ECLI:NL:RBOVE:2021:3087

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 juli 2021
Publicatiedatum
3 augustus 2021
Zaaknummer
C/08/267543 / KG RK 21-284
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • S.J.S. Groeneveld - Koekkoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om aanvullend conservatoir beslag op onroerende zaken in het kader van een geschil tussen ex-partners over financiële verplichtingen na scheiding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 9 juli 2021 een verzoek afgewezen voor het leggen van aanvullend conservatoir beslag op onroerende zaken. Het verzoek was ingediend door de man, die in het verleden met de vrouw was getrouwd en na hun scheiding op 3 september 2020 financiële verplichtingen had die voortvloeiden uit een akte van dading. De man had verzocht om beslag te leggen op de eigendomsrechten van de vrouw in verband met toekomstige betalingen die zij aan hem verschuldigd was, waaronder bedragen die in 2023 en 2025 betaald moesten worden, en een bedrag van € 400.000,- in verband met een verwachte liquidatie van het agrarisch bedrijf waar zij samen in betrokken waren.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek prematuur was, aangezien er een bodemprocedure aanstaande was waarin de verschuldigdheid van de toekomstige bedragen zou worden beoordeeld. De rechter concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de vrouw haar verplichtingen niet zou nakomen en dat er geen vrees voor verduistering was. De vrouw had aangetoond dat zij actief financiering zocht om aan haar verplichtingen te voldoen, wat de vrees voor verduistering ondermijnde. De voorzieningenrechter wees het verzoek van de man af, met de overweging dat de bodemprocedure meer duidelijkheid zou bieden over de financiële verplichtingen tussen partijen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rekestnummer: C/08/267543 / KG RK 21-284
Beschikking van de voorzieningenrechter van 9 juli 2021
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat mr. H.M. van Eerten te Zwolle,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerder,
advocaat mr. N.S. Commijs te Zwolle.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 17 juni 2021 voor verlof tot het leggen van (aanvullend) conservatoir beslag op onroerende zaken
- de mondelinge behandeling op 18 juni 2021 via Skype, waarbij ook het kort geding tussen
partijen met zaaknummer 266675 / KG ZA 21-133 is behandeld
- de aanhouding in verband met schikkingsonderhandelingen, waarna de man heeft bericht dat partijen geen minnelijke regeling hebben bereikt.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat vandaag een beslissing zal worden genomen. In de kort geding procedure wordt vandaag in een afzonderlijk vonnis een beslissing genomen.

