ECLI:NL:RBOVE:2021:2932

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
21 juli 2021
Zaaknummer
08/053945-20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met letsel door onvoorzichtig rijgedrag

Op 22 juli 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 20-jarige man, die op 14 mei 2019 te Dalmsholte een ernstig verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte reed met een snelheid van 120 tot 140 kilometer per uur, terwijl de maximumsnelheid ter plaatse 60 kilometer per uur was. Tijdens het ongeval verloor hij de controle over zijn voertuig, een Volkswagen Polo, en botste tegen een boom. Twee inzittenden, vrienden van de verdachte, raakten gewond. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig had gereden en dat zijn gedrag substantieel afweek van wat van een gemiddelde automobilist verwacht mag worden. De verdachte had geprobeerd de waarheid over de snelheid waarmee hij reed te verdoezelen door zijn inzittenden te verzoeken niet naar waarheid te verklaren bij de politie. De rechtbank legde hem een taakstraf van 100 uur op, evenals een voorwaardelijke rijontzegging van drie maanden met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was voor het veroorzaken van lichamelijk letsel door zijn onvoorzichtige rijgedrag, maar kon niet vaststellen dat er sprake was van zwaar lichamelijk letsel bij de inzittenden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/053945-20 (P)
Datum vonnis: 22 juli 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2001 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres]
.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
8 juli 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A.K. Kooij, en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. P.L. Hellinga, advocaat in Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 14 mei 2019 te Dalmsholte in de gemeente Ommen als bestuurder van een personenauto een verkeersongeluk heeft veroorzaakt waardoor meerdere inzittenden gewond zijn geraakt, dan wel dat hij aldaar een gevaar op de weg heeft veroorzaakt.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
primair
hij op of omstreeks 14 mei 2019 te Dalmsholte in de gemeente Ommen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto),komende uit de richting Lemelerveld en/of gaande in de richting van de T-kruising van deze weg en de weg, Dalmsholterdijk, daarmede rijdende over de weg, de Oude Raalterweg,zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte, aldaar heeft gereden met hoge snelheid, althans met een grotere snelheid dan de aldaar voor hem, verdachte maximum toegestane snelheid van 60 kilometer per uur en/of
in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, niet de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) zodanig heeft geregeld dat hij in staat was dat motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand die hij, verdachte die weg (de Oude Raalterweg) kon overzien en waarover deze vrij was en/ofgekomen ter hoogte van die kruising, naar links heeft gestuurd en/of naar links is afgeslagen in de richting van de Dalmsholterdijk en/ofniet of in onvoldoende mate heeft gelet en/of is blijven letten op het direct voor hem, verdachte gelegen weggedeelte van die weg/en (de Oude Raalterweg) en/ofde Dalmsholtedijk) en/ofniet het verloop van die doorgaande weg/en (Ommerweg/Dalmsholterdijk) heeft gevolgd en/ofmet dat motorrijtuig (personenauto) gezien, zijn verdachtes rijrichting is gebotst tegen een rechts in de berm van die Dalmsholterdijk staande boom,en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor anderen ( [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ), zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan en/ofwelk feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt, doordat hij, verdachte een krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden;
subsidiair
hij op of omstreeks 14 mei 2019 te Dalmsholte in de gemeente Ommen, alsbestuurder van een motorrijtuig (personenauto), komende uit de richtingLemelerveld en/of gaande in de richting van de T-kruising van deze weg en de weg, de Dalmsholterdijk, daarmede over de weg, de Oude Raalterweg, heeft gereden met hoge snelheid, althans met een grotere snelheid dan de aldaar voor hem, verdachte maximum toegestane snelheid van 60 kilometer per uur en/ofin strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels enverkeerstekens 1990, niet de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) zodanig heeft geregeld dat hij in staat was dat motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand die hij, verdachte die weg (de Oude Raalterweg) kon overzien en waarover deze vrij was en/ofgekomen ter hoogte van die kruising, naar links heeft gestuurd en/of naar links is afgeslagen in de richting van de Dalmsholterdijk en/ofniet het verloop van die (doorgaande weg/en (Oude Raalterweg /Dalmsholterdijk) heeft gevolgd en/of met dat motorrijtuig (personenauto) gezien, zijn verdachtes rijrichting is gebotst tegen een rechts in de berm van die Dalmsholterdijk staande boom,door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsmotivering [1]
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het primair ten laste gelegde bewezen wordt verklaard. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden, omdat hij met veel te hoge snelheid reed. Daardoor heeft hij de bocht naar links niet kunnen maken en reed hij rechtdoor tegen een boom in de berm, aldus de officier van justitie.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat er bij de passagiers geen sprake was van zwaar lichamelijk letsel. Ook kan volgens de raadsvrouw niet bewezen worden verklaard dat het letsel van de passagiers werd veroorzaakt door het ongeval, omdat beide passagiers geen gordel droegen en hun letsel mede daardoor is veroorzaakt. Het feit dat de passagiers geen gordel om hadden, dient aan hen zelf te worden toegerekend en niet aan verdachte, aldus de raadsvrouw. Voor het overige heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De feiten en omstandigheden
Op 14 mei 2019 heeft er omstreeks 22:15 uur op de T-kruising tussen de Oude Raalterweg en de Dalmsholterdijk te Dalmsholte, in de gemeente Ommen, een eenzijdig verkeersongeval plaatsgevonden. Verdachte reed als bestuurder in zijn personenauto, een Volkswagen Polo met kenteken [kenteken] , met [getuige 1] , [getuige 2] , [slachtoffer 1] , en [slachtoffer 2] als inzittenden. [2]
Naar aanleiding van het ongeval werd door de afdeling Forensische Opsporing, Verkeersongevallenanalyse (verder VOA) ter plaatse onderzoek verricht. Bij dit onderzoek werd vastgesteld dat de ter plaatse geldende maximumsnelheid 60 kilometer per uur bedroeg. De aanrijding heeft plaatsgevonden na zonsondergang en het was op het moment van de aanrijding droog en helder weer. [3]
De VOA is tot de volgende toedracht gekomen. Verdachte reed over de Oude Raalterweg te Dalmsholte, komende uit de richting van Lemelerveld en gaande in de richting van de Dalmsholterdijk. Op het kruisingsvlak van de T-kruising Oude Raalterweg en de Dalmsholterdijk, tijdens het insturen van zijn voertuig naar links, raakte de personenauto van de weg en kwam in de rechterberm van de Dalmsholterdijk terecht en botste vervolgens frontaal tegen een boom. [4]
Op basis van het technisch onderzoek aan het voertuig heeft de VOA vastgesteld dat, voor zover door de schade aan de auto nog te beoordelen, het voertuig in voldoende staat van onderhoud verkeerde, althans dat er aan het voertuig geen rijtechnische gebreken werden geconstateerd, die eventueel de oorzaak van het ongeval zouden kunnen zijn geweest of die van invloed zouden kunnen zijn geweest op het ontstaan dan wel het verloop van het ongeval. [5]
De VOA heeft voorts geconcludeerd dat de oorzaak van het ongeval moet worden gezocht in een rij- of beoordelingsfout van verdachte. Op de T-kruising van de oude Raalterweg en de Dalmsholterdijk had verdachte zijn voertuig niet voortdurend onder controle. Hij wilde kennelijk op de voornoemde T-kruising linksaf slaan met de bedoeling zijn weg over de Dalmsholterdijk te vervolgen. Op het kruisingsvlak, tijdens het insturen van zijn voertuig naar links, reed zijn voertuig rechtdoor en raakte van de weg. [6]
Uit het onderzoek van de VOA is verder gebleken dat haast met zekerheid kon worden vastgesteld dat verdachte zijn gordel droeg. Van de overige vier inzittenden kon haast met zekerheid worden geconcludeerd dat zij ten tijde van het ongeval geen gordel hebben gedragen. [7]
Inzittende [getuige 1] heeft bij de politie verklaard dat verdachte over de Ommerweg zeker 140 kilometer per uur heeft gereden en dat verdachte niet heeft gezien dat bij de kruising met de Dalmsholterdijk de recht doorgaande weg overging in een zandweg. Verdachte wilde, volgens getuige [getuige 1] , met een behoorlijke snelheid de bocht naar links nog maken en hij remde voor haar gevoel best wel laat. [8]
Inzittende [slachtoffer 1] heeft bij de politie verklaard dat verdachte op een gegeven moment ruim 140 kilometer per uur reed. Dat zag hij op de kilometerteller van de auto, aldus de getuige. Ook verklaarde hij dat hij verdachte heeft horen zeggen:
"We rijden 140 waar je 60 mag". [9]
Als gevolg van het ongeval is bij twee inzittenden, namelijk bij [slachtoffer 1] en bij [slachtoffer 2] , lichamelijk letsel ontstaan.
Het letsel van [slachtoffer 1] bestond uit oppervlakkige schaafwonden op de rechter wang en boven beide oogkassen, een zwelling op de neus en bovenlip, een pijnlijke rug en een kneuzing aan de linker elleboog. [10]
Uit de letselrapportage van [slachtoffer 2] is gebleken dat hij een oppervlakkige schaafwond op het voorhoofd, een oppervlakkige barstwond van zes centimeter op zijn linker scheenbeen en een breuk aan het spaakbeen en de ellepijp net boven de pols van zijn linkerarm heeft opgelopen. [11]
Ruim dertien maanden na het ongeval heeft inzittende [slachtoffer 1] verklaard dat hij, als gevolg van het letsel dat hij opliep tijdens het ongeval, drie maanden lang zijn werk niet heeft kunnen doen. Ook heeft hij gedurende die periode niet kunnen sporten, hetgeen hij normaal op regelmatige basis doet. Inzittende [slachtoffer 2] heeft, eveneens ruim dertien maanden na het ongeval, verklaard dat hij tot op die dag nog klachten had, met name bij ongebruikelijke en onverwachte bewegingen. Hij heeft verklaard dat hij tot april 2020 onder behandeling van een fysiotherapeut heeft gestaan met het oog op het polsletsel dat hij opliep. Gedurende de periode dat hij fysiotherapie kreeg, kon [slachtoffer 2] , zo heeft hij verklaard, niet altijd alles doen wat hij voorheen wel zonder moeite deed. [12]
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij bekend was met de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 60 kilometer per uur. Hij reed over de Ommerweg en dacht, zo verklaarde hij, dat die weg alleen maar rechtdoor ging. Op het laatste moment zag hij de bocht naar links en wilde hij direct bijsturen naar links. Tegelijkertijd remde hij, maar dat had al geen zin meer, aldus verdachte. [13] Ter terechtzitting heeft verdachte erkend dat hij te hard heeft gereden. Hij weet niet meer exact hoe hard hij reed, maar hij heeft verklaard tussen de 120 en 140 kilometer per uur te hebben gereden. [14]
Overwegingen en conclusies
Op basis van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 19 mei 2019 omstreeks 22:15 uur met een snelheid van 120 tot 140 kilometer per uur reed over de Ommerweg, waar de maximum toegestane snelheid 60 kilometer per uur was. Op de T-kruising van de Oude Raalterweg met de Dalmsholterdijk had verdachte zijn voertuig niet voortdurend onder controle. Hij was niet op de hoogte van het bestaan van de genoemde T-kruising en wilde, toen hij de bocht voor zich zag, alsnog linksaf slaan, maar dat bleek te laat. Op het kruisingsvlak, tijdens het insturen van zijn voertuig naar links, reed het voertuig nagenoeg rechtdoor en raakte van de weg. De voorzijde van de personenauto botste met een in de rechterberm van de Dalmsholterdijk staande boom. Van de inzittenden droeg enkel verdachte een autogordel. Als gevolg van het ongeval hebben de inzittenden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de hiervoor beschreven letsels opgelopen.
Schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan, zoals primair ten laste is gelegd, overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW, moet in ieder geval sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid, onachtzaamheid dan wel onoplettendheid van verdachte. Daarbij is van belang dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan.
Voor de beoordeling van de vraag of verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, moet de rechtbank dus op grond van voormeld toetsingskader vaststellen of de bewezen geachte feitelijke gedragingen, gegeven de ernst daarvan, en de overige omstandigheden, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW. Het gedrag van verdachte moet daarvoor worden afgemeten aan dat wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht.
De rechtbank acht voor die beoordeling de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Op het moment van het ongeval was het droog, helder weer en het was donker. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij niet exact wist hoe het wegverloop was. Het was hem niet bekend dat de weg op de kruising met de Dalmsholterdijk rechtdoor overging in een zandweg en dat er dus sprake was van een T-splitsing. Verdachte wist dat de maximaal toegestane snelheid 60 kilometer per uur was. Ondanks de hiervoor genoemde omstandigheden heeft hij gereden met een snelheid die 60 tot 80 kilometer per uur hoger was dan de maximaal toegestane snelheid.
De rechtbank stelt vast dat het door verdachte vertoonde gedrag substantieel afwijkt van het gedrag dat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht. Verdachte had anders kunnen en moeten handelen.
Dubbele causaliteit
Met betrekking tot de causaliteit dient het criterium van de redelijke toerekening te worden gehanteerd en moet allereerst worden beoordeeld of het verkeersongeval redelijkerwijs als gevolg van de bewezenverklaarde gedragingen aan de verdachte is toe te rekenen. In het onderhavige geval heeft verdachte met te hoge snelheid gereden, zodat hij de bocht naar links niet tijdig kon maken, waardoor hij tegen een boom reed. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het ongeval redelijkerwijs aan de verdachte toe is te rekenen.
Bij het ongeval liepen inzittenden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] lichamelijk letsel op. De rechtbank stelt zich nu de vraag of het letsel van de inzittenden redelijkerwijs aan verdachte valt toe te rekenen. Anders dan de raadsvrouw, is de rechtbank van oordeel dat die vraag bevestigend moet worden beantwoord. Doordat verdachte de auto niet onder controle had, raakte de auto van de weg en reed de auto tegen een in de berm staande boom. De omstandigheid dat het ongeval mogelijk minder schadelijke gevolgen voor de inzittenden zou kunnen hebben gehad, als zij een autogordel hadden gedragen, doet niet af aan het feit dat het letsel een gevolg is van het door de verdachte veroorzaakte ongeval (vgl. ECLI:NL:HR:2001:AD5285).
De ernst van het lichamelijk letsel
Uit de letselrapportages is gebleken dat de beide inzittenden lichamelijk letsel hebben opgelopen ten gevolge van het ongeval. Door die letsels werden zij tijdelijk belemmerd in hun normale bezigheden. [slachtoffer 1] kon drie maanden niet werken en [slachtoffer 2] kon gedurende één jaar niet alle normale bezigheden uitoefenen. Uit de jurisprudentie blijkt dat sprake kan zijn van zwaar lichamelijk letsel als het letsel gepaard gaat met een langere periode van herstel en als de mate van herstel langere tijd onzeker is (vgl. ECLI:NL:HR:2018:1051). De rechtbank is echter van oordeel dat, op basis van de thans beschikbare informatie, niet voldoende is gebleken hoe de periode van herstel verliep, of en welke behandeling nodig was en gedurende welke tijd en of en, zo ja, in welke mate er onzekerheid bestond over het herstel. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat de beide inzittenden zwaar lichamelijk letsel opliepen en acht dat dan ook niet bewezen. Wel acht zij bewezen dat beide inzittenden tijdelijk hun werkzaamheden en normale bezigheden niet hebben kunnen uitvoeren.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de feitelijke gedragingen van verdachte en de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden, verdachte schuld heeft gehad aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW, terwijl daarbij lichamelijk letsel werd toegebracht. Gelet op de aard en de ernst van de door verdachte gemaakte verkeersfout en de overige omstandigheden van het geval heeft verdachte, naar het oordeel van de rechtbank, in aanmerkelijke mate onvoorzichtig gereden.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 mei 2019 te Dalmsholte in de gemeente Ommen, als bestuurder van een personenauto, komende uit de richting Lemelerveld en gaande in de richting van de
T-kruising van deze weg en de weg, Dalmsholterdijk, daarmede rijdende over de weg, de Oude Raalterweg, aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte, aldaar heeft gereden met hoge snelheid, althans met een grotere snelheid dan de aldaar voor hem, verdachte, maximum toegestane snelheid van 60 kilometer per uur en in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, niet de snelheid van de door hem, verdachte, bestuurde personenauto zodanig heeft geregeld dat hij in staat was die personenauto tot stilstand te brengen binnen de afstand die hij, verdachte, die weg (de Oude Raalterweg) kon overzien en waarover deze vrij was en gekomen ter hoogte van die kruising, naar links heeft gestuurd in de richting van de Dalmsholterdijk en niet heeft gelet en is blijven letten op het direct voor hem, verdachte, gelegen weggedeelte van die wegen (de Oude Raalterweg en de Dalmsholterdijk) en niet het verloop van die doorgaande weg (Dalmsholterdijk) heeft gevolgd en met die personenauto gezien zijn, verdachtes, rijrichting is gebotst tegen een rechts in de berm van die Dalmsholterdijk staande boom, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikel 175 WVW. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
primair
het misdrijf:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een taakstraf van 150 uren. Daarnaast heeft hij geëist dat aan verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden wordt opgelegd, waarvan drie maanden voorwaardelijk. Bij het bepalen van zijn eis heeft de officier van justitie in verzwarende zin mee laten wegen dat verdachte na het ongeval heeft geprobeerd de inzittenden ervan te overtuigen dat zij niet de waarheid moesten vertellen over de snelheid waarmee hij had gereden.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft kenbaar gemaakt dat zij zich zou kunnen vinden in een taakstraf. Zij heeft daarnaast betoogd dat een (deels) onvoorwaardelijk rijontzegging niet op zijn plaats is. Het ongeval vond ruim twee jaar geleden plaats. Dat betekent niet alleen dat de redelijke termijn werd overschreden, maar ook dat verdachte zijn proeftijd eigenlijk al heeft gehad. Hij heeft zich in de periode na het ongeval niet nogmaals schuldig gemaakt aan strafbaar rijgedrag.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De ernst van het feit
Verdachte heeft als bestuurder van een personenauto een eenzijdig ongeval veroorzaakt. Hij heeft, doordat hij met veel te hoge snelheid reed, de controle over zijn voertuig verloren als gevolg waarvan hij tegen een boom aanreed. Daarbij zijn twee inzittenden, vrienden van verdachte, gewond geraakt. Zij hebben gedurende een langere periode hun werkzaamheden en normale bezigheden niet kunnen uitvoeren. Verdachte heeft, na het ongeval, geprobeerd de waarheid over de toedracht van het ongeval te verdoezelen, door er bij de inzittenden op aan te dringen om bij de politie niet naar waarheid te verklaren over de snelheid waarmee hij reed voorafgaand en ten tijde van het ongeval. De rechtbank neemt verdachte dat kwalijk. Dergelijk gedrag getuigt niet van het nemen van verantwoordelijkheid.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 31 mei 2021. Daaruit blijkt dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Verdachte heeft er ter terechtzitting blijk van gegeven zich de impact van het ongeval op de andere inzittenden te realiseren. Ook is gebleken dat verdachte zelf, met name psychisch, heeft geworsteld met de gevolgen van ongeval.
De straf
De officier van justitie is bij zijn eis uitgegaan van een bewezenverklaring van het primair te laste gelegde, waarbij de inzittenden zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat er sprake is geweest van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank zal daarom een lagere straf opleggen dan geëist.
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS) gaan bij het veroorzaken van een ongeval waarbij sprake is van aanmerkelijke schuld met als gevolg lichamelijk letsel of tijdelijke ziekte uit van een geldboete van € 1.000,- en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van drie maanden.
De rechtbank ziet de volgende redenen om van het genoemde oriëntatiepunt afwijken.
Zij weegt, in het nadeel van verdachte, mee dat verdachte na het ongeval de inzittenden actief heeft benaderd en hen heeft gevraagd niet naar waarheid te verklaren bij de politie, in een poging zijn rol bij het ongeval te verdoezelen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het wel voor verdachte spreekt dat hij ter terechtzitting heeft laten blijken alsnog zijn verantwoordelijkheid te willen nemen voor wat er is gebeurd.
De rechtbank houdt ook rekening met het tijdsverloop in deze zaak. Zij stelt vast dat het recht op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, in deze zaak is geschonden. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen had een strafvervolging in te stellen. In dit geval moet de termijn worden gerekend vanaf 14 mei 2019, te weten de dag van het verkeersongeval. De behandeling van deze zaak is niet afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de hiervoor genoemde termijn, terwijl de rechtbank geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht, die deze overschrijding rechtvaardigen. De redelijke termijn is met ruim twee maanden overschreden.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 100 uur passend en geboden is. De rechtbank legt daarnaast een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank komt hiertoe enerzijds, omdat verdachte in de periode sinds het ongeval heeft kunnen autorijden zonder dat daarbij overtredingen van de WVW zijn geconstateerd. Anderzijds acht de rechtbank het van belang verdachte een stok achter de deur te geven.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en artikel 179 WVW.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair, het misdrijf:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
100 (honderd) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
50 (vijftig) dagen;
-
ontzegtde verdachte de
bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigenvoor de duur van
3 (drie) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Haar, voorzitter, en mr. D. ten Boer en mr. J. Faber, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Leyendijk, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2021.
Buiten staat
Mr. D. ten Boer is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland, District IJsselland, met nummer PL0600-2019411986. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Proces-verbaal aanrijding misdrijf van 8 oktober 2019, pagina 4.
3.Proces-verbaal VerkeersOngevalAnalyse van 6 augustus 2019, pagina 16, onder 1.2.
4.Proces-verbaal VerkeersOngevalAnalyse van 6 augustus 2019, pagina 16, onder 1.2.1.
5.Proces-verbaal VerkeersOngevalAnalyse van 6 augustus 2019, pagina 22, onder 3.2.3.
6.Proces-verbaal VerkeersOngevalAnalyse van 6 augustus 2019, pagina 17, onder 1.4.
7.Proces-verbaal VerkeersOngevalAnalyse van 6 augustus 2019, pagina’s 23, 24 en 25.
8.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] van 26 mei 2019, pagina 45.
9.Proces-verbaal verhoor getuige [slachtoffer 1] van 26 mei 2019, pagina 52.
10.Letselrapportage [slachtoffer 1] van de GGD IJsselland van 10 juli 2019, pagina’s 29 en 30.
11.Letselrapportage [slachtoffer 2] van de GGD IJsselland van 10 juli 2019, pagina’s 33 en 34.
12.Aanvullend proces-verbaal van bevindingen van 25 juni 2020 van politie eenheid Oost-Nederland, District IJsselland, met nummer PLO600-2020293377-2.
13.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] van 5 juni 2019, pagina’s 40 en 41.
14.Verklaring van verdachte op de terechtzitting van 8 juli 2021.