ECLI:NL:RBOVE:2021:2860

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
9114460 \ CV EXPL 21-1495
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.J.S. Groeneveld - Koekkoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van een geleende geldsom in een civiele procedure

In deze civiele procedure heeft de kantonrechter op 13 juli 2021 vonnis gewezen in een zaak tussen [eiser] en [gedaagde] betreffende een vordering tot terugbetaling van een geleend bedrag van € 1.000,00. De eiser, vertegenwoordigd door B. Rentrop van Inkassier, heeft gesteld dat de gedaagde, ondanks meerdere sommaties, een restant van € 720,00 niet heeft terugbetaald. De gedaagde heeft in het verleden een deel van het geleende bedrag terugbetaald, maar heeft verder geen verweer gevoerd tijdens de mondelinge behandeling op 28 juni 2021, waar zij niet aanwezig was.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de stellingen van de eiser onbetwist zijn gebleven, aangezien de gedaagde haar verweer heeft ingetrokken. De rechter heeft de hoofdsom van € 645,00 toegewezen, evenals de wettelijke rente, maar de vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten is afgewezen omdat de eiser niet het juiste wettelijke tarief had vermeld in de aanmaning. De gedaagde is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten van in totaal € 596,22 betalen, evenals nakosten van € 62,00.

Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de gedaagde is veroordeeld tot betaling van het totaalbedrag van € 712,49, vermeerderd met rente. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 9114460 \ CV EXPL 21-1495
Vonnis van 13 juli 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiser] ,
gemachtigde: B. Rentrop (Inkassier)
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Op 20 april 2021 heeft de kantonrechter in deze zaak een tussenvonnis gewezen en bepaald dat een mondelinge behandeling zou worden gehouden. Op 21 juni 2021 heeft [eiser] een akte met aanvullende producties overgelegd. Op 27 juni 2021 heeft [gedaagde] een pleitnota overgelegd.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 juni 2021 via Skype. [eiser] en zijn gemachtigde, B. Rentrop van Inkassier, zijn verschenen. [gedaagde] is niet verschenen. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt. De kantonrechter heeft bepaald dat vandaag vonnis zal worden gewezen.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[gedaagde] heeft een aantal keer geld geleend van [eiser] . Deze zaak gaat om het bedrag van € 1.000,00 dat [gedaagde] op 18 januari 2016 van [eiser] heeft geleend. Daarvan heeft [gedaagde] in 2016 € 280,00 aan [eiser] terugbetaald. Het resterende bedrag heeft zij, ondanks sommaties van [eiser] , niet terugbetaald. Daarom is [eiser] deze procedure begonnen.
Wat wil [eiser] ?
2.2.
[eiser] wil dat [gedaagde] het restant van het geleende bedrag aan hem terugbetaalt, plus rente en kosten. Op 24 juni 2021 heeft [gedaagde] nog een bedrag van € 75,00 aan [eiser] betaald. Daarom heeft [eiser] ter zitting zijn eis met € 75,00 verminderd. [eiser] vordert nu dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot het betalen van een bedrag van € 843,17 (bestaande uit de hoofdsom van € 645,00, de wettelijke rente tot 16 maart 2021 van € 67,49 en de buitengerechtelijke incassokosten van € 130,68), te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 720,00 vanaf 16 maart 2021 tot de dag van volledige betaling, de proceskosten en de nakosten.
Wat vindt [gedaagde] ?
2.3.
[gedaagde] heeft bij conclusie van antwoord aangevoerd dat zij haar kerstbonus van € 272,00 niet heeft geaccepteerd en niet al haar gewerkte uren (ad € 528,00) heeft laten uitbetalen. Op die manier zou zij [eiser] hebben terugbetaald. In de pleitnota, die [gedaagde] voor de zitting heeft ingediend, heeft zij laten weten haar verweer te willen intrekken.

3.Wat vindt de kantonrechter van de zaak?

3.1.
Nu [gedaagde] niet langer verweer heeft gevoerd en niet bij de mondelinge behandeling is verschenen, komen de stellingen van [eiser] als onbetwist vast te staan. De hoofdsom van € 645,00 zal worden toegewezen, net als de wettelijke rente zoals hierna onder de beslissing vermeld.
3.2.
De vordering tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten zal worden afgewezen. [eiser] heeft op 6 november 2020 een 14-dagenbrief naar [gedaagde] gestuurd. In de brief is echter niet het juiste wettelijke tarief aan buitengerechtelijke kosten vermeld, waardoor deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.
3.3.
[gedaagde] wordt in deze procedure grotendeels in het ongelijk gesteld. Zij moet daarom de proceskosten betalen. Deze kosten bestaan uit € 108,22 aan dagvaardingskosten, € 240,00 aan griffierecht dat [eiser] aan de rechtbank heeft betaald en € 248,00 aan salaris voor de gemachtigde van [eiser] (2 punten x tarief € 124,00). Dat is in totaal € 596,22.
3.4.
De nakosten, waarvan [eiser] betaling heeft gevorderd, worden begroot op € 62,00 (½ punt van het liquidatietarief).

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 712,49, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 720,00 vanaf 16 maart 2021 tot 24 juni 2021 en over een bedrag van € 645,00 vanaf 24 juni 2021 tot de dag van volledige betaling;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] begroot op € 596,22;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de nakosten, begroot op € 62,00;
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J.S. Groeneveld - Koekkoek, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2021.