In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 3 augustus 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van [naam vennootschap] B.V. tegen Gedeputeerde Staten van Overijssel. De zaak betreft een last onder dwangsom die aan verzoekster is opgelegd vanwege het in werking hebben van een zand- en grindbedrijf zonder de vereiste vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb). Verweerder had op 27 juli 2020 een last onder dwangsom opgelegd, die in het bestreden besluit van 21 mei 2021 werd gehandhaafd. Verzoekster heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft op 29 juni 2021 het bestreden besluit geschorst, omdat onverwijlde spoed dat vereiste. Tijdens de zitting op 27 juli 2021 is de zaak behandeld, waarbij verzoekster en de derde-belanghebbenden, Stichting Leefbaar Buitengebied, aanwezig waren. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het niet op voorhand vaststaat of verzoekster over relevante emissierechten beschikt en dat de besluitvorming omtrent de vergunning op grond van de Nbw niet definitief kan worden beoordeeld in deze procedure.
De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het belang van verzoekster, die aanzienlijke economische gevolgen zou ondervinden van de handhaving van de last, zwaarder weegt dan het belang van handhaving. Daarom is het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en is het bestreden besluit geschorst tot zes weken na de uitspraak op het beroep. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster en is het betaalde griffierecht vergoed.