Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
[A]en
[B]genoemd worden.
1.De procedure
2.De feiten
Tijdstip oplevering” schrijft [A] het volgende:
.
3.Het geschil
in conventie
€ 1.126,64, met veroordeling van [B] in de proceskosten en nakosten.
4.De beoordeling in conventie en reconventie
Inleiding
8 november 2018 een overleg hebben gevoerd over de voortgang van het renovatieproject. Daarbij is een concrete afspraak gemaakt over de termijn waarbinnen de werkzaamheden zouden moeten zijn afgerond, namelijk uiterlijk in april 2019, aldus [B] . [A] betwist dat partijen een oplevertermijn zijn overeengekomen. Tijdens het gesprek van 8 november2018 is volgens [A] niet afgesproken dat het werk uiterlijk in april 2019 zou worden opgeleverd. Een dergelijke afspraak past ook niet bij een overeenkomst op regiebasis, aldus [A] . Wel is volgens [A] ter gelegenheid van dit gesprek aangegeven dat [A] ernaar zou streven om voor de bouwvak 2019 grotendeels klaar te zijn, hetgeen ook is gelukt. [A] wijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar een door hem ingebrachte verklaring van [X] .
€ 9.605,46 sprake is van een onjuistheid, omdat uit de bijlage bij de factuur blijkt dat op 21 juni 2019 voor werknemers
[C]en
[D]8 arbeidsuren zijn geregistreerd en in rekening gebracht, terwijl deze werknemers volgens de door [A] ingebrachte rittenadministratie die dag slechts vijf minuten aanwezig waren bij [B] . [A] erkent dat sprake is van een administratieve fout. Nu uit de door [B] bij akte overlegging producties ingebrachte creditfactuur van 12 oktober 2020 ad € 738,10 blijkt dat [A] de factuur ook al hierop heeft gecorrigeerd en dat een bedrag van € 738,10 op de rekening van [B] zal worden overgemaakt, zal dit bedrag op het factuurbedrag van € 9.605,46 in mindering worden gebracht.
[D]en
[C]8 arbeidsuren geregistreerd, terwijl uit de rittenadministratie volgt dat er op 25 juli 2019 niet 8 uren bij [B] is gewerkt. [A] stelt dat
[D]en
[C]wel degelijk 8 uren hebben gewerkt. Volgens [A] kan dit echter niet direct uit de rittenadministratie worden afgeleid, omdat er tot tweemaal toe een aanhanger moest worden geleegd.
€ 6.974,09
€ 38,75, waardoor [A] een bedrag van € 2.326,32 te veel in rekening heeft gebracht. Dit bedrag dient in mindering te worden gebracht op de openstaande facturen, aldus [B] . [A] heeft ter zitting hiertegenover gesteld dat partijen wel degelijk een afspraak ten aanzien van een tariefverhoging hebben gemaakt. Volgens [A] is tijdens een overleg met [X] en [B] afgesproken dat het uurtarief zal worden verhoogd van € 37,00 naar € 38,75. Gelet op de gemotiveerde betwisting door [B] rust op [A] de bewijslast terzake. [A] wordt in de gelegenheid gesteld om te bewijzen dat tijdens een overleg met [X] en [B] is afgesproken dat het uurtarief zal worden verhoogd van € 37,00 naar € 38,75.
“Bevindingen opname 12-03-2020”en brengt ter onderbouwing van de herstelkosten aan de gevel een factuur van [Y] Afbouw Stucwerk & Renovatie van 6 juni 2020 ad € 1.689,50 in het geding. Voorts stelt [B] dat hij onderzoekskosten heeft moeten maken om de schade inzichtelijk te maken, ter onderbouwing waarvan hij verwijst naar een factuur van [Z] Bouwinspectie van 24 maart 2020 ad € 423,50 en een factuur van [W] Techniek van 23 april 2020 ad € 314,60. De totale schade die [B] heeft geleden bedraagt € 2.427,60, aldus [B] .
€ 38,75, zal de beslissing ten aanzien van dit onderdeel van de tegenvordering worden aangehouden in afwachting van de bewijsvoering. Na bewijsvoering – of indien daarvan wordt afgezien – zullen partijen zich nog bij akte mogen uitlaten over de consequenties daarvan voor de vordering in reconventie.