ECLI:NL:RBOVE:2021:3088

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 juli 2021
Publicatiedatum
3 augustus 2021
Zaaknummer
C/08/266675 / KG ZA 21-133
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • S.J.S. Groeneveld - Koekkoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering in kort geding wegens ontbreken van spoedeisend belang in een geschil over liquidatie van een agrarisch bedrijf na scheiding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, heeft de voorzieningenrechter op 9 juli 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een man en een vrouw die ooit getrouwd waren en een agrarisch bedrijf hadden. De man vorderde in kort geding dat de vrouw zou meewerken aan de liquidatie van het bedrijf, omdat hij zich zorgen maakte over de financiële situatie van het bedrijf en vreesde dat hij zijn vorderingen niet kon verhalen. De vrouw daarentegen stelde dat er geen spoedeisend belang was, omdat de waarde van het bedrijf niet was gedaald en zij verwachtte de financiering voor 1 september 2021 rond te hebben om de man te kunnen betalen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de man onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een spoedeisend belang. De bodemprocedure was al aanhangig en stond op korte termijn op de rol voor een antwoordakte. De voorzieningenrechter concludeerde dat de man niet had aangetoond dat er een acute of ernstige situatie was die een snelle beslissing vereiste. Het enkele feit dat er eerder een faillissement was uitgesproken, was niet voldoende om aan te nemen dat er nu een spoedeisend belang bestond. Daarom werden de vorderingen van de man afgewezen en werden de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/266675 / KG ZA 21-133
Vonnis in kort geding van 9 juli 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. H.M. van Eerten te Zwolle,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. N.S. Commijs te Zwolle.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in kort geding
  • de mondelinge behandeling op 18 juni 2021 via Skype, waarbij ook het verzoekschrift van de man tot het leggen van (aanvullend) conservatoir beslag van 17 juni 2021 is behandeld (zaaknummer 267543 / KG RK 21-284)
  • de pleitnota van de man
  • de pleitnota van de vrouw
  • de aanhouding in verband met schikkingsonderhandelingen, waarna de man heeft bericht dat partijen geen minnelijke regeling hebben bereikt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag. Op het verzoekschrift wordt vandaag in een afzonderlijke beschikking een beslissing genomen.

