ECLI:NL:RBOVE:2021:3090

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 augustus 2021
Publicatiedatum
3 augustus 2021
Zaaknummer
9311574 CV EXPL 21-1531
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot medewerking aan herstelwerkzaamheden in huurpand en afwijzing van ontruimingsvordering

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel op 4 augustus 2021, is een kort geding aanhangig gemaakt door eiseres [A] tegen gedaagden [X] c.s. over de verplichting tot medewerking aan herstelwerkzaamheden aan een huurpand. De huurovereenkomst tussen partijen dateert van 8 april 2014 en betreft een woning die door [A] aan [X] c.s. is verhuurd. De gemeente heeft [A] een last onder dwangsom opgelegd om bouwkundige gebreken te verhelpen, met een deadline van 1 augustus 2021. [A] vordert in conventie dat [X] c.s. medewerking verleent aan de herstelwerkzaamheden, en in reconventie vordert [X] c.s. dat [A] de gebreken herstelt. De voorzieningenrechter oordeelt dat [X] c.s. verplicht is om medewerking te verlenen aan de herstelwerkzaamheden, zoals vastgelegd in de huurovereenkomst, en wijst de vorderingen van [A] tot ontruiming af. De vorderingen in reconventie van [X] c.s. worden afgewezen, omdat onvoldoende spoedeisend belang is aangetoond. De proceskosten worden toegewezen aan [A].

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 9311574 CV EXPL 21-1531
Vonnis in kort geding van 4 augustus 2021
in de zaak van
[A],
wonende in [woonplaats] ,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna genoemd: “ [A] ”,
gemachtigde: mr. S.H. Lek, werkzaam bij gerechtsdeurwaarderskantoor Wigger Van het Laar,
tegen

1.[X] ,

2.
[Y],
beiden wonende in [woonplaats] ,
gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
hierna gezamenlijk in mannelijk enkelvoud genoemd: “ [X] c.s.”,
gemachtigde: mr. R.W.A. Kroon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties,
- de van de zijde van [X] c.s. overgelegde producties,
- de mondelinge behandeling,
- de pleitnota van [X] c.s.

2.De feiten

2.1.
Op grond van een op 8 april 2014 ondertekende huurovereenkomst, verhuurt [A] aan [X] c.s. een woning gelegen aan de [adres] in [plaats] . De huur is aangevangen per 15 april 2014 en loopt (inmiddels) voor onbepaalde tijd. De huurprijs bedraagt € 850,00 per maand inclusief servicekosten. Verder bevat de huurovereenkomst, die is opgesteld naar ROZ-model, de volgende bepaling:
“10. Bijzondere bepalingen
(…) Indien verhuurder het nodig oordeelt gedurende de huurperiode aan het gehuurde reparaties of andere werkzaamheden te doen verrichten, zal huurder de personen nodig voor het verrichten van de werkzaamheden in het gehuurde toelaten en die reparaties en werkzaamheden gedogen, zonder daarvoor enige schadevergoeding of vermindering van betalingsverplichtingen te vorderen. Verhuurder zal omtrent het tijdstip van uitvoering der werkzaamheden zo mogelijk overleg met huurder plegen. Het is verhuurder, diens beheerder en alle door hen aan te wijzen personen toegestaan inspecties uit te voeren. Verhuurder dient uiterlijk 48 uur voorafgaand aan de afspraak, huurder hiervan op de hoogte te stellen. (…)”
2.2.
De op de huurovereenkomst toepasselijke ‘ALGEMENE BEPALINGEN HUUROVEREENKOMST WOONRUIMTE’ bevatten onder meer de volgende bepalingen:
Onderhoud
(…)10.5Indien verhuurder het nodig oordeelt aan het gehuurde of het gebouw of complex waarvan het gehuurde deel uitmaakt of aan belendingen onderhoud, herstel, vernieuwing of andere werkzaamheden te verrichten of te doen verrichten of indien deze nodig zijn in verband met eisen of maatregelen van de overheid of openbare nutsbedrijven, zal huurder de personen, nodig voor het verrichten van die werkzaamheden in het gehuurde toelaten en die werkzaamheden en het eventuele ongerief gedogen, zonder daarvoor schadevergoeding, vermindering van de betalingsverplichting dan wel ontbinding van de huurovereenkomst te kunnen vorderen. Verhuurder zal omtrent het tijdstip van de uitvoering van de werkzaamheden, tijdig overleg met huurder plegen.
(…)
Toegang
11.1
Verhuurder en alle door hem aan te wijzen personen zijn gerechtigd het gehuurde na overleg met huurder op werkdagen tussen 08.00 uur en 17.30 uur te betreden voor inspectie van de staat van het gehuurde voor de in 10.3 tot en met 10.6 genoemde werkzaamheden en voort taxaties. In noodgevallen is verhuurder gerechtigd ook zonder overleg en/of buiten genoemde tijdstippen het gehuurde te betreden. (…)”
2.3.
Naar aanleiding van een door [X] c.s. ingediend handhavingsverzoek, heeft de [gemeente] per brief van 22 maart 2021 aan [A] een last onder dwangsom opgelegd ter zake van het pand dat zij aan [X] c.s. verhuurt (alsook het naburige pand met [huisnummer] dat door [A] aan een derde verhuurd wordt). Wat betreft het aan [X] c.s. verhuurde pand strekt de last onder dwangsom ertoe, samengevat en voor zover hier van belang, dat [A] de volgende maatregelen treft ter verhelping van bouwkundige gebreken:
  • er moet een brandwerende scheiding die voldoet aan de daarvoor geldende normen worden gerealiseerd tussen het aan [X] c.s. verhuurde pand en het naburige pand met [huisnummer] vanaf de begane grond tot aan de bovenste verdieping.
  • de staalconstructie moet brandwerend bekleed worden;
  • de overmatige wateropname door de scheidingsconstructie van de badkamer (de vloer en de wanden) moet worden verholpen;
  • er moeten bepaalde bouwkundige voorzieningen worden getroffen ter wering van ratten en muizen;
De termijn waarbinnen deze herstelwerkzaamheden moeten zijn uitgevoerd liep aanvankelijk tot 1 mei 2021 en loopt inmiddels (na een door [A] verzochte verlenging) tot 1 augustus 2021. Indien het opgedragen herstel niet tijdig wordt verricht verbeurt [A] een dwangsom van € 15.000,00.
2.4.
In opdracht van [X] c.s. is onderzoek verricht naar de aanwezigheid van gebreken van de woning door de bouwkundige adviesbureaus De Hoeksteen, Sanger IBCT, Brandpreventie Twente en BouwDock. De hieruit voortgekomen bevindingen zijn neergelegd in twee rapporten van De Hoeksteen van 29 februari 2020 en 22 maart 2021, een rapport van Sanger IBCT van 6 mei 2021 met een begeleidende e-mail van dezelfde datum, een rapport van Brandpreventie Twente van 6 mei 2021 en een rapport van BouwDock van 5 juli 2021.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[A] vordert (verkort weergegeven):
  • primair: veroordeling van [X] c.s. om binnen drie dagen na betekening van het vonnis de gehuurde woning te ontruimen;
  • subsidiair: veroordeling van [X] c.s. om binnen drie dagen na betekening van het vonnis de gehuurde woning tijdelijk te ontruimen voor de duur van vier weken;
  • meer subsidiair: aan [A] toestemming te verlenen dan wel haar te machtigen om zich toegang te verschaffen tot de gehuurde woning om de benodigde herstelwerkzaamheden te kunnen uitvoeren, indien nodig af te dwingen met behulp van de sterke arm.
3.2.
[A] legt daaraan, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende ten grondslag: [A] is gehouden om de door de gemeente opgedragen herstelwerkzaamheden in de woning (zie 2.3) uiterlijk vóór 1 augustus 2021 te verhelpen op straffe van de verbeurte van een dwangsom van € 15.000; [A] heeft tot nu toe echter slechts een gedeelte van deze herstelwerkzaamheden kunnen laten uitvoeren, omdat [X] c.s. de door [A] ingeschakelde werklieden bij de uitvoering van het herstelwerk heeft belemmerd en hen (inmiddels) de toegang tot de woning heeft ontzegd; [X] c.s. schiet daardoor tekort in zijn verplichting uit de huurovereenkomst om medewerking te verlenen aan de herstelwerkzaamheden; [A] moet in staat gesteld worden om de resterende herstelwerkzaamheden die de gemeente heeft opgedragen te verrichten; [A] heeft daarbij een spoedeisend belang omdat de door de gemeente gestelde termijn van 1 augustus 2021 op korte termijn verstrijkt, alsook omdat het uit te voeren herstelwerk noodzakelijk is om de woning in brandveilige staat te brengen en te voorkomen dat waterschade ontstaat wegens het momenteel ontbreken van betegeling in de badkamer.
3.3.
[X] c.s. voert als verweer, zakelijk weergegeven, onder andere het volgende aan: het is [A] en niet [X] c.s. die tekortschiet in de nakoming van de huurovereenkomst; naast de gebreken die genoemd zijn in de last onder dwangsom heeft de woning tal van andere gebreken, welke blijken uit de in 2.4 genoemde rapporten; [A] is als verhuurder wettelijk verplicht om al deze gebreken te verhelpen; vanwege de gebreken voldoet de woning onder andere niet aan de normen op het gebied van de brandveiligheid en de constructieve veiligheid, is sprake van een ongezonde woonomgeving en wordt in hoge mate afbreuk gedaan aan het woongenot waarop [X] c.s. recht heeft; [X] c.s. heeft [A] reeds vanaf de aanvang van de huur in 2014 veelvuldig aangemaand om herstelwerkzaamheden te verrichten, maar [A] heeft daar nimmer gevolg aan gegeven; pas nadat de gemeente de last onder dwangsom heeft opgelegd is [A] in mei 2021 aangevangen met de uitvoering van enkele herstelwerkzaamheden, maar deze herstelwerkzaamheden voldoen niet; het herstelwerk dat [A] wil uitvoeren is namelijk beperkt tot de gebreken waarop de last onder dwangsom betrekking heeft; bovendien is het reeds verrichte herstelwerk ondeugdelijk; [X] c.s. heeft zijn medewerking aan het uitvoeren van herstelwerkzaamheden per 31 mei 2021 opgeschort; verder is gezien de aard en omvang van het te verrichten herstelwerk in feite sprake van renovatie in de zin van artikel 7:720 lid 2 BW, waardoor [X] c.s. pas tot medewerking aan het benodigde herstel gehouden is nadat [A] een redelijk voorstel heeft gedaan zoals bedoeld in deze bepaling; tot slot heeft [A] geen spoedeisend belang bij haar vorderingen, want de herstelwerkzaamheden die [A] wil uitvoeren zijn op zichzelf niet dringend, terwijl het eventueel verbeuren van een dwangsom te wijten is aan het jarenlange stilzitten van [A] .
[A] voert hiertegen onder meer aan dat – behoudens de gebreken waarop de last onder dwangsom ziet – zij de door [X] c.s. gestelde gebreken betwist. Ook betwist [A] dat het reeds uitgevoerde herstelwerk ondeugdelijk is. [A] voegt verder toe dat zij onverplicht ook een aantal herstelwerkzaamheden heeft laten verrichten die niet door de gemeente zijn voorgeschreven.
in reconventie
3.4.
[X] c.s. vordert in reconventie (verkort weergegeven):
  • primair: [A] te veroordelen om te gedogen dat [X] c.s. de gebreken herstelt die zijn vermeld in de rapporten en de e-mail zoals genoemd in rechtsoverweging 2.4, om de redelijke herstelkosten aan [X] c.s. te vergoeden, alsook om binnen acht dagen na betekening van het vonnis een bedrag van € 250.000,00 in depot te storten op de derdengeldenrekening van een aan te wijzen notaris met opdracht aan de notaris om de te verschijnen facturen met betrekking tot het herstel uit het depot te voldoen;
  • subsidiair: [A] te veroordelen om binnen twee maanden na betekening van het vonnis de gebreken deugdelijk te herstellen op straffe van een dwangsom, alsook om het herstelwerk aan [X] c.s. op te leveren met overlegging van een rapport waarin de deugdelijkheid van het herstelwerk wordt beoordeeld door een erkend bouwkundig bureau.
3.5.
[X] c.s. legt daaraan zijn stellingen in conventie ten grondslag. [X] c.s. voegt toe dat hij een spoedeisend belang heeft bij de verhelping van de gebreken die in de rapporten vermeld zijn, aangezien deze gebreken veiligheidsrisico’s met zich meebrengen.
3.6.
Voor het verweer van [A] wordt verwezen naar haar stellingen in conventie.

4.De beoordeling in conventie en reconventie

4.1.
Behoudens wat betreft de gebreken waarvan de gemeente het herstel heeft bevolen in de last onder dwangsom (zie 2.3), is tussen partijen in geschil of het gehuurde gebreken vertoont. De voorzieningenrechter stelt voorop dat in kort geding geen ruimte is voor een uitgebreid feitenonderzoek en eventuele nadere bewijslevering ter zake van de gestelde gebreken, en in het verlengde daarvan de noodzaak tot het verrichten van herstelwerkzaamheden. Het oordeel hierover is voorbehouden aan de rechter in de bodemprocedure, welke bodemprocedure naar zeggen van [X] c.s. op korte termijn door hem aanhangig gemaakt zal worden.
De verplichting van [X] c.s. tot medewerking aan herstel
4.2.
De voorzieningenrechter gaat er vanuit dat in elk geval een deel van de gebreken die vermeld zijn in de last onder dwangsom nog moeten worden hersteld, nu dat niet tussen partijen ter discussie staat. Ook staat vast dat als dit herstel niet tijdig plaatsvindt, [A] een flinke dwangsom moet betalen. Evenmin is in geschil dat [X] c.s. met een beroep op een opschortingsrecht momenteel belet dat de door [A] gewenste herstelwerkzaamheden in de woning kunnen plaatsvinden.
4.3.
[X] c.s. stelt dat hij niet zonder meer tot medewerking aan het benodigde herstel gehouden is, omdat dit herstelwerk gezien de aard en omvang daarvan moet worden aangemerkt als renovatie in de zin van artikel 7:220 lid 2 BW. Uit deze bepaling volgt dat wanneer sprake is van renovatie, de huurder pas gelegenheid hoeft te geven tot het uitvoeren van de werkzaamheden nadat de verhuurder in dit verband een redelijk voorstel heeft gedaan waarmee tegemoetgekomen wordt aan de belangen van de huurder. [X] c.s. voert aan dat [A] heeft nagelaten om een dergelijk redelijk voorstel te doen. De voorzieningenrechter overweegt dat [X] c.s. echter miskent dat in de huurovereenkomst van deze wettelijke regeling is afgeweken. Uit de in rechtsoverwegingen 2.1 en 2.2. geciteerde bepalingen volgt immers dat [X] c.s., wat betreft alle werkzaamheden die in de woning verricht moeten worden, gehouden is om zijn medewerking te verlenen, ongeacht of deze werkzaamheden onder de wettelijke regeling zouden kwalificeren als renovatie. Het beroep van [X] c.s. op artikel 7:220 lid 2 BW slaagt dan ook niet. Uitgangspunt is derhalve dat [X] c.s. in beginsel verplicht is tot medewerking aan het herstelwerk zoals [A] dat in het gehuurde wil laten uitvoeren.
4.4.
[X] c.s. heeft verder gesteld (voor het geval zijn beroep op artikel 7:220 lid 2 BW niet opgaat) dat hij zijn verplichting tot medewerking aan het door [A] gewenste herstelwerk heeft opgeschort. [X] c.s. heeft echter niet eenduidig gespecificeerd aan welke voorwaarden [A] zou moeten voldoen om weer in staat gesteld te worden werkzaamheden in de woning te verrichten. Gelet op wat [X] c.s. in zijn pleitnota heeft aangevoerd en de ingebrachte correspondentie tussen (de gemachtigden van) partijen, neemt de rechtbank aan dat het door [X] c.s. ingeroepen opschortingsrecht erop neerkomt dat hij geen medewerking meer verleent totdat [A] er voldoende blijk van heeft gegeven dat zij alle volgens [X] c.s. aanwezige gebreken deugdelijk zal laten herstellen. Verder begrijpt de voorzieningenrechter de stellingen van [X] c.s. aldus dat hij ter onderbouwing van dit vermeende opschortingsrecht aanvoert dat het reeds in opdracht van [A] uitgevoerde herstelwerk in hoge mate ondeugdelijk is, wat volgens [X] c.s. blijkt uit het rapport van BouwDock. [X] c.s. stelt dat hij dan ook een gegronde reden heeft om geen vertrouwen te hebben in de nadere herstelwerkzaamheden zoals [A] die wil laten uitvoeren. [X] c.s. voegt verder toe dat het gebrekkig uitgevoerde herstelwerk later overgedaan zal moeten worden, waardoor het woongenot en de privacy van [X] c.s. onnodig wordt verstoord.
De voorzieningenrechter kan in het bestek van dit kort geding niet vaststellen in hoeverre [X] c.s. terecht aanvoert dat de tot dusver uitgevoerde herstelwerkzaamheden gebrekkig zijn. Wat niet ter discussie staat is dat de door [A] ingeschakelde werklieden de aan hen opgedragen klus nog niet hebben kunnen voltooien. Verder is het in de eerste plaats aan de gemeente, dus niet aan [X] c.s., om te beoordelen of de herstelwerkzaamheden die in de last onder dwangsom zijn opgedragen genoegzaam zijn hersteld. De inspectie door de gemeente heeft nog niet plaatsgevonden en zal ook niet kunnen plaatsvinden zolang [X] c.s. de resterende herstelwerkzaamheden die [A] wil laten uitvoeren belet. Waar [X] c.s. aanvoert dat geen vertrouwen kan worden gesteld in het resterende herstelwerk dat [A] wil laten uitvoeren, loopt hij vooruit op de beoordeling door de gemeente. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat [A] een herstelplan heeft aangedragen dat voor de gemeente mede aanleiding was om de begunstigingstermijn te verlengen tot 1 augustus 2021. De voorzieningenrechter gaat als onvoldoende onderbouwd voorbij aan de door [X] c.s. ter zitting uitgesproken suggestie dat de gemeente onvoldoende deskundig is om het herstelwerk goed te kunnen beoordelen. Daarnaast acht de voorzieningenrechter het voorshands niet zonder meer redelijk dat [X] c.s. aan de door [A] verlangde medewerking tot het verrichten van herstelwerkzaamheden ter zake van gebreken die tussen partijen vaststaan, de voorwaarde verbindt dat [A] zich ertoe verbindt om ook alle nadere ter discussie staande gebreken te herstellen waarvan de herstelkosten door [X] c.s. worden geraamd op € 250.000,--. Dat [X] c.s. meer of ander herstelwerk wil laten verrichten, vormt op zichzelf geen gegronde reden om het herstelwerk zoals [A] dat wil laten uitvoeren te verhinderen. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter komt aan [X] c.s. derhalve niet het door hem bepleite opschortingsrecht toe.
Het spoedeisend belang van [A]
4.5.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [A] voldoende spoedeisend belang bij het treffen van een voorziening die haar in staat stelt om de door haar gewenste herstelwerkzaamheden in de woning te verrichten. De werkzaamheden zijn dringend met het oog op de veiligheid en de gezondheid van [X] c.s., aan de uitvoering van welke de gemeente een dwangsom heeft gekoppeld. De door [X] c.s. opgeworpen bezwaren acht de voorzieningenrechter niet dusdanig zwaarwegend dat niet van hem verlangd kan worden deze werkzaamheden te gedogen. De voorzieningenrechter komt daarmee toe aan de beoordeling van de door [A] ingestelde vorderingen.
De primaire vordering van [A]
4.6.
stelt ter onderbouwing van haar primaire vordering tot ontruiming van het gehuurde niet meer dan dat [X] c.s. tekort is geschoten in zijn verplichting om mee te werken aan herstel, dat de relatie van partijen hierdoor ernstig verstoord is en dat [A] hem niet langer als huurder wenst. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter is een gedwongen ontruiming van de woning door [X] c.s. onnodig verstrekkend ten opzichte van het door [A] aangedragen spoedeisende belang, dat beperkt is tot de noodzaak om herstelwerkzaamheden in de woning uit te voeren. De primaire vordering van [A] zal derhalve worden afgewezen.
De subsidiaire vordering van [A]
4.7.
Ter onderbouwing van haar subsidiaire vordering tot de tijdelijke ontruiming van de woning voor de duur van vier weken, voert [A] aan dat zij gedurende deze termijn toegang wil hebben tot de woning omdat de herstelwerkzaamheden lang zullen duren. Echter, niet door [A] gesteld en ook niet gebleken is dat het onmogelijk is om deze werkzaamheden uit te voeren wanneer het pand door [X] c.s. wordt bewoond, terwijl het voor [X] c.s. zeer bezwarend is om de woning tijdelijk te moeten verlaten en elders huisvesting te moeten zoeken. De subsidiaire vordering van [A] zal daarom eveneens worden afgewezen.
De meer subsidiaire vordering van [A]
4.8.
De voorzieningenrechter begrijpt de meer subsidiaire vordering aldus dat [A] verzoekt om [X] c.s. te veroordelen tot medewerking aan herstelwerkzaamheden die [A] in de woning wil (laten) uitvoeren, met machtiging van [A] om zelf te bewerkstelligen dat deze herstelwerkzaamheden uitgevoerd kunnen worden indien [X] c.s. zijn medewerking weigert. Deze vordering is naar het oordeel van de voorzieningenrechter op de voet van art. 3:299 BW toewijsbaar. Ingeval [X] c.s. niet vrijwillig meewerkt aan de door [A] gewenste herstelwerkzaamheden, heeft zij er immers belang bij om de uitvoering daarvan te kunnen afdwingen. Indien noodzakelijk komt aan de deurwaarder reeds op grond van de wet de bevoegdheid toe om ter tenuitvoerlegging van deze veroordeling zich toegang tot de woning te verschaffen, zo nodig met behulp van de politie, zodat hiervoor geen afzonderlijke machtiging zal worden toegewezen (zie art. 558 sub b Rv in combinatie met art. 557 Rv en art. 444 Rv).
De vordering in reconventie van [X] c.s.
4.9.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [X] c.s. onvoldoende concreet onderbouwd dat naast het herstel dat op grond van de last onder dwangsom verricht moet worden (zie 2.3), nadere herstelwerkzaamheden moeten worden verricht die
dermate spoedeisend zijn dat een onmiddellijke voorziening zoals door [X] c.s. gevorderd noodzakelijk is in afwachting van de uitkomst van een bodemprocedure. [X] c.s. heeft in het algemeen aangevoerd dat zijn veiligheid als bewoner in het geding is vanwege de gerapporteerde gebreken die zien op de brandveiligheid, de trap en de staalconstructie. Echter, [X] c.s. heeft niet gespecificeerd welke nadere maatregelen ten behoeve van de brandveiligheid dringend noodzakelijk zouden zijn náást de maatregelen die op dit vlak in de last onder dwangsom zijn voorgeschreven in samenspraak met de brandweer. Ten aanzien van de gestelde gebrekkigheid van de trap heeft [X] c.s. naar eigen zeggen reeds een provisorische maatregel getroffen en is bovendien onweersproken door [A] aangevoerd dat zij aan één van de werklieden heeft opgedragen om voor zover nodig nadere maatregelen te treffen. Ook wat betreft de door [X] c.s. gestelde gebrekkigheid van de staalconstructie heeft hij onvoldoende onderbouwd dat herstel dermate urgent is dat een onmiddellijke voorziening nodig is. Verder neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat [X] c.s. zelf het standpunt heeft ingenomen (in reactie op de vorderingen van [A] ) dat van dringend herstel geen sprake is en dat de woning in feite al zeven jaar in de huidige gebrekkige staat verkeert.
4.10.
Wat betreft de (resterende) herstelwerkzaamheden die in de last onder dwangsom zijn bevolen, is vooralsnog onvoldoende aannemelijk geworden dat aan [A] de mogelijkheid moet worden ontzegd om dit herstel in eigen beheer te verrichten en dat een voorziening zoals door [X] c.s. gevorderd noodzakelijk is, mede gezien het feit dat het herstelwerk zoals [A] dat heeft willen laten uitvoeren nog niet is afgerond en nog niet door de gemeente is beoordeeld (zie 4.4).
4.11.
De tegenvordering van [X] c.s. zal dan ook worden afgewezen.
De proceskosten in conventie en reconventie
4.12.
[X] c.s. is overwegend in het ongelijk gesteld, zodat hij in de proceskosten van dit geding zal worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [A] tot aan deze uitspraak begroot op € 955,57 bestaande uit € 85,00 aan griffierecht, € 123,57 aan betekeningskosten en € 747,00 aan salaris gemachtigde. Voor de vordering in reconventie zullen geen extra kosten worden meegenomen nu deze bij de mondelinge behandeling is ingesteld en in nauwe samenhang met de vordering in conventie kan worden gezien. Het verweer daartegen van [A] valt daardoor grotendeels samen met de (mondelinge) toelichting op de vordering in conventie. De door [A] gevorderde nakosten zullen worden toegewezen voor het maximum te weten € 124,00.

5.De beslissing

De kantonrechter

in conventie
5.1.
veroordeelt [X] c.s. tot medewerking aan de in overweging 2.3. genoemde herstelwerkzaamheden die [A] in de woning wil (laten) uitvoeren, met machtiging van [A] om zelf te bewerkstelligen dat deze herstelwerkzaamheden uitgevoerd kunnen worden indien [X] c.s. zijn medewerking weigert;
5.2.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.3.
wijst de vorderingen af;
in conventie en in reconventie
5.4.
veroordeelt [X] c.s. in de proceskosten van dit geding, aan de zijde van [A] tot aan deze uitspraak begroot op een bedrag van € 955,57, vermeerderd met een bedrag van € 124,00 aan nakosten;
5.5.
verklaart de onderdelen 5.1 en 5.4 van deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Smedes, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2021. (HJB)