ECLI:NL:RBOVE:2021:3113

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 augustus 2021
Publicatiedatum
5 augustus 2021
Zaaknummer
08/910032-20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor brandstichting in Zwolle met gemeen gevaar voor goederen

Op 5 augustus 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 25-jarige man, die werd beschuldigd van het opzettelijk in brand steken van twee auto's in de Zwolse wijk Stadshagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte op 6 en 8 november 2019 brand heeft gesticht aan een Ford Focus en een BMW, waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De verdachte werd op 22 juli 2021 gehoord, waarbij de officier van justitie, mr. A. van Veen, de vordering indiende. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een belangrijke rol had gespeeld in de voorbereiding en uitvoering van de brandstichtingen, en dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 200 uur, waarvan 100 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de buurtbewoners, die zich onveilig voelden door de branden, die deel uitmaakten van een bredere problematiek van drugscriminaliteit in de wijk.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/910032-20 (P)
Datum vonnis: 5 augustus 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1996 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 22 juli 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Veen en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. J. Rump, advocaat in Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte met anderen opzettelijk twee auto’s in brand heeft gestoken.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 08 november 2019 in de gemeente Zwolle, tezamen en invereniging met een of meer anderen, althans alleen,opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen metbenzine, althans met een brandbare stof (die over/tegen een personenauto wasgesprenkeld/gegoten/gegooid), ten gevolge waarvan die personenauto (merk BMW,kleur grijs) (met inhoud) geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk gevalbrand is ontstaan,en daarvan gemeen gevaar voor die personenauto en/of een of meer goed(eren) indie personenauto, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 06 november 2019 in de gemeente Zwolle, tezamen en invereniging met een of meer anderen, althans alleen,opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen metbenzine, althans met een brandbare stof (die over/tegen een personenauto wasgesprenkeld/gegoten/gegooid), ten gevolge waarvan die personenauto (merk FordFocus, kleur grijs) (met inhoud) geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elkgeval brand is ontstaan,en daarvan gemeen gevaar voor die personenauto en/of een of meer goed(eren) indie personenauto, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

De rechtbank zal, ten behoeve van de leesbaarheid van dit vonnis, de ten laste gelegde feiten in chronologische volgorde bespreken.
4.1
Inleiding
Op 6 november 2019 doet [aangever 1] aangifte van brandstichting van haar grijze Ford Focus. Zij verklaart dat zij die nacht in haar woonkamer zat aan de [adres 2] en rond 01.30 uur geroezemoes hoorde bij de deur. Nog geen minuut later hoorde zij een knal. Zij is vervolgens poolshoogte gaan nemen en zag dat haar auto in brand stond. Naderhand heeft forensisch onderzoek plaatsgevonden aan het voertuig. Volgens de onderzoekers past het brandbeeld bij het overgieten van de motorkap met een vloeistof die daarna tot ontbranding is gebracht.
Op 8 november 2019 doet [aangever 2] aangifte van brandstichting van zijn grijze BMW. Hij verklaart dat hij die nacht rond 02.30 uur wakker werd gemaakt door zijn vrouw, die hem vertelde dat zijn auto in brand stond. Dit speelde zich af bij zijn woning aan de [adres 3] . Naderhand heeft forensisch onderzoek plaatsgevonden aan het voertuig. Hieruit blijkt dat brandstichting meer waarschijnlijk is dan welke andere vorm van brand(oorzaak) dan ook. De onderzoekers vermoeden dat ontbrandbare vloeistof is gebruikt om de brand te beïnvloeden. Zij beschrijven verder dat bij deze brand gevaar voor goederen te duchten is geweest.
Op 10 en 11 december 2019 heeft medeverdachte [medeverdachte] een verklaring afgelegd over bovenstaande brandstichtingen. Deze houdt in dat hij de voertuigen samen met verdachte in brand heeft gestoken. Volgens [medeverdachte] heeft [naam 1] , een vriendin van verdachte, hen bij de eerste brandstichting haar auto geleend en hen bij de tweede brandstichting naar de plaats delict gereden. [naam 1] heeft dit op 18 december 2019 tegenover de politie bevestigd. Diezelfde dag is ook verdachte gehoord. Hij heeft erkend dat hij aanwezig is geweest bij beide brandstichtingen.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw bepleit vrijspraak van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, omdat telkens geen sprake is geweest van een voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. Daartoe wijst de raadsvrouw op de rolverdeling tussen verdachte en [medeverdachte] bij beide brandstichtingen, die noch intellectueel, noch in de onderscheidenlijk verrichte handelingen gelijkwaardig te noemen is. Daarnaast voelde verdachte zich onder druk gezet door [medeverdachte] .
