4.3Het oordeel van de rechtbank
De feiten en omstandigheden
Op 14 mei 2019 heeft er omstreeks 22:15 uur op de T-kruising tussen de Oude Raalterweg en de Dalmsholterdijk te Dalmsholte, in de gemeente Ommen, een eenzijdig verkeersongeval plaatsgevonden. Verdachte reed als bestuurder in zijn personenauto, een Volkswagen Polo met kenteken [kenteken] , met [getuige 1] , [getuige 2] , [slachtoffer 1] , en [slachtoffer 2] als inzittenden.
Naar aanleiding van het ongeval werd door de afdeling Forensische Opsporing, Verkeersongevallenanalyse (verder VOA) ter plaatse onderzoek verricht. Bij dit onderzoek werd vastgesteld dat de ter plaatse geldende maximumsnelheid 60 kilometer per uur bedroeg. De aanrijding heeft plaatsgevonden na zonsondergang en het was op het moment van de aanrijding droog en helder weer.
De VOA is tot de volgende toedracht gekomen. Verdachte reed over de Oude Raalterweg te Dalmsholte, komende uit de richting van Lemelerveld en gaande in de richting van de Dalmsholterdijk. Op het kruisingsvlak van de T-kruising Oude Raalterweg en de Dalmsholterdijk, tijdens het insturen van zijn voertuig naar links, raakte de personenauto van de weg en kwam in de rechterberm van de Dalmsholterdijk terecht en botste vervolgens frontaal tegen een boom.
Op basis van het technisch onderzoek aan het voertuig heeft de VOA vastgesteld dat, voor zover door de schade aan de auto nog te beoordelen, het voertuig in voldoende staat van onderhoud verkeerde, althans dat er aan het voertuig geen rijtechnische gebreken werden geconstateerd, die eventueel de oorzaak van het ongeval zouden kunnen zijn geweest of die van invloed zouden kunnen zijn geweest op het ontstaan dan wel het verloop van het ongeval.
De VOA heeft voorts geconcludeerd dat de oorzaak van het ongeval moet worden gezocht in een rij- of beoordelingsfout van verdachte. Op de T-kruising van de oude Raalterweg en de Dalmsholterdijk had verdachte zijn voertuig niet voortdurend onder controle. Hij wilde kennelijk op de voornoemde T-kruising linksaf slaan met de bedoeling zijn weg over de Dalmsholterdijk te vervolgen. Op het kruisingsvlak, tijdens het insturen van zijn voertuig naar links, reed zijn voertuig rechtdoor en raakte van de weg.
Uit het onderzoek van de VOA is verder gebleken dat haast met zekerheid kon worden vastgesteld dat verdachte zijn gordel droeg. Van de overige vier inzittenden kon haast met zekerheid worden geconcludeerd dat zij ten tijde van het ongeval geen gordel hebben gedragen.
Inzittende [getuige 1] heeft bij de politie verklaard dat verdachte over de Ommerweg zeker 140 kilometer per uur heeft gereden en dat verdachte niet heeft gezien dat bij de kruising met de Dalmsholterdijk de recht doorgaande weg overging in een zandweg. Verdachte wilde, volgens getuige [getuige 1] , met een behoorlijke snelheid de bocht naar links nog maken en hij remde voor haar gevoel best wel laat.
Inzittende [slachtoffer 1] heeft bij de politie verklaard dat verdachte op een gegeven moment ruim 140 kilometer per uur reed. Dat zag hij op de kilometerteller van de auto, aldus de getuige. Ook verklaarde hij dat hij verdachte heeft horen zeggen:
"We rijden 140 waar je 60 mag".
Als gevolg van het ongeval is bij twee inzittenden, namelijk bij [slachtoffer 1] en bij [slachtoffer 2] , lichamelijk letsel ontstaan.
Het letsel van [slachtoffer 1] bestond uit oppervlakkige schaafwonden op de rechter wang en boven beide oogkassen, een zwelling op de neus en bovenlip, een pijnlijke rug en een kneuzing aan de linker elleboog.
Uit de letselrapportage van [slachtoffer 2] is gebleken dat hij een oppervlakkige schaafwond op het voorhoofd, een oppervlakkige barstwond van zes centimeter op zijn linker scheenbeen en een breuk aan het spaakbeen en de ellepijp net boven de pols van zijn linkerarm heeft opgelopen.
Ruim dertien maanden na het ongeval heeft inzittende [slachtoffer 1] verklaard dat hij, als gevolg van het letsel dat hij opliep tijdens het ongeval, drie maanden lang zijn werk niet heeft kunnen doen. Ook heeft hij gedurende die periode niet kunnen sporten, hetgeen hij normaal op regelmatige basis doet. Inzittende [slachtoffer 2] heeft, eveneens ruim dertien maanden na het ongeval, verklaard dat hij tot op die dag nog klachten had, met name bij ongebruikelijke en onverwachte bewegingen. Hij heeft verklaard dat hij tot april 2020 onder behandeling van een fysiotherapeut heeft gestaan met het oog op het polsletsel dat hij opliep. Gedurende de periode dat hij fysiotherapie kreeg, kon [slachtoffer 2] , zo heeft hij verklaard, niet altijd alles doen wat hij voorheen wel zonder moeite deed.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij bekend was met de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 60 kilometer per uur. Hij reed over de Ommerweg en dacht, zo verklaarde hij, dat die weg alleen maar rechtdoor ging. Op het laatste moment zag hij de bocht naar links en wilde hij direct bijsturen naar links. Tegelijkertijd remde hij, maar dat had al geen zin meer, aldus verdachte.Ter terechtzitting heeft verdachte erkend dat hij te hard heeft gereden. Hij weet niet meer exact hoe hard hij reed, maar hij heeft verklaard tussen de 120 en 140 kilometer per uur te hebben gereden.
Overwegingen en conclusies
Op basis van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 19 mei 2019 omstreeks 22:15 uur met een snelheid van 120 tot 140 kilometer per uur reed over de Ommerweg, waar de maximum toegestane snelheid 60 kilometer per uur was. Op de T-kruising van de Oude Raalterweg met de Dalmsholterdijk had verdachte zijn voertuig niet voortdurend onder controle. Hij was niet op de hoogte van het bestaan van de genoemde T-kruising en wilde, toen hij de bocht voor zich zag, alsnog linksaf slaan, maar dat bleek te laat. Op het kruisingsvlak, tijdens het insturen van zijn voertuig naar links, reed het voertuig nagenoeg rechtdoor en raakte van de weg. De voorzijde van de personenauto botste met een in de rechterberm van de Dalmsholterdijk staande boom. Van de inzittenden droeg enkel verdachte een autogordel. Als gevolg van het ongeval hebben de inzittenden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de hiervoor beschreven letsels opgelopen.
Schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan, zoals primair ten laste is gelegd, overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW, moet in ieder geval sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid, onachtzaamheid dan wel onoplettendheid van verdachte. Daarbij is van belang dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan.
Voor de beoordeling van de vraag of verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, moet de rechtbank dus op grond van voormeld toetsingskader vaststellen of de bewezen geachte feitelijke gedragingen, gegeven de ernst daarvan, en de overige omstandigheden, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW. Het gedrag van verdachte moet daarvoor worden afgemeten aan dat wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht.
De rechtbank acht voor die beoordeling de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Op het moment van het ongeval was het droog, helder weer en het was donker. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij niet exact wist hoe het wegverloop was. Het was hem niet bekend dat de weg op de kruising met de Dalmsholterdijk rechtdoor overging in een zandweg en dat er dus sprake was van een T-splitsing. Verdachte wist dat de maximaal toegestane snelheid 60 kilometer per uur was. Ondanks de hiervoor genoemde omstandigheden heeft hij gereden met een snelheid die 60 tot 80 kilometer per uur hoger was dan de maximaal toegestane snelheid.
De rechtbank stelt vast dat het door verdachte vertoonde gedrag substantieel afwijkt van het gedrag dat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht. Verdachte had anders kunnen en moeten handelen.
Dubbele causaliteit
Met betrekking tot de causaliteit dient het criterium van de redelijke toerekening te worden gehanteerd en moet allereerst worden beoordeeld of het verkeersongeval redelijkerwijs als gevolg van de bewezenverklaarde gedragingen aan de verdachte is toe te rekenen. In het onderhavige geval heeft verdachte met te hoge snelheid gereden, zodat hij de bocht naar links niet tijdig kon maken, waardoor hij tegen een boom reed. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het ongeval redelijkerwijs aan de verdachte toe is te rekenen.
Bij het ongeval liepen inzittenden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] lichamelijk letsel op. De rechtbank stelt zich nu de vraag of het letsel van de inzittenden redelijkerwijs aan verdachte valt toe te rekenen. Anders dan de raadsvrouw, is de rechtbank van oordeel dat die vraag bevestigend moet worden beantwoord. Doordat verdachte de auto niet onder controle had, raakte de auto van de weg en reed de auto tegen een in de berm staande boom. De omstandigheid dat het ongeval mogelijk minder schadelijke gevolgen voor de inzittenden zou kunnen hebben gehad, als zij een autogordel hadden gedragen, doet niet af aan het feit dat het letsel een gevolg is van het door de verdachte veroorzaakte ongeval (vgl. ECLI:NL:HR:2001:AD5285). De ernst van het lichamelijk letsel
Uit de letselrapportages is gebleken dat de beide inzittenden lichamelijk letsel hebben opgelopen ten gevolge van het ongeval. Door die letsels werden zij tijdelijk belemmerd in hun normale bezigheden. [slachtoffer 1] kon drie maanden niet werken en [slachtoffer 2] kon gedurende één jaar niet alle normale bezigheden uitoefenen. Uit de jurisprudentie blijkt dat sprake kan zijn van zwaar lichamelijk letsel als het letsel gepaard gaat met een langere periode van herstel en als de mate van herstel langere tijd onzeker is (vgl. ECLI:NL:HR:2018:1051). De rechtbank is echter van oordeel dat, op basis van de thans beschikbare informatie, niet voldoende is gebleken hoe de periode van herstel verliep, of en welke behandeling nodig was en gedurende welke tijd en of en, zo ja, in welke mate er onzekerheid bestond over het herstel. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat de beide inzittenden zwaar lichamelijk letsel opliepen en acht dat dan ook niet bewezen. Wel acht zij bewezen dat beide inzittenden tijdelijk hun werkzaamheden en normale bezigheden niet hebben kunnen uitvoeren. Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de feitelijke gedragingen van verdachte en de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden, verdachte schuld heeft gehad aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW, terwijl daarbij lichamelijk letsel werd toegebracht. Gelet op de aard en de ernst van de door verdachte gemaakte verkeersfout en de overige omstandigheden van het geval heeft verdachte, naar het oordeel van de rechtbank, in aanmerkelijke mate onvoorzichtig gereden.