ECLI:NL:RBOVE:2021:2750

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
12 juli 2021
Zaaknummer
9164717 \ CV EXPL 21-1558
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurprijsvermindering en onvoorziene omstandigheden door coronacrisis in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 8 juli 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een besloten vennootschap (hierna: eiseres) en Sportcentrum Enschede B.V. (hierna: gedaagde). Eiseres vorderde ontruiming van de bedrijfsruimte en betaling van achterstallige huurpenningen, terwijl gedaagde zich beriep op onvoorziene omstandigheden als gevolg van de coronacrisis. De huurovereenkomst tussen eiseres en gedaagde was op 27 februari 2019 gesloten, waarbij gedaagde een huurprijs van € 5.402,19 per maand verschuldigd was. Door de coronamaatregelen was Sportcentrum Enschede in verschillende periodes gesloten, wat leidde tot een huurachterstand van € 23.712,03. Eiseres stelde dat gedaagde niet voldoende inzicht had gegeven in de financiële situatie, waardoor het onmogelijk was om het omzetverlies vast te stellen.

De kantonrechter oordeelde dat de coronacrisis als onvoorziene omstandigheid kan worden aangemerkt, waardoor een huurprijsvermindering gerechtvaardigd is. De rechter stelde vast dat gedaagde recht had op huurprijsvermindering voor de perioden waarin het sportcentrum gesloten was of onder beperkingen open was. De kantonrechter wees een bedrag van € 8.538,63 aan achterstallige huur toe, na verrekening van de huurprijsvermindering. De vordering tot ontruiming werd afgewezen, omdat niet voldoende aannemelijk was dat een bodemrechter tot ontruiming zou overgaan. De kantonrechter compenseerde de proceskosten tussen partijen, waarbij iedere partij haar eigen kosten droeg.

In reconventie vorderde gedaagde dat eiseres in de proceskosten werd veroordeeld, maar deze vordering werd afgewezen. De rechter concludeerde dat eiseres niet onterecht had gehandeld door haar vordering te handhaven, ondanks de vernietiging van de borgstelling door de echtgenote van gedaagde. De uitspraak benadrukt de impact van de coronacrisis op huurverhoudingen en de noodzaak om redelijkheid en billijkheid in acht te nemen bij het vaststellen van huurprijsverminderingen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer: 9164717 \ CV EXPL 21-1558
Vonnis in kort geding van 8 juli 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiseres] ,
gemachtigde: mr. W.T.M. Krieger,
tegen

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheidSPORTCENTRUM ENSCHEDE B.V.,gevestigd en kantoorhoudende te Enschede,gemachtigde: mr. H.J.M. van Denderen,