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Wettelijk kader medeplegen
Ten aanzien van beide feiten staat enkel ter discussie of verdachte al dan niet als medepleger van de brandstichtingen kan worden aangemerkt. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Wanneer het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband moeten worden gebracht, rust op de rechter de taak om – in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt – in de bewijsvoering dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. [1]
Brandstichting op 6 november 2019
De rechtbank zal het aandeel van verdachte in de brandstichting van 6 november 2019 afleiden uit de volgende beschikbare bewijsmiddelen.
Dit betreft allereerst de verklaring van [medeverdachte] . Hij verklaart dat de Ford Focus een auto betrof van een persoon die voor [namen] in drugs handelde. Tegen laatstgenoemden had hij bij de politie een belastende verklaring afgelegd en daarom werd hij door hen bedreigd. Verdachte wist dit volgens [medeverdachte] ook. Zij besloten gezamenlijk om de auto in brand te steken. [medeverdachte] zag dat verdachte benzine tankte in een Glassex fles. Verder regelde verdachte dat hij de auto van [naam 1] kon gebruiken om naar de plaats delict toe te rijden. Verdachte wilde zijn eigen auto niet gebruiken in verband met mogelijke camerabeelden. Bij de woning aangekomen goot verdachte de benzine over de auto heen en bracht dit in aanraking met open vuur. [medeverdachte] zag dat de auto vlam vatte.
Daarnaast is ook [naam 1] als verdachte gehoord. Zij verklaart dat zij haar auto had geruild met die van verdachte. Op het moment dat zij in de auto van verdachte ging zitten, zag zij een plastic flesje. Verdachte en [medeverdachte] reden weg in haar auto en toen zij terugkwamen, stonk haar auto helemaal naar benzine. Verder zijn op de telefoon van [naam 1] WhatsAppberichten aangetroffen van een gesprek dat zij heeft gevoerd met verdachte. In een bericht van 5 november 2019 om 21.21 uur zegt verdachte dat zij haar auto moet uitlenen. [naam 1] vraagt vervolgens waarvoor, waarop verdachte antwoordt dat ze even wat gaan ophalen maar dat ze zijn auto kennen. Om 22.06 uur vraagt verdachte of ze de auto nou mogen lenen of niet.
Over de brandstichting op 6 november 2019 verklaart verdachte dat hij die avond met [medeverdachte] in zijn auto reed. Op een gegeven moment hebben zij in Zwolle van auto gewisseld met die van [naam 1] . In de auto hoorde hij van [medeverdachte] dat hij een auto in brand wilde steken. Zij zijn toen naar een tankstation gereden, waar verdachte benzine heeft getankt in een leeg flesje dat in de auto lag. Daarna zijn ze in de auto van [naam 1] naar Stadshagen gereden. Verdachte weet niet precies hoe de straat heet, maar denkt dat zij daar al eerder hadden gekeken om te zien waar de auto stond en hoe zij het snelst weg konden rijden. Ze zijn beiden uitgestapt en samen naar de grijze auto gelopen. Verdachte is in overleg met [medeverdachte] op de uitkijk gaan staan. [medeverdachte] heeft de benzine uit het flesje op de voorruit van die auto gegooid en heeft vervolgens de benzine aangestoken. De auto vatte direct vlam. Verdachte zegt dat hij het puur voor de spanning deed en geen geld heeft gekregen voor zijn aandeel.
De rechtbank stelt op basis van bovenstaande vast dat verdachte de benzine heeft getankt, het vervoer heeft geregeld en bij de brandstichting aanwezig is geweest en daarbij een belangrijke rol heeft vervuld. Bovendien kan worden vastgesteld dat verdachte van tevoren al wetenschap had van het feit dat zij brand zouden gaan stichten. Verdachte heeft dus een rol gehad in de voorbereiding en de uitvoering van het delict. Ook heeft hij zich niet teruggetrokken, ondanks dat hij wist wat er ging gebeuren. De rechtbank ziet geen aanwijzingen dat verdachte zodanig onder druk werd gezet door [medeverdachte] dat niet van hem gevergd kon worden dat hij anders zou handelen. De rechtbank is gelet op dit samenstel van omstandigheden van oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking.
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde.
Brandstichting op 8 november 2019
De rechtbank zal het aandeel van verdachte in de brandstichting van 8 november 2019 afleiden uit de verklaringen die zijn afgelegd door de daarbij aanwezigen.