2.De beoordeling

Waar dit kort geding over gaat

2.1.
Partijen zijn getrouwd geweest onder huwelijkse voorwaarden. Ze zijn gescheiden per 3 september 2020. In maatschapsverband hadden zij een agrarisch bedrijf (hierna: het bedrijf).
2.2.
Partijen hebben tijdens een arbitrageprocedure een akte van dading gesloten op 6 maart 2020. Daarin is onder andere opgenomen dat de man per 1 januari 2019 uit de maatschap treedt en dat de vrouw het bedrijf per die datum voor eigen rekening en risico voortzet. De vrouw moet verder de volgende bedragen aan de man betalen:
- op uiterlijk 1 juni 2020: € 2.000,-
- op uiterlijk 1 juli 2020: € 2.000,-
- op uiterlijk 1 augustus 2020: € 271.000,-
- op uiterlijk 1 juni 2023: € 50.000,-
- op uiterlijk 1 juni 2025: € 75.000,-
Daarnaast moet de vrouw in geval van liquidatie van het bedrijf voor 1 januari 2035 een bedrag van € 400.000,- betalen met een afstaffeling van 10% per jaar vanaf 1 januari 2025. Indien [zoon] het bedrijf volledig zou overnemen is er geen sprake van een nabetalingsverplichting.
2.3.
De op dit moment vervallen termijnen van € 275.000,- heeft de vrouw niet aan de man betaald. De man heeft daarom beslagverlof gevraagd en verkregen op 20 augustus 2020. Verder is de man een dagvaardingsprocedure bij deze rechtbank begonnen, waarin hij kort gezegd (primair) nakoming heeft gevorderd van de akte van dading, ook voor de toekomstige termijnen. Er heeft een mondelinge behandeling in die zaak (met zaaknummer 252732 / HA ZA 20-345) plaatsgevonden op 16 februari 2021.
2.4.
Op 20 april 2021 zijn de maatschap en partijen door deze rechtbank in staat van faillissement verklaard. Dat faillissementsvonnis en de daarbij uitgesproken faillietverklaring is na verzet vernietigd bij vonnis van deze rechtbank van 6 mei 2021. De bodemprocedure staat nu op de rol voor antwoordakte aan de zijde van de vrouw op 14 juli 2021.
Wat de man wil
2.5.
De man stelt zich op het standpunt dat de financiële situatie van het bedrijf zeer zorgelijk is en hij vraagt daarom kort gezegd om de vrouw te dwingen mee te werken aan de liquidatie van het bedrijf. Zo moet de vrouw volgens de man onder andere worden veroordeeld om aan een professioneel agrarisch makelaar van haar keuze opdracht te geven tot bemiddeling bij de verkoop van de onroerende zaken en opstallen die bij het bedrijf en de woning horen (of moet eiser daartoe gemachtigd worden), moet de makelaar gemachtigd worden namens de vrouw een aanbod tot aankoop te accepteren en moet de vrouw aan alle werkzaamheden en activiteiten rondom verkoop en levering meewerken.
2.6.
De man onderbouwt deze vorderingen als volgt. Volgens hem nemen de schulden van het bedrijf alleen maar toe, zodat hij vreest dat hij zijn huidige en toekomstige vorderingen op de vrouw niet kan verhalen. Er is niet voor niets een faillissement uitgesproken. De vrouw geeft hem verder ook geen inzicht in de financiering. De man vindt dat het duidelijk is dat de vrouw nu en in de toekomst niet zal betalen. Daarom is het tijd om tot liquidatie over te gaan, zodat hij zijn geld krijgt.
Het verweer van de vrouw
2.7.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van spoedeisend belang. De waarde van het bedrijf is niet gedaald, integendeel. De waarde van met name de landbouwgronden zijn de afgelopen jaren juist gestegen. Er is geen sprake van een bedrijf in nood. De vrouw verwacht de financiering voor 1 september 2021 rond te hebben, zodat zij de man kan betalen.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
2.8.
De voorzieningenrechter zal de vorderingen van de man afwijzen, omdat de man onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij een spoedeisend belang heeft bij toewijzing van de gevraagde voorzieningen. Hieronder licht de voorzieningenrechter dit oordeel toe.
2.9.
De man vraagt om met spoed een beslissing te nemen en is daarom een kort geding begonnen. Het verschil met een reguliere procedure (bodemprocedure) is dat de eisende partij een spoedeisend belang moet hebben bij de gevraagde snelle beslissing en dat de snelheid van de procedure meebrengt dat er geen tijd is voor bijvoorbeeld nadere bewijslevering. De man heeft onvoldoende omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat op dit moment sprake is van een zodanige acute of ernstige situatie dat van hem niet gevraagd kan worden de uitkomst van een bodemprocedure af te wachten. Daarbij weegt de voorzieningenrechter mee dat de bodemprocedure al aanhangig is en op zeer korte termijn op de rol staat (14 juli 2021) voor antwoordakte aan de zijde van de vrouw. Daarna zal in die zaak naar verwachting van partijen (eind)vonnis worden gewezen. Dat de financiële situatie op het landbouwbedrijf dermate slecht zou zijn dat gevreesd moet worden dat er op het moment van een toewijzend vonnis geen vermogen meer resteert voor de man om zijn vorderingen te verhalen en dat daarom tot liquidatie moet worden overgegaan, is niet onderbouwd en daarmee niet aannemelijk geworden. Het enkele feit dat er sprake is geweest van een faillissement kan niet tot een andere conclusie leiden, omdat partijen daar met succes verzet tegen hebben ingesteld.
2.10.
Dit alles betekent dat er een spoedeisend belang ontbreekt en dat de vorderingen van de man moeten worden afgewezen. Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J.S. Groeneveld - Koekkoek en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2021.