2.De beoordeling

Waar het geschil tussen partijen over gaat

2.1.
Partijen zijn getrouwd geweest onder huwelijkse voorwaarden. Ze zijn gescheiden per 3 september 2020. In maatschapsverband hadden zij een agrarisch bedrijf (hierna: het bedrijf).
2.2.
Partijen hebben tijdens een arbitrageprocedure een akte van dading gesloten op 6 maart 2020. Daarin is onder andere opgenomen dat de man per 1 januari 2019 uit de maatschap treedt en dat de vrouw het bedrijf per die datum voor eigen rekening en risico voortzet. De vrouw moet verder de volgende bedragen aan de man betalen:
- op uiterlijk 1 juni 2020: € 2.000,-
- op uiterlijk 1 juli 2020: € 2.000,-
- op uiterlijk 1 augustus 2020: € 271.000,-
- op uiterlijk 1 juni 2023: € 50.000,-
- op uiterlijk 1 juni 2025: € 75.000,-
Daarnaast moet de vrouw in geval van liquidatie van het bedrijf voor 1 januari 2035 een bedrag van € 400.000,- betalen met een afstaffeling van 10% per jaar vanaf 1 januari 2025. Indien [zoon] het bedrijf volledig zou overnemen is er geen sprake van een nabetalingsverplichting.
2.3.
De op dit moment vervallen termijnen van € 275.000,- heeft de vrouw niet aan de man betaald. De man heeft daarom beslagverlof gevraagd en verkregen op 20 augustus 2020. Verder is de man een dagvaardingsprocedure bij deze rechtbank begonnen, waarin hij kort gezegd (primair) nakoming heeft gevorderd van de akte van dading, ook voor de toekomstige termijnen. Er heeft een mondelinge behandeling in die zaak (met zaaknummer 252732 / HA ZA 20-345) plaatsgevonden op 16 februari 2021.
2.4.
Op 20 april 2021 zijn de maatschap en partijen door deze rechtbank in staat van faillissement verklaard. Dat faillissementsvonnis en de daarbij uitgesproken faillietverklaring is na verzet vernietigd bij vonnis van deze rechtbank van 6 mei 2021. De bodemprocedure staat nu op de rol voor antwoordakte aan de zijde van de vrouw op 14 juli 2021.
Wat de man wil
2.5.
De man heeft op 20 augustus 2020 verzocht om conservatoir beslag te mogen leggen op het eigendomsrecht van de vrouw op diverse onroerende zaken die behoren bij het bedrijf en de woning (zaaknummer 253136 KG RK 20/380). De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft dat verlof op diezelfde datum verleend en de vordering begroot op € 357.500,- inclusief kosten.
2.6.
De man heeft met het verzoekschrift van 17 juni 2021 verzocht om op dezelfde onroerende zaken conservatoir beslag te mogen leggen in verband met een vordering van in totaal € 1.040.000,- inclusief kosten. De vordering is ten opzichte van het eerdere beslagverlof verhoogd met de toekomstige termijnen van 2023 en 2025 en de vordering van € 400.000,- vanwege te verwachten liquidatie van het bedrijf op korte termijn. In de kort geding procedure heeft de man namelijk kort gezegd gevorderd dat de vrouw moet meewerken aan liquidatie van het bedrijf. Volgens de man nemen de schulden van het bedrijf alleen maar toe. Hij stelt dat het duidelijk is dat de vrouw nu en in de toekomst niet zal betalen.
Het verweer van de vrouw
2.7.
De vrouw verweert zich tegen het gevraagde verlof. Zij stelt zich op het standpunt dat het verzoek prematuur is en dat er geen sprake is van vrees voor verduistering.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
2.8.
De voorzieningenrechter zal het verzoek afwijzen. Dat licht zij hierna toe.
2.9.
Dit verzoek betreft alleen in de toekomst verschuldigde bedragen, namelijk de termijnen van 2023 en 2025 en een bedrag van € 400.000,- in verband met een volgens de man te verwachten liquidatie voor 2035. Een beslissing in de bodemprocedure, ook over de toekomstige termijnen, is op korte termijn te verwachten. Daarmee zal ook meer duidelijkheid komen over de verschuldigdheid van de (toekomstige) bedragen. De voorzieningenrechter oordeelt dat op basis van de huidige stukken onvoldoende aannemelijk is geworden dat de vrouw haar betalingen in 2023 en 2025 niet zal voldoen of dat het agrarisch bedrijf vóór 2035 zal worden geliquideerd. Daarbij weegt de voorzieningenrechter mee dat in het kort geding vonnis van vandaag de vorderingen tot meewerken aan liquidatie van het bedrijf zijn afgewezen in verband met het ontbreken van spoedeisend belang. De man heeft verder onvoldoende onderbouwd gesteld dat verhaal van zijn vordering in een later stadium onmogelijk zal zijn.
2.10.
Bovendien is de vrees voor verduistering onvoldoende gesteld door de man.
De vrouw heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij financiering probeert te krijgen om onder andere de vorderingen van de man te voldoen. Die financiering was ook onderdeel van de afspraken tussen partijen en kan bijvoorbeeld bestaan uit het verkopen en vervolgens terug leveren van onroerend goed via een erfpachtconstructie. Hetzelfde geldt voor de financiering via de bank met een hypothecaire geldlening. De man is daarmee bekend. Dit levert geen vrees voor verduistering op.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter
3.1.
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.J.S. Groeneveld - Koekkoek en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2021.