Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
in de procedure in kort geding van:
1.[gedaagde 1] , wonende te [woonplaats] ,
[gedaagde 2], wonende te [woonplaats] ,
Rechtbank Overijssel
In deze zaak heeft de legitieme erfgenaam, eiser, verzocht om de opbrengst uit de verkoop van de woning van de erflater in depot te storten bij de notaris, nog voordat de legitieme opeisbaar is geworden. De voorzieningenrechter heeft op 5 juli 2021 uitspraak gedaan in kort geding. De rechter oordeelde dat er geen bewijs was dat de erfgenamen de gelden zouden willen wegsluizen, en dat de legitieme nog niet opeisbaar is volgens artikel 4:81 BW. Dit artikel stelt dat erfgenamen minimaal een half jaar de tijd moeten krijgen om de nalatenschap te ordenen en inzicht te krijgen in de situatie. De rechter concludeerde dat de redelijke termijn voor de erfgenamen nog niet was verstreken, en daarom werd de vordering afgewezen.
De voorzieningenrechter benadrukte dat het enkele feit dat er onmin is binnen de familie niet voldoende is om te concluderen dat de erfgenamen hun verplichtingen niet zullen nakomen. De vordering tot inzage in de nalatenschap werd eveneens afgewezen, omdat de legitieme niet hetzelfde recht op inzage heeft als de erfgenamen. De rechter stelde vast dat de erfgenamen recht hebben op een redelijke termijn om hun zaken te regelen, en dat er geen aanwijzingen waren dat zij bezig waren met het wegsluizen van gelden. De proceskosten werden gecompenseerd, wat gebruikelijk is in familiezaken.
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. A.M. Koene en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2021.