Medeverdachte [medeverdachte] verklaart dat hij en verdachte samen besloten om de auto van [naam 2] in brand te steken. Dit omdat zij hem niet met rust wilde laten. Uiteindelijk ging [naam 1] ook mee. Zij reed. Verdachte had volgens [medeverdachte] al een colafles met benzine in de auto liggen. Eenmaal aangekomen bij de woning van [naam 2] zagen ze een BMW staan op de plek waar zij altijd haar auto parkeert. Op aangeven van [medeverdachte] en verdachte stopte [naam 1] haar auto naast de BMW. Nadat [medeverdachte] en verdachte waren uitgestapt, zag hij dat verdachte de benzine vanuit de colafles over de voorruit van de auto goot en dat hij daar vervolgens een aansteker bij hield. De auto vatte direct vlam.
[naam 1] verklaart dat verdachte zijn auto bij [naam 3] zou parkeren en bij het busstation moest worden opgehaald. Dit was volgens verdachte handig voor het geval hij door de politie zou worden aangehouden. Verdachte en [medeverdachte] hadden die avond weer een flesje benzine bij zich. Zij werd gevraagd om de auto te besturen en moest naast een donkere auto stoppen. Verdachte en [medeverdachte] stapten vervolgens uit. Zij zag dat de één benzine over de auto gooide en dat de ander het aanstak, maar weet niet zeker wie wat deed.
Over deze tweede brandstichting verklaart verdachte dat hij die avond met [medeverdachte] en [naam 1] was. [medeverdachte] had al benzine gehaald, die in een colafles zat. In de auto werd besproken dat de auto van [naam 2] in brand zou worden gestoken. [naam 1] parkeerde de auto in de directe omgeving met draaiende motor. Hij en [medeverdachte] zijn toen uitgestapt. Verdachte ging op de uitkijk staan en zag dat [medeverdachte] de benzine uit de colafles over de BMW goot, wederom over het raam. Hij zag dat [medeverdachte] de benzine aanstak en wegrende. Daarna zijn ze teruggereden naar de plek waar hij zijn auto had geparkeerd. Verdachte verklaart dat dit alles is gebeurd volgens een vooropgezet plan. Achteraf bleek dat ze de verkeerde auto in brand hadden gestoken.
De rechtbank stelt op grond van bovenstaande vast dat verdachte bij de brandstichting aanwezig is geweest. De rechtbank ziet vervolgens aanleiding om aan te sluiten aan bij de verklaring van [naam 1] , omdat zij – anders dan verdachte en [medeverdachte] – geen motief heeft om in strijd met de waarheid te verklaren. Ook had zij volgens de verklaring van verdachte (directe omgeving) en [medeverdachte] (naast de BMW geparkeerd) voldoende zicht op wat er gebeurde. Dit houdt in dat de rechtbank ervan uitgaat dat verdachte willens en wetens een wezenlijke rol heeft vervuld in de voorbereiding en de uitvoering van de brandstichting. Dit blijkt ook wel uit het feit dat verdachte zelf verklaart dat sprake is geweest van een vooropgezet plan. Daar komt bij dat hij zich op geen enkel moment heeft teruggetrokken, terwijl dat onder deze omstandigheden wel van hem verlangd had mogen worden. De rechtbank is gelet op dit samenstel van omstandigheden van oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking.
Naar het oordeel van de rechtbank was bij beide brandstichtingen sprake van gemeen gevaar voor goederen, omdat in elk geval schade is ontstaan aan de ondergrond waarop de beide auto’s geparkeerd stonden.
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 8 november 2019 in de gemeente Zwolle, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen metbenzine (die over een personenauto was gegoten), ten gevolge waarvan die personenauto (merk BMW, kleur grijs) met inhoud is verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
2.
hij op 6 november 2019 in de gemeente Zwolle, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen metbenzine (die over een personenauto was gegooid), ten gevolge waarvan die personenauto (merk Ford Focus, kleur grijs met inhoud) is verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor goederen, te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 47 in samenhang met artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feiten 1 en 2
telkens het misdrijf:
medeplegen van het opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 200 uren, waarvan 100 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw verzoekt in het geval van een bewezenverklaring een deels voorwaardelijke taakstraf op te leggen, met een proeftijd van één jaar.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft twee auto’s in brand gestoken in de Zwolse wijk Stadshagen. De inhoud van het dossier wijst erop dat beide branden niet op zichzelf staan, maar voortkomen uit een Zwolse onderwereldoorlog en drugscriminaliteit in de wijk. In dit verband is de buurt in de afgelopen jaren regelmatig opgeschrikt door autobranden. Bewoners voelen zich daardoor niet meer veilig in hun woonomgeving, wat uiterst kwalijk is. Dat klemt te meer nu regelmatig, zo ook in deze zaak, een vergisbrand wordt begaan. Het is bezwaarlijk dat er niet alleen inbreuk wordt gemaakt op het woongenot van onschuldige buurtbewoners, maar ook op hun eigendom. De rechtbank vindt het verwerpelijk dat verdachte daar op het moment van de brandstichtingen niet bij na heeft gedacht.
De rechