ECLI:NL:RBOVE:2021:2994

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 april 2021
Publicatiedatum
26 juli 2021
Zaaknummer
8497361 \ CV EXPL 20-1825
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over verplichtingen uit leaseovereenkomst tussen Deutsche Leasing Nederland B.V. en Nederlandse Transport Maatschappij B.V.

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, betreft het een geschil tussen Deutsche Leasing Nederland B.V. en Nederlandse Transport Maatschappij B.V. (NTM) over de verplichtingen die voortvloeien uit een leaseovereenkomst voor vrachtwagens. De leaseovereenkomst, die in 2016 werd gesloten, bevatte bepalingen over de staat waarin de vrachtwagens aan het einde van de leaseperiode dienden te worden ingeleverd. NTM heeft de vrachtwagens op 31 december 2019 ingeleverd, maar Deutsche Leasing stelde dat de vrachtwagens niet in de afgesproken staat verkeerden en vorderde herstelkosten van NTM. NTM betwistte deze vordering en stelde dat zij niet verantwoordelijk was voor de kosten van de inspectie door de deskundige [X]. De kantonrechter oordeelde dat NTM wel degelijk verantwoordelijk was voor de herstelkosten, maar dat het onredelijk zou zijn om NTM ook de kosten van de eerste inspectie door [X] te laten betalen, gezien het grote verschil in de kostenramingen van [X] en CED. De rechter wees de vordering van Deutsche Leasing grotendeels toe, met uitzondering van de kosten van de inspectie door [X]. NTM werd veroordeeld tot betaling van de herstelkosten en bijkomende kosten, terwijl haar vordering in reconventie werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 8497361 \ CV EXPL 20-1825
Vonnis van 20 april 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEUTSCHE LEASING NEDERLAND B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. N.T.M. Verhoeven,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NEDERLANDSE TRANSPORT MAATSCHAPPIJ B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Hardenberg,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. J.P.J. Wessels.
Partijen zullen hierna
Deutsche Leasingen
NTMworden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 juli 2020 en de daarin genoemde stukken;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- de akte inbreng producties van Deutsche Leasing;
- de akte overlegging producties van NTM;
- de aantekeningen ter comparitie van mr. N.T.M. Verhoeven;
- de spreekaantekeningen van mr. J.P.J. Wessels;
- de mondelinge behandeling op 27 oktober 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Deutsche Leasing en NTM hebben begin 2016 een “operational leaseovereenkomst” (hierna: de
Leaseovereenkomst) gesloten. Op de Leaseovereenkomst zijn door Deutsche Leasing gehanteerde algemene voorwaarden van toepassing. De als huurkoop te kwalificeren Leaseovereenkomst had de strekking dat Deutsche Leasing voor NTM de aanschaf van vier Mercedes-Benz vrachtwagens (van het type Actros 1840LS; hierna: de
vrachtwagens) zou financieren.
2.2.
De vrachtwagens en de specificaties daarvan zijn aangeduid aan de hand van een offerte van 6 november 2015 van [X] Automotive B.V. (hierna:
[X]) aan NTM. De Leaseovereenkomst verwijst op p. 1 naar deze offerte van [X] . De offerte van [X] vermeldt – onder meer – het volgende:

Inbegrepen dealerwerkzaamheden
(…)
Montage compressor Gardner Denver. Kosten 2.500,= euro.” (p. 8 van de offerte)
2.3.
In het kader van de Leaseovereenkomst heeft Deutsche Leasing de vrachtwagens gekocht van [X] en aan NTM ter beschikking gesteld. NTM heeft de vrachtwagens op 20 februari 2016 in ontvangst genomen. De vrachtwagens waren op het moment van ontvangst door NTM inmiddels voorzien van compressoren die door Gardner Denver Nederland B.V. (hierna:
Gardner) waren gemonteerd.
2.4.
Voor de montage van de compressoren heeft Gardner aan NTM een factuur verzonden, voor een bedrag van € 4.208,00 (excl. btw) per vrachtwagen; € 20.041,23 (incl. btw) in totaal. NTM heeft de factuur van Gardner voldaan.
2.5.
Tussen partijen is – op grond van de Leaseovereenkomst – tevens een aanvullende overeenkomst tot stand gekomen, waarin afspraken zijn opgenomen over (onder meer) gebruik van de vrachtwagens en teruggave daarvan (hierna: de
Aanvullende Overeenkomst).
2.6.
De Leaseovereenkomst vermeldt onder meer het volgende:

In alle gevallen waarbij de Leaseovereenkomst eindigt, dient de klant het Object[de vrachtwagens, verduidelijking kantonrechter]
in een staat, als bepaald in Bevestiging van Aanvaarding en (indien van toepassing) de Aanvullende Overeenkomst inzake Gebruik, Teruggave en Verkoopondersteuning, zulks behoudens normale slijtage en in overeenstemming met art. 8 van de Algemene Voorwaarden, aan de Leasemaatschappij te retourneren.” (p. 2 van de Leaseovereenkomst)
2.7.
De Aanvullende Overeenkomst vermeldt in artikel 4 onder meer het volgende:

In het bijzonder zal de Leasemaatschappij de contractuele staat van het Object beoordelen aan het eind van de looptijd van de Leaseovereenkomst (…). Met het oog hierop zal de Klant toegang en alle medewerking verlenen aan de Leasemaatschappij, of de door deze ingeschakelde deskundige, voor de hiervoor bedoelde beoordeling van de contractuele staat van het Object op de locatie waar het Object zich bevindt.
Indien, in vervolg op de beoordeling van het Object door de Leasemaatschappij, verschil van mening [ontstaat] tussen de Leasemaatschappij en de Klant over de contractuele staat van het Object (…), dan kan een deskundige door de Leasemaatschappij worden ingeschakeld die de eerdere beoordeling van de Leasemaatschappij zal evalueren en een rapport zal opstellen.
(…)
De Klant draagt de kosten van een ingeschakelde deskundige.”
2.8.
De Aanvullende Overeenkomst bevat aan het slot daarvan nog een aantal toegevoegde “Bijzondere Bepalingen”, die onder meer als volgt luiden:

- Het voertuig zal bij teruggave volledig schadevrij zijn.
- Het voertuig zal volledig geïnspecteerd worden door de fabrikant of een daartoe gemachtigde leverancier. Eventuele kosten van deze inspectie zijn ten laste van de Klant.
- (…)
2.9.
De Leaseovereenkomst is geëindigd op 31 december 2019 en NTM heeft de vrachtwagens ingeleverd bij [X] , die voor Deutsche Leasing heeft beoordeeld of de vrachtwagens zich in de afgesproken staat bevonden. [X] heeft geconcludeerd dat de vrachtwagens zich niet in de afgesproken staat bevinden en dat het € 17.257,07 zal kosten om de vrachtwagens in die staat te brengen.
2.10.
NTM heeft hierop aan Deutsche Leasing bericht het hiermee oneens te zijn. Deutsche Leasing heeft vervolgens CED Nederland B.V. (hierna:
CED) ingeschakeld als deskundige, met als opdracht om de beoordeling van [X] te evalueren. In haar rapporten concludeert CED dat er een bedrag van € 6.292,62 mee gemoeid is om de vrachtwagens in de afgesproken staat te brengen.
2.11.
Deutsche Leasing heeft vervolgens jegens NTM aanspraak gemaakt op betaling van het door CED genoemde bedrag van € 6.292,62, vermeerderd met de kosten van de beoordelingen door [X] (€ 2.904,00) en CED (€ 1.210,00).
2.12.
NTM is niet tot betaling overgegaan.

3.Het geschil

In conventie

3.1.
Deutsche Leasing vordert dat NTM bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld om aan Deutsche Leasing te betalen:
I. a) een bedrag van € 10.406,61 aan hoofdsom, vermeerderd met (primair) contractuele rente van 1,5% per maand vanaf 21 maart 2020, althans (subsidiair) de wettelijke handelsrente;
b) een bedrag van € 1.560,00, althans € 879,00, aan buitengerechtelijke incassokosten;
althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
II. de proces- en nakosten.
3.2.
Aan haar vorderingen legt Deutsche Leasing onder meer het volgende ten grondslag. Op grond van de overeenkomsten met NTM is laatstgenoemde verplicht om aan Deutsche Leasing de kosten te vergoeden die ervoor nodig zijn om de vrachtwagens in de afgesproken contractuele staat te brengen. De kosten van [X] en CED komen op grond van de tussen partijen geldende overeenkomsten eveneens geheel voor rekening van NTM.
3.3.
NTM concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Deutsche Leasing.
In reconventie
3.4.
NTM vordert dat Deutsche Leasing bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis wordt veroordeeld om aan haar een bedrag van € 10.000,00 (exclusief btw) aan hoofdsom te betalen, vermeerderd met wettelijke handelsrente, buitengerechtelijke incassokosten van € 875,00 en de proces- en nakosten. Daaraan legt zij ten grondslag dat partijen hebben afgesproken dat NTM bij afname van de vrachtwagens niet een bedrag van € 10.000,00 hoefde te betalen voor de montage van compressoren in de vrachtwagens, omdat dit bedrag in de leaseprijs zou zijn inbegrepen. Zij heeft zich naderhand gerealiseerd dat zij toch voor deze kosten heeft betaald, en stelt zich op het standpunt dat Deutsche Leasing deze kosten aan haar moet vergoeden. Hoewel NTM uiteindelijk een hoger bedrag – namelijk € 4.208,00 (excl. btw) per vrachtwagen; € 20.041,23 (incl. btw) in totaal – door Gardner in rekening is gebracht, beperkt zij haar vordering op dit punt tot de afgesproken € 10.000,00, aldus nog steeds NTM.
3.5.
Deutsche Leasing voert verweer tegen de reconventionele vordering.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1.
De vordering van Deutsche Leasing betreft – waar het gaat om de hoofdsom – drie onderdelen: (i) de kosten voor het in de contractuele staat brengen van de vrachtwagens; (iii) de kosten van de inspectie door [X] ; en (iii) de kosten van het CED rapport.
4.2.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of NTM op grond van de overeenkomsten tussen partijen – de Leaseovereenkomst inclusief algemene voorwaarden en de Aanvullende Overeenkomst – verplicht is de door Deutsche Leasing gevorderde bedragen te betalen.
4.3.
De kantonrechter zal daarom de vraag beantwoorden waartoe partijen zich in dit verband op grond van de overeenkomsten hebben verplicht. In dat kader wordt eerst stilgestaan bij de kosten van [X] en CED, en daarna bij de vraag of NTM aan Deutsche Leasing iets verschuldigd is in verband met de staat van de vrachtwagens.
de kosten van [X] en CED
4.4.
Partijen zijn het er op zichzelf over eens dat de vrachtwagens bij het einde van de Leaseovereenkomst moesten worden ingeleverd, dat Deutsche Leasing de vrachtwagens mocht laten inspecteren om te beoordelen of deze verkeerden in de afgesproken staat, en dat dit alles volgt uit artikel 4 van de Aanvullende Overeenkomst. De zojuist genoemde inspectie is (in eerste instantie) uitgevoerd door [X] . In haar conclusie van antwoord, tevens houdende eis in reconventie, erkent NTM dat Deutsche Leasing de kosten die [X] voor deze inspectie in rekening brengt, op grond van de overeenkomsten tussen partijen mag doorbelasten aan NTM, zodat de kantonrechter dit ook tot uitgangspunt zal nemen.
4.5.
In artikel 6:248 lid 2 BW is echter bepaald dat bij overeenkomsten als hier aan de orde, een overeengekomen regel tussen partijen niet geldt, als dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Dit moet terughoudend worden toegepast.
4.6.
Ook met inachtneming van deze terughoudendheid is de kantonrechter echter van oordeel dat zich hier een situatie voordoet, waarin onverkort vasthouden aan de contractuele regel dat NTM moet betalen voor de inspectie van [X] , naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, zoals NTM ook heeft bepleit. Dit oordeel is gebaseerd op het volgende.
4.7.
[X] is door Deutsche Leasing ingeschakeld om de vrachtwagens te inspecteren en heeft geconcludeerd dat de vrachtwagens op een aantal punten niet in de overeengekomen staat verkeerden en dat er voor een bedrag van € 17.257,07 aan kosten gemaakt zouden moeten worden om de vrachtwagens wel in die staat te krijgen. Nadat NTM aangaf het hier niet mee eens te zijn, heeft Deutsche Leasing CED ingeschakeld om de bevinding van [X] te evalueren, en CED heeft geconcludeerd dat er maar voor een bedrag van € 6.292,62 nodig was om de vrachtwagens in de contractuele staat te brengen. Ook de kosten van de ‘second opinion’ door CED komen op grond van de Aanvullende Overeenkomst voor rekening van NTM.
4.8.
Partijen hebben verschillende verklaringen aangedragen voor het verschil tussen de rapporten van [X] en CED, maar feit blijft dat het verschil tussen die twee beoordelingen zeer groot is: [X] begroot bijna 11 duizend euro meer reparatiekosten dan CED (en daarmee bijna het drievoudige van de door CED genoemde kosten). Hieruit kan in ieder geval worden geconcludeerd dat NTM met goede reden bezwaar heeft gemaakt tegen de beoordeling door [X] . In aanmerking nemend dat NTM wél moet betalen voor de beoordeling door CED (zie rov. 4.9 hieronder) zou het zozeer onredelijk zijn als NTM dan ook nog moet betalen voor een inspectie waar zij terecht bezwaar tegen heeft gemaakt, dat dit onaanvaardbaar moet worden genoemd. Een contractuele afspraak op grond waarvan NTM onder deze omstandigheden moet betalen voor de inspectie van [X] moet dan ook buiten toepassing blijven.
4.9.
NTM heeft weliswaar de rapporten van CED op onderdelen bekritiseerd, maar onvoldoende gemotiveerd betwist dat uit de Aanvullende Overeenkomst voortvloeit, zoals Deutsche Leasing ook heeft gesteld, dat NTM deze kosten dient te dragen. De kosten van de beoordeling door CED zijn dan ook voor rekening van NTM.
de kosten in verband met de staat van de vrachtwagens
4.10.
Partijen gaan er beiden vanuit dat de tussen hen geldende overeenkomsten meebrengen dat indien de vrachtwagens aan het einde van de Leaseovereenkomst niet in de vereiste staat verkeren, de herstelkosten die daarmee gemoeid zijn, door NTM moeten worden gedragen. De discussie tussen partijen op dit punt gaat erom of, en zo ja, in hoeverre, er van die herstelkosten sprake is.
4.11.
Deutsche Leasing heeft er, onder verwijzing naar artikel 4 van de Aanvullende Overeenkomst, op gewezen dat indien partijen het niet eens zijn over de contractuele staat van de vrachtwagens, er een deskundige wordt ingeschakeld om de eerdere beoordeling te evalueren. Hiervan is sprake geweest bij de herbeoordeling door CED. Deutsche Leasing kan zo worden begrepen, dat uit de Aanvullende Overeenkomst dus volgt dat deze herbeoordeling door CED dan ook leidend is voor beide partijen.
4.12.
Ook de kantonrechter is van oordeel dat uit de overeenkomsten tussen partijen, en dan met name artikel 4 van de Aanvullende Overeenkomst, voortvloeit dat NTM inderdaad bezwaar kan maken tegen een eerste inspectie – hetgeen ook is gebeurd – maar dat wanneer er dan een herbeoordeling plaatsvindt, zoals in dit geval door CED, de resultaten daarvan in beginsel leidend zijn voor partijen. De procedure zoals de Aanvullende Overeenkomst die beschrijft is immers bedoeld om het debat over de staat van de vrachtwagens tussen partijen tot een einde te brengen, en met de herbeoordeling het ‘laatste woord’ over de staat van de vrachtwagens en de eventuele herstelkosten te brengen. De herstelkosten zoals beraamd voor CED zijn dan ook de kosten waaraan partijen gebonden zijn.
4.13.
Anders dan NTM stelt, is het daarbij niet van belang of Deutsche Leasing ook daadwerkelijk (zelf) de kosten voor herstel van de vrachtwagens draagt. Het gaat erom dat de overeenkomsten tussen partijen Deutsche Leasing het recht geven om het verschil in geld van NTM te vorderen tussen de staat waarin de vrachtwagens volgens afspraak moesten verkeren, en waarin zij daadwerkelijk verkeerden. Of Deutsche Leasing er vervolgens voor kiest om de vrachtwagens daadwerkelijk te laten herstellen, en hoe zij dat doet, is dan verder aan haar.
4.14.
Het voorgaande brengt mee dat NTM verplicht is de herstelkosten van € 6.292,62 die CED noemt, aan Deutsche Leasing te betalen.
rente en incassokosten Deutsche Leasing
4.15.
Deutsche Leasing heeft onder verwijzing naar haar algemene voorwaarden ook de toewijzing gevorderd van overeengekomen vertragingsrente van 1,5 % per maand over het verschuldigde bedrag. Deutsche Leasing heeft, eveneens op grond van haar algemene voorwaarden, buitengerechtelijke incassokosten gevorderd ter grootte van 15% van het verschuldigde bedrag. Dat deze gevorderde rente en buitengerechtelijke incassokosten op grond van de algemene voorwaarden bij de Leaseovereenkomst verschuldigd zijn heeft NTM niet (voldoende onderbouwd) betwist. Nu vaststaat dat NTM aan Deutsche Leasing in verband met de herstelkosten een bedrag aan hoofdsom verschuldigd is, zullen deze (niet specifiek betwiste) posten aan rente en buitengerechtelijke kosten ook worden toegewezen zoals gevorderd.
de vordering van NTM in verband met de montagekosten
4.16.
NTM stelt zich op het standpunt dat zij, op haar beurt, van Deutsche Leasing een bedrag van € 10.000,00 te vorderen heeft in verband met montagekosten van de compressoren in de vrachtwagens; kosten die NTM heeft betaald maar die volgens haar niet voor haar rekening dienden te komen. NTM wil deze kosten, al dan niet via verrekening, op Deutsche Leasing verhalen.
4.17.
De kantonrechter is echter van oordeel dat er geen grond is voor NTM om deze montagekosten van Deutsche Leasing te vorderen. Het is zo dat NTM van Gardner een factuur heeft ontvangen voor de montage van de compressoren, en deze ook heeft betaald. In de offerte van [X] is echter aangegeven dat deze kosten voor rekening van
[X]zouden moeten komen. NTM heeft niet voldoende onderbouwd naar voren gebracht op welke grond
Deutsche Leasingaan NTM kosten zou moeten vergoeden, die NTM per abuis in plaats van [X] heeft betaald. Deutsche Leasing heeft zich daartoe niet verplicht, en NTM heeft ook niet (voldoende onderbouwd) aangegeven in hoeverre Deutsche Leasing van de betaling door NTM heeft geprofiteerd. Die onderbouwing is temeer onvoldoende, omdat gelet op de stellingen van NTM voor de hand ligt dat het juist [X] is die eventueel voordeel zou kunnen hebben gehad van de betaling door NTM. Dat Deutsche Leasing van NTM tijdens de looptijd van de Leaseovereenkomst leasepenningen heeft ontvangen, is als onderbouwing van haar stellingen in ieder geval onvoldoende.
4.18.
Dit brengt mee dat NTM onvoldoende naar voren heeft gebracht waaruit kan volgen dat Deutsche Leasing verplicht is om het gevorderde bedrag aan montagekosten aan haar te vergoeden.
Slotsom
4.19.
De slotsom van het voorgaande is dat NTM verplicht is aan Deutsche Leasing te betalen de herstelkosten voor de vrachtwagens (€ 6.292,62) en de kosten van CED (€ 1.210,00) vermeerderd met de contractuele rente van 1,5% per maand vanaf 21 maart 2020 en € 1.560,00 aan buitengerechtelijk incassokosten. De vordering van NTM zal worden afgewezen.
4.20.
Omdat NTM in conventie tot betaling van een aanzienlijk deel van het gevorderde wordt veroordeeld, en haar vordering in reconventie zal worden afgewezen, is NTM zowel in conventie als in reconventie de partij die (grotendeels) ongelijk heeft gekregen. NTM zal dan ook in de proceskosten worden veroordeeld. Die kosten worden in conventie aan de zijde van Deutsche Leasing begroot op: € 499,00 (griffierecht) + € 746,00 (salaris; 2 punten x tarief van € 373,00) + € 87,99 (explootkosten) = € 1.332,99. In reconventie worden deze kosten aan de zijde van Deutsche Leasing begroot op € 373,00 aan salaris. De nakosten worden toegewezen als in rov. 5.4 bepaald.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
veroordeelt NTM om aan Deutsche Leasing te betalen een bedrag van € 7.502,62, te vermeerderen met de contractueel overeengekomen vertragingsrente van 1,5% per maand, vanaf 21 maart 2020 tot aan de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt NTM om aan Deutsche Leasing te betalen een bedrag van € 1.560,00;
5.3.
veroordeelt NTM in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van Deutsche Leasing begroot op een bedrag van € 1.332,99;
5.4.
veroordeelt NTM in de nakosten van € 124,00, voor het geval zij niet binnen veertien dagen na heden aan voornoemde proceskostenveroordeling voldoet;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.7.
wijst de vorderingen af;
5.8.
veroordeelt NTM in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van Deutsche Leasing begroot op € 373,00;
5.9.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Essed, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken door mr. S.J.S. Groeneveld-Koekkoek op 20 april 2021.