1.5.Op 17 augustus 2020 heeft eiser het onderhavige beroep wegens niet tijdig beslissen ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep ter behandeling doorgestuurd naar de rechtbank Gelderland. De rechtbank Gelderland heeft het beroep ter behandeling doorgestuurd naar deze rechtbank.
2. Het beroep van eiser is allereerst gericht tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar door verweerder. Eiser is van mening dat verweerder als gevolg hiervan inmiddels de volledige dwangsom van € 1.442,- heeft verbeurd. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat zijn beroep ook is gericht tegen de inhoud van het onderhavige geschil, namelijk het (volgens eiser ten onrechte) niet realiseren van vervangende rechtsbijstand voor mr. [naam 1] en het niet realiseren van een aansprakelijkheidsprocedure tegen mr. [naam 2] . Ook moet volgens eiser bij de tuchtrechter een klachtenprocedure worden gestart tegen mr. [naam 3] , omdat deze artikel 24 van de Wet op de rechtsbijstand niet zou zijn nagekomen. Ter onderbouwing van zijn beroep heeft eiser de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 december 2020, zaaknummer AWB 20/4422, overgelegd.
3. Artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een belanghebbende beroep kan instellen bij de bestuursrechter.
Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend, zodra:
het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen; en
twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Artikel 6:20, derde lid, van de Awb bepaalt dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking heeft op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt.
Artikel 13 van de Advocatenwet luidt als volgt:
1. De rechtzoekende die niet of niet tijdig een advocaat bereid vindt hem zijn diensten te verlenen in een zaak, waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven dan wel bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, kan zich wenden tot de deken van de orde van advocaten in het arrondissement waar de zaak moet dienen, met het verzoek een advocaat aan te wijzen. Ook indien de rechtzoekende naar het voorlopig oordeel van de deken in aanmerking komt voor verlening van rechtsbijstand ingevolge het bepaalde bij of krachtens de Wet op de rechtsbijstand, wijst de deken een advocaat aan.
2. De deken kan het verzoek alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Hij kan een aanwijzing op grond van bijzondere redenen wijzigen of intrekken.
3. Binnen zes weken na de bekendmaking van de beschikking, houdende afwijzing van het verzoek, kan de belanghebbende beklag doen bij het hof van discipline. Op de behandeling van het beklag zijn de hoofdstukken 6 en 7 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.
4. De aangewezen advocaat is verplicht zijn diensten te verlenen.
5. De advocaat die door de raad voor rechtsbijstand als raadsman is aangewezen, treedt als zodanig op of doet zich overeenkomstig artikel 43 van het Wetboek van Strafvordering waarnemen, zolang niet een gekozen raadsman is opgetreden of op de voet van artikel 44 van het Wetboek van Strafvordering een ander is aangewezen.
4. Zowel eiser als verweerder heeft in beroep de vraag aan de orde gesteld of deze rechtbank bevoegd is om het onderhavige beroep te behandelen. Eiser heeft aangegeven niet in te stemmen met het doorverwijzen van zijn beroep naar, uiteindelijk, deze rechtbank. Verweerder is van mening dat de rechtbank niet bevoegd is om van het beroep kennis te nemen, omdat tegen de afwijzing van het verzoek om aanwijzing van een advocaat op grond van artikel 13 van de Advocatenwet een bijzondere (bestuursrechtelijke) rechtsgang openstaat, namelijk het doen van beklag bij het Hof van Discipline;
5. De rechtbank is van oordeel dat zij wel bevoegd is om van het onderhavige beroep kennis te nemen. Eiser heeft er in dit geval voor gekozen om bij verweerder bezwaar te maken tegen de beslissing van 17 maart 2020 en niet om daartegen beklag te doen bij het Hof van Discipline. Dit betekent dat verweerder een besluit moet nemen op dat bezwaar.
Naar het oordeel van de rechtbank kan tegen dat besluit op bezwaar op grond van artikel 8:6, eerste lid, van de Awb beroep worden ingesteld bij de rechtbank. Als gevolg hiervan kan tegen het niet tijdig nemen van een besluit op dat bezwaar ook beroep worden ingesteld bij de rechtbank.
6. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder een ander bestuursorgaan is als bedoeld in artikel 8:7, tweede lid, van de Awb. Op grond van dit artikellid is deze rechtbank bevoegd het onderhavige beroep te behandelen, omdat eiser in [plaats] woont.
Beoordeling van het beroep
Het beroep wegens niet tijdig beslissen
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerders e-mail van 26 juni 2020 moet worden aangemerkt als een besluit op het bezwaar van eiser, inhoudende een niet-ontvankelijkverklaring van dat bezwaar. De rechtbank leest de mededeling van verweerder ‘dat het niet mogelijk is om een bezwaarschrift in te dienen tegen mijn e-mail’ als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb waarmee verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard.
8. Eiser heeft de ingebrekestelling op 12 juni 2020 bij verweerder ingediend. Verweerder heeft op 26 juni 2020 het besluit op bezwaar genomen. Dit betekent dat verweerder het besluit op bezwaar heeft genomen op de laatste dag van de termijn van twee weken na de dag waarop eiser verweerder in gebreke heeft gesteld, zodat niet is voldaan aan het criterium uit artikel 6:12, tweede lid, onder b, van de Awb. De rechtbank zal het beroep wegens niet tijdig beslissen daarom ongegrond verklaren. Ook volgt uit het voorgaande dat verweerder aan eiser geen dwangsom wegens niet tijdig beslissen is verschuldigd.
9. Omdat op grond van artikel 13, derde lid, van de Advocatenwet tegen de afwijzing van een verzoek om een advocaat aan te wijzen geen bezwaar kan worden gemaakt, maar in plaats daarvan beklag kan worden gedaan bij het Hof van Discipline, is de rechtbank van oordeel dat verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dat verweerder in dit geval eisers verzoek van 24 februari 2020 niet heeft afgewezen, maar heeft besloten om dat niet in behandeling te nemen, leidt niet tot een ander oordeel. Naar het oordeel van de rechtbank had eiser, als hij tegen de beslissing van 17 maart 2020 wilde opkomen, daartegen beklag moeten doen bij het Hof van Discipline. Voor zover het beroep is gericht tegen het beluit van 26 juni 2020 tot niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar, is het daarom eveneens ongegrond.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
12. Wel ziet de rechtbank in de gang van zaken in dit geschil aanleiding om op basis van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb verweerder op te dragen het door eiser betaalde griffierecht aan hem te vergoeden.