2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partijen, hierna afzonderlijk te noemen Sportcentrum Enschede en [gedaagde 2] ,
gemachtigde: mr. F. Kolkman.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 22 april 2021 met producties,
- de van de zijde van [gedaagde 2] overgelegde producties,
- de akte houdende wijziging eis en aanvulling gronden van [eiseres] ,
- de mondelinge behandeling,
- de pleitnota’s van [eiseres] , Sportcentrum Enschede en [gedaagde 2] ,
- de akte uitlating partijen van Sportcentrum Enschede met overgelegde producties,
- de akte uitlating partijen van [eiseres] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] en Sportcentrum Enschede hebben op 27 februari 2019 een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot de bedrijfsruimte staande en gelegen aan De Reulver 30 te Enschede (hierna: de bedrijfsruimte).
2.2.
Sportcentrum Enschede exploiteert in het gehuurde een sportschool en is voor de bedrijfsruimte maandelijks een bedrag van (thans) € 5.402,19 aan [eiseres] verschuldigd, bij vooruitbetaling te voldoen.
2.3.
Sportcentrum Enschede heeft een huurachterstand laten ontstaan, welke huurachterstand berekend tot 1 april 2021 € 23.712,03 inclusief btw bedraagt.
2.4.
Bij het aangaan van de huurovereenkomst heeft [gedaagde 2] zich garant c.q. borg gesteld voor de nakoming van de huurovereenkomst door Sportcentrum Enschede, voor een bedrag gelijk aan drie maanden huur.
2.5.
Sportcentrum Enschede is als gevolg van de coronacrisis in de periode vanaf 16 maart 2020 tot en met 1 juli 2020 en vanaf 19 december 2020 tot en met 18 mei 2021 geheel gesloten geweest. Voorts is Sportcentrum Enschede van 2 juli 2020 tot en met 18 december 2020 en vanaf 19 mei 2021 onder beperkingen open (geweest).
2.6.
Bestuurder van Sportcentrum Enschede, de heer [A] , heeft [eiseres] op 18 december 2020 bericht met het verzoek de verschuldigde huur over de periode dat Sportcentrum Enschede verplicht dicht is geweest, zijnde 21 weken, te halveren. Voormeld verzoek is door [eiseres] afgewezen.
2.7.
[eiseres] heeft [gedaagde 2] op 21 januari 2021 aangeschreven dat, indien Sportcentrum Enschede de huurachterstand niet per 29 januari 2021 volledig heeft ingelopen, [gedaagde 2] als garant zal worden aangesproken voor de verschuldigde huur.
2.8.
De gemachtigde van [eiseres] bericht Sportcentrum Enschede op 10 februari 2021 dat [eiseres] Sportcentrum Enschede in de gelegenheid stelt om financiële gegevens over te leggen op basis waarvan [eiseres] het verzoek tot huurkorting kan heroverwegen.
2.9.
Sportcentrum Enschede bericht [eiseres] dat de jaarcijfers 2019 en 2020 nog niet gereed zijn en dat zij geen gevolg zal geven aan het verzoek om alle financiële gegevens over te leggen.
2.10.
De echtgenote van [gedaagde 2] , mevrouw [X] , heeft de borg- c.q. garantstelling bij brief van 29 april 2021 buitengerechtelijk vernietigd.
2.11.
Sportcentrum Enschede heeft de navolgende omzetcijfers in het geding gebracht:
Q1 2019
Q2 2019
Q3 2019
Q4 2019
€ 39.958,-
€ 49.056,-
€ 50.228,-
€ 22.505,-
Q1 2020
Q2 2020
Q3 2020
Q4 2020
€ 47.049,-
€ 2.149,- [1]
€ 25.230,-
€ 16.636,-
Q1 2021
Q2 2021
Q3 2021
Q4 2021
€ 3.220,- [2]
n.n.b. [3]
n.n.b.
n.n.b.
2.12.
Sportcentrum Enschede heeft de volgende bedragen aan Tegemoetkoming Vaste Lasten (hierna: TVL-vergoeding) ontvangen van de overheid:
Juni ‘20
Juli ‘20
Aug ‘20
Sept ’20
Okt ‘20*
Nov ‘20*
Dec ‘20*
€ 1.666,-
€ 1.666,-
€ 1.666,-
€ 1.666,-
€ 2.013,-
€ 2.013,-
€ 2.013,-
Jan ‘21**
Feb ‘20**
Mrt ‘20**
Apr ‘20
Mei ‘20
Juni ‘20
Juli ‘20
€ 2.222,-
€ 2.222,-
€ 2.222,-
n.n.b.
n.n.b.
n.n.b
n.n.b.
*
= voorlopig
** = voorlopig 80% ontvangen van het toegekende subsidiebedrag
2.13.
Sportcentrum Enschede heeft de navolgende verklaring van [B] van Pengar Finance overgelegd, waarin voor zover van belang, het navolgende is opgenomen:
“(…) De aangegeven omzet over Q2-2020 is, evenals over Q1-2021nihil, dit omdat gedurende deze twee kwartalen het sportcentrum volledig gesloten was. Er is echter, in verband met de doorlopende incasso-opdrachten gekoppeld aan abonnementen en de hieraan weer gekoppelde storneringsopdrachten in verband met de sluiting van het sportcentrum, een na-ijl effect te zien waardoor bij nadere analyse er nog een beperkte omzet resteert. (…)
(…) Het verschil van € 2.149 over het eerste kwartaal 2020 is in het 2e kwartaal alsnog aangegeven en het verschil ad € 3.220 wordt in de aangifte over het 2e kwartaal 2021 opgenomen. (…)”

3.Het geschil

In conventie

3.1.
[eiseres] vordert na akte wijziging van eis - samengevat - dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
I. Sportcentrum Enschede veroordeelt om binnen twee weken na betekening van dit vonnis de bedrijfsruimte te verlaten, te ontruimen en ontruimd te houden, met al de haren en het hare en onder afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van [eiseres] te stellen;
II. Sportcentrum Enschede bij toewijzing van de vordering tot ontruiming zoals gevorderd onder I eveneens te veroordelen tot betaling van de verschuldigde huurpenningen vanaf de datum van dagvaarding tot aan de datum waarop de bedrijfsruimte geheel en deugdelijk is ontruimd;
III. Sportcentrum Enschede veroordeelt om binnen twee weken na betekening van dit vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen aan [eiseres] de achterstallige huurpenningen ter hoogte van in totaal € 23.712,03 inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. Sportcentrum Enschede veroordeelt om binnen twee weken na betekening van dit vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te voldoen het totaal verschuldigde boetebedrag van € 2.100,00;
V. Sportcentrum Enschede veroordeelt om binnen twee weken na betekening van dit vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen aan [eiseres] een bedrag van € 985,11 aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten;
VI. Sportcentrum Enschede veroordeelt in de kosten van de procedure.
SubsidiairTen aanzien van de vordering onder Primair III
I. [gedaagde 2] veroordeelt om, indien Sportcentrum Enschede niet binnen de daartoe bij vonnis te wijzen termijn overgaat tot betaling overeenkomstig het te wijzen vonnis, aan [eiseres] te voldoen een bedrag ter hoogte van het door Sportcentrum Enschede aan [eiseres] onbetaald gelaten verschuldigde bedrag overeenkomstig het te wijzen vonnis, met dien verstande dat [gedaagde 2] kan worden aangesproken tot maximaal over een periode van drie maanden verschuldigde huurpenningen zoals omschreven in art. 11.11 van de tussen partijen gesloten huurovereenkomst, hetgeen concreet neerkomt op betaling van een bedrag aan [eiseres] van maximaal € 16.206,57 inclusief btw, dan wel een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
Ten aanzien van de vordering onder primair IV
II. [gedaagde 2] veroordeelt om, indien Sportcentrum Enschede niet binnen de daartoe bij vonnis te wijzen termijn overgaat tot betaling overeenkomstig het te wijzen vonnis, aan [eiseres] te voldoen een bedrag ter hoogte van het door Sportcentrum Enschede aan [eiseres] onbetaald gelaten verschuldigde bedrag met dien verstande dat [gedaagde 2] kan worden aangesproken tot maximaal € 900,-;
III. [gedaagde 2] veroordeelt in de kosten van de procedure;
Meer subsidiair
I. In het geval de kantonrechter het door [eiseres] subsidiair onder I geformuleerde afwijst dan wel ongegrond verklaart, [gedaagde 2] veroordeelt om aan [eiseres] te voldoen een bedrag van € 17.106,57 inclusief btw, binnen de hiertoe in het door u kantonrechter te wijzen vonnis gestelde termijn en tegen behoorlijk bewijs van kwijting, bij wijze van een voorschot op de door [eiseres] nog in bodemprocedure te stellen vordering uit hoofde van onrechtmatige daad ex. artikel 6:162 BW;
3.2.
[eiseres] baseert haar vorderingen op de hiervoor opgenomen feiten waarbij zij het volgende nog heeft aangevoerd. Sportcentrum Enschede heeft geweigerd (voldoende) inzicht te verschaffen in haar financiële administratie waardoor het onmogelijk is geweest om enig omzetverlies van Sportcentrum Enschede als gevolg van de coronacrisis vast te stellen. [eiseres] is voor haar inkomsten grotendeels afhankelijk van de huurbetalingen. De huurachterstand rechtvaardigt de gevorderde ontruiming. Voorts vordert [eiseres] de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. [eiseres] stelt [gedaagde 2] aansprakelijk voor betaling van de huurpenningen, zij het voor een bedrag gelijk aan drie maanden huur, nu [gedaagde 2] zich bij aanvang van de overeenkomst garant c.q. borg heeft gesteld voor de correcte nakoming van de huurovereenkomst. Meer subsidiair vordert [eiseres] een betaling bij wijze van voorschot, omdat [gedaagde 2] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] door zich garant te stellen zonder de vereiste toestemming van zijn echtgenote en [eiseres] niet te wijzen op de onderlinge verhoudingen tussen [gedaagde 2] , zijn bedrijf KPM Invest en Sportcentrum Enschede.
3.3.
Sportcentrum Enschede en [gedaagde 2] voeren verweer tegen de vorderingen van [eiseres] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
In (voorwaardelijke) reconventie
3.5.
Sportcentrum Enschede vordert dat de kantonrechter bij vonnis de betalingsverplichting van de huurpenningen over de perioden van gehele sluiting van de sportschool opschort met 50% en over de periode van opening met beperkingen met 25%, althans een schorsing van de huurbetalingsverplichting over de perioden van sluiting c.q. opening met beperkingen met een totaalbedrag van € 22.031,52.
3.6.
Sportcentrum Enschede legt aan haar voorwaardelijk ingestelde vordering ten grondslag dat de bedragen die feitelijk zijn voldaan, dan tot een bedrag van € 22.031,52 onverschuldigd zijn voldaan zodat dit bedrag kan worden verrekend met het bedrag dat thans door [eiseres] gevorderd wordt.
3.7.
[eiseres] voert verweer tegen de vordering van Sportcentrum Enschede.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
In reconventie
3.9.
[gedaagde 2] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiseres] veroordeelt in de volledige proceskosten ten bedrage van € 6.645,14, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 mei 2021 tot aan de dag van algehele voldoening en de nakosten.
3.10.
[gedaagde 2] stelt ter onderbouwing van zijn vordering dat er aanleiding is voor een volledige proceskostenveroordeling omdat [eiseres] - nadat de garantstelling c.q. borgstelling door de echtgenote van [gedaagde 2] is vernietigd - zijn vordering jegens [gedaagde 2] handhaaft. [eiseres] had als eiseres moeten begrijpen dat zij haar vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan zij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hebben.
3.11.
[eiseres] voert verweer tegen de vordering van [gedaagde 2] .
3.12.
Op de overige stellingen van partijen zal hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

De vorderingen in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie tussen [eiseres] en Sportcentrum Enschede
4.1.
De kantonrechter ziet vanwege de samenhang aanleiding de vordering in conventie en de vordering in (voorwaardelijke) reconventie gezamenlijk te behandelen.
Spoedeisend belang
4.2.
Het spoedeisend belang volgt naar het oordeel van de kantonrechter voldoende uit
de aard van de vorderingen.
4.3.
Vooropgesteld moet worden dat het hier gaat om een beoordeling van vorderingen en het daartegen gevoerde verweer in een kort geding procedure, welke naar haar aard beperkingen kent wat betreft de waarheidsvinding - voor bewijslevering is in een kort geding procedure geen plaats - en de te gegeven beslissingen. Die beslissingen zijn slechts voorlopig van karakter. Met betrekking tot de vordering tot ontruiming van het gehuurde zal de kantonrechter op basis van de door partijen aangedragen stellingen en onderbouwing daarvan, dienen te beoordelen of het voldoende aannemelijk is dat uiteindelijk bij een eindbeslissing in een bodemprocedure een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst zal worden toegewezen.
Onvoorziene omstandigheden
4.4.
Ten aanzien van de vraag of Sportcentrum Enschede in het licht van coronacrisis en de gevolgen daarvan gehouden is haar huurbetalingsverplichting volledig na te komen, stelt de kantonrechter voorop dat in de jurisprudentie al meerdere malen is aangenomen dat de coronacrisis en de gevolgen daarvan zijn aan te merken als onvoorziene omstandigheden zoals bedoeld in artikel 6:258 BW.
4.5.
Vast staat dat Sportcentrum Enschede als gevolg van de maatregelen van de overheid in de afgelopen perioden dicht, dan wel onder beperkingen open is geweest (zie r.o. 2.5.). Daarmee was het voor Sportcentrum Enschede onmogelijk in die perioden om het gehuurde rendabel te exploiteren. Bij het sluiten van de huurovereenkomst was een pandemie van dergelijke omvang niet te voorzien en hoefde hiermee ook geen rekening gehouden te worden. Onder deze omstandigheden mag [eiseres] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen ongewijzigde instandhouding van de huurovereenkomst verwachten. Overigens heeft ook [eiseres] zich bij deze actuele lijn in de jurisprudentie met betrekking tot de (gevolgen van de) coronacrisis neergelegd. [eiseres] stelt zich daarbij op het standpunt dat Sportcentrum Enschede zal moeten aantonen dat zij als gevolg van de coronacrisis schade in de vorm van omzetderving heeft geleden.
4.6.
Te verwachten valt dat een rechter in een bodemzaak voor de perioden waarop Sportcentrum Enschede dicht is geweest, dan wel onder beperkingen open is geweest, als gevolg van de coronacrisis een huurprijsvermindering zal toepassen indien sprake is van een omzetverlies van ten minste 30%. Hierop vooruitlopend is het naar het oordeel van de kantonrechter billijk dat partijen de (financiële) pijn als gevolg hiervan, verdelen.
4.7.
Ter zake van de wijze van het verdelen van de pijn zijn partijen het erover eens dat voor de perioden waarin Sportcentrum Enschede volledig gesloten is geweest, kan worden aangesloten bij een 50%/50% verdeling. Voor perioden waarbij Sportcentrum Enschede onder beperkingen geopend is geweest, kan worden aangesloten bij een 75%/25% verdeling. De kantonrechter zal hier dan ook vanuit gaan. Daarbij zal de kantonrechter voor de berekening van de huurprijsvermindering de navolgende maatstaf hanteren:
huurprijs per kwartaal x percentage omzetvermindering x 50% (dan wel 25% in het geval van onder beperking geopend).
4.8.
De kantonrechter acht het daarbij redelijk dat de omzetvermindering als volgt wordt bepaald: bij de omzet in het desbetreffende kwartaal dient ook de ontvangen
TVL-vergoeding per kwartaal te worden opgeteld. Voor het berekenen van de omzetvermindering zal in het kader van deze voorlopige voorziening moeten worden uitgegaan van de omzetgegevens en de ontvangen TVL-vergoedingen zoals deze zijn overgelegd door Sportcentrum Enschede (zie hiervoor ook r.o. 2.11. t/m r.o. 2.13.). Daarbij geldt dat het percentage omzetverlies zal worden bepaald door het desbetreffende kwartaal af te zetten tegenover de omzet van het corresponderende kwartaal van het voorgaande jaar waar de coronacrisis geen invloed op had.
Huurprijsvermindering
Eerste kwartaal 2020
4.9.
De omzet van Sportcentrum Enschede bedroeg in Q1 2019 € 39.958,-.
In Q1 2020 heeft Sportcentrum Enschede een omzet gerealiseerd van € 47.049,-.
Dit betekent dat voor Q1 2020 geen recht bestaat op huurprijsvermindering, nu er in deze periode geen sprake is geweest van een omzetdaling.
Tweede kwartaal 2020
4.10.
Sportcentrum Enschede heeft in Q2 2020 een omzet gerealiseerd van € 2.149,-,
De omzet bedroeg in de referentieperiode, Q2 2019, € 49.056,-. Sportcentrum Enschede heeft in juni 2020 een bedrag van € 1.666,- aan TVL-vergoeding ontvangen. Dit betekent dat ervan moet worden uitgegaan dat Sportcentrum Enschede een omzetverlies had van € 45.241 (€ 49.056,- minus (€ 2.149,- + € 1.666,-) = € 45.241,-). Dit is een omzetdaling van, afgerond, 92%.
4.11.
Sportcentrum Enschede is in het tweede kwartaal van 2020 volledig gesloten geweest, zodat de pijn als gevolg hiervan 50%/50% moet worden verdeeld. Conform de hiervoor genoemde berekeningsmaatstaf komt de huurprijsvermindering voor Q2 2020 uit op een bedrag van € 7.455,02 (€ 16.206,57 x 92% x 0,5 = € 7.455,02).
Derde kwartaal 2020
4.12.
In Q3 2020 had Sportcentrum Enschede een omzet van € 25.230,-. In Q3 2019 bedroeg de omzet € 50.228,-. Sportcentrum Enschede heeft in Q3 2020 een (definitief vastgesteld) bedrag van € 6.664,85 aan TVL-vergoeding van de overheid ontvangen.
Daarmee wordt voor wat betreft de omzet in Q3 2020 uitgegaan van een bedrag van € 31.894,85 (€ 25.230,- + € 6.664,85 = € 31.894,85). Het omzetverlies in Q3 2020 ten opzichte van Q3 2019 bedraagt derhalve € 18.333,15. Dit is een omzetverlies van (afgerond) 36,5%. Nu Sportcentrum Enschede in het derde kwartaal 2020 onder beperkingen open geweest, dient de pijn in de verhouding 75%/25% te worden verdeeld. Dit leidt tot een huurprijsvermindering voor Q3 2020 van € 1.478,85 (16.206,57 x 36,5% x 0,25 = € 1.478,85).
Vierde kwartaal 2020
4.13.
In Q4 2020 had Sportcentrum Enschede blijkens de overgelegde gegevens een omzet van € 16.636,-. In de corresponderende periode in 2019, Q4 2019, bedroeg de omzet € 22.505,-. Dit betekent dat Sportcentrum Enschede in voormeld kwartaal geen 30% omzetverlies had, zodat voor deze periode geen recht bestaat op huurprijsvermindering.
Eerste kwartaal 2021
4.14.
In Q1 2021 bedroeg de omzet € 3.220,-. Daar tegenover staat een omzet van € 47.049,- in Q1 2020. Voorts blijkt uit de overgelegde financiële gegevens dat Sportcentrum Enschede in Q1 2021 een TVL-vergoeding heeft ontvangen van
€ 7.608,01. Daarmee komt de omzet van Q1 2021 voor de berekening van het percentage omzetverlies op een bedrag van € 10.828,01 (€ 3.220,- + € 7.608,01 = € 10.828,01). Hieruit volgt een omzetverlies van € 36.220,99. Dit is een omzetverlies van, afgerond, 77%. Daarmee komt de huurprijsvermindering voor Q1 2021 uit op een bedrag van € 6.239,53.
( € 16.206,57 x 77% x 0,5 = € 6.239,53).
Tweede kwartaal 2021
4.15.
De kantonrechter geeft partijen in overweging om voor de periode Q2 2021 ter zake dezelfde berekeningsmaatstaf te hanteren. Ter voorlichting van partijen overweegt de kantonrechter daarbij dat voor Q2 2021 de omzetgegevens van Q2 2019 als referentieperiode zouden dienen te gelden. Daarbij acht de kantonrechter het redelijk om voor Q2 uit te gaan van een half kwartaal, nu er vanaf 19 mei 2021 nog nauwelijks beperkingen hebben gegolden voor wat betreft de exploitatie van sportscholen.
4.16.
Resumerend komt de kantonrechter derhalve tot de volgende huurprijsvermindering over de periode Q1 2020 tot en met Q1 2021:
Q1 2020
Geen huurprijsvermindering
Q2 2020
€ 7.455,02
Q3 2020
€ 1.478,85
Q4 2020
Geen huurprijsvermindering
Q1 2020
€ 6.239,53
Totaal
€ 15.173,40
4.17.
Als gevolg van het voorgaande zal ten aanzien van de door Sportcentrum Enschede te betalen huurachterstand een bedrag van € 8.538,63 worden toegewezen (€ 23.712,03 minus € 15.173,40 = € 8.538,63).
De gevorderde ontruiming en boetes
4.18.
Ten aanzien van de gevorderde ontruiming is de kantonrechter van oordeel dat dit gedeelte van de vordering, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het in een bodemprocedure te verwachten recht op huurprijsvermindering en het als gevolg daarvan slechts een beperkt toe te wijzen bedrag aan huurachterstand, moet worden afgewezen. In deze procedure is niet voldoende aannemelijk geworden dat een rechter in een bodemzaak in de gegeven omstandigheden tot ontruiming van het gehuurde zou overgaan.
4.19.
De kantonrechter zal de gevorderde boetes op grond van de algemene voorwaarden afwijzen. Het is de verwachting dat de bodemrechter, gelet op hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 4.5 is overwogen, deze boetebedragen zal matigen tot nihil. Dit betekent dat de vordering van de boetes voor een bedrag van € 2.100,- zal worden afgewezen.
4.20.
[eiseres] maakt aanspraak op een bedrag van € 985,11 aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter ziet aanleiding om de vergoeding te berekenen over het toe te wijzen bedrag van € 8.538,63. De bij het toe te wijzen bedrag behorende vergoeding aan buitengerechtelijke incassokosten bedraagt € 801,93 en zal worden toegewezen.
4.21.
De kantonrechter ziet, nu partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, aanleiding de proceskosten tussen partijen te compenseren, waarbij iedere partij haar eigen kosten draagt
De vorderingen in conventie en in reconventie tussen [eiseres] en [gedaagde 2]
4.22.
[eiseres] vordert in conventie dat [gedaagde 2] , indien Sportcentrum Enschede niet binnen de daartoe bij vonnis te wijzen termijn overgaat tot betaling van hetgeen wordt toegewezen, wordt veroordeeld conform de garant- c.q. borgstelling tot de betaling van drie maanden huur en een bedrag van € 900,00 ter zake de boetes, of meer subsidiair, wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 17.106,57 als voorschot op hetgeen [eiseres] in een bodemprocedure zal vorderen uit hoofde van onrechtmatige daad op grond van art. 6:162 BW.
4.23.
[gedaagde 2] heeft zich op het standpunt gesteld dat het spoedeisend belang ontbreekt bij de door [eiseres] tegen [gedaagde 2] ingestelde vordering. Tussen partijen is voorts in geschil of de echtgenote van [gedaagde 2] terecht een beroep heeft gedaan op de buitengerechtelijke vernietiging.
4.24.
De kantonrechter is met [gedaagde 2] van oordeel dat het spoedeisend belang ten aanzien van de vordering jegens [gedaagde 2] ontbreekt, althans onvoldoende is onderbouwd. Bovendien geldt ook hier het vereiste dat voor toewijzing van de vordering in een voorlopige voorzieningenprocedure het voldoende aannemelijk dient te zijn dat een rechter in de bodemprocedure de vordering zal toewijzen. Dat betekent dat beoordeeld dient te worden of de buitengerechtelijke vernietiging door de echtgenote van [gedaagde 2] terecht is geweest, mede gelet op hetgeen hiertegen van de zijde van [eiseres] wordt aangevoerd. Hier leent een kort gedingprocedure zich niet voor. Derhalve zullen de vorderingen jegens [gedaagde 2] in het kader van deze kort gedingprocedure worden afgewezen. De vordering ter zake de boetes acht de kantonrechter bovendien niet toewijsbaar gezien hetgeen daarover is overwogen in rechtsoverweging 4.19.
4.25.
[gedaagde 2] vordert in reconventie de veroordeling van [eiseres] in de daadwerkelijke proceskosten en stelt daartoe kort gezegd dat hier aanleiding voor is omdat [eiseres] , nadat de garant- c.q. borgstelling door de echtgenote van [gedaagde 2] is vernietigd, haar vorderingen jegens [gedaagde 2] handhaaft. [eiseres] had volgens [gedaagde 2] moeten begrijpen dat zij haar vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan zij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden.
4.26.
De kantonrechter zal de vordering van [gedaagde 2] afwijzen. Daartoe wordt het volgende overwogen. Vast staat dat de echtgenote van [gedaagde 2] pas na het uitbrengen van de dagvaarding de buitengerechtelijke vernietiging van de garant- c.q. borgstelling heeft ingeroepen. Ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding was aldus sprake van een rechtsgeldige garant- c.q. borgstelling zodat niet kan worden geoordeeld dat [eiseres] [gedaagde 2] ten onrechte in rechte heeft betrokken. Ook de enkele omstandigheid dat [eiseres] haar vordering jegens [gedaagde 2] na 29 april 2021 heeft gehandhaafd, maakt niet dat van misbruik van procesrecht sprake is. Voor een daadwerkelijke proceskostenveroordeling is derhalve geen plaats. De conclusie is dan ook dat vordering van [gedaagde 2] zal worden afgewezen.
4.27.
De kantonrechter ziet aanleiding de proceskosten te compenseren te compenseren nu partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld.

5.De beslissing

De kantonrechter in kort geding:
De vorderingen in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie tussen [eiseres] en Sportcentrum Enschede
5.1.
veroordeelt Sportcentrum Enschede om binnen twee weken na betekening van dit vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen aan [eiseres] de achterstallige huurpenningen ter hoogte van in totaal € 8.538,63 inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 22 april 2021 tot aan de dag van algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt Sportcentrum Enschede om binnen twee weken na betekening van dit vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen aan [eiseres] een bedrag van € 801,93 aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
De vorderingen in conventie en in reconventie tussen [eiseres] en [gedaagde 2]
5.6.
wijst de vorderingen af;
5.7.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.S. Kuipers, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2021. (TD)

Voetnoten

1.Welke in de aangifte van Q3 2020 zou zijn verantwoord.
2.Welke in de aangifte van Q2 2021 zal worden verantwoord.
3.n.n.b.: nog niet bekend