtbank leest de mededeling van verweerder ‘dat het niet mogelijk is om een bezwaarschrift in te dienen tegen mijn e-mail’ als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb waarmee verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard.
8. Eiser heeft de ingebrekestelling op 12 juni 2020 bij verweerder ingediend. Verweerder heeft op 26 juni 2020 het besluit op bezwaar genomen. Dit betekent dat verweerder het besluit op bezwaar heeft genomen op de laatste dag van de termijn van twee weken na de dag waarop eiser verweerder in gebreke heeft gesteld, zodat niet is voldaan aan het criterium uit artikel 6:12, tweede lid, onder b, van de Awb. De rechtbank zal het beroep wegens niet tijdig beslissen daarom ongegrond verklaren. Ook volgt uit het voorgaande dat verweerder aan eiser geen dwangsom wegens niet tijdig beslissen is verschuldigd.
De inhoud van het beroep
9. Omdat op grond van artikel 13, derde lid, van de Advocatenwet tegen de afwijzing van een verzoek om een advocaat aan te wijzen geen bezwaar kan worden gemaakt, maar in plaats daarvan beklag kan worden gedaan bij het Hof van Discipline, is de rechtbank van oordeel dat verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dat verweerder in dit geval eisers verzoek van 24 februari 2020 niet heeft afgewezen, maar heeft besloten om dat niet in behandeling te nemen, leidt niet tot een ander oordeel. Naar het oordeel van de rechtbank had eiser, als hij tegen de beslissing van 17 maart 2020 wilde opkomen, daartegen beklag moeten doen bij het Hof van Discipline. Voor zover het beroep is gericht tegen het beluit van 26 juni 2020 tot niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar, is het daarom eveneens ongegrond.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
12. Wel ziet de rechtbank in de gang van zaken in dit geschil aanleiding om op basis van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb verweerder op te dragen het door eiser betaalde griffierecht aan hem te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • gelast verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 178,- aan hem te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.J.H. Bijleveld, griffier, op
De beslissing wordt op de eerstvolgende donderdag na deze datum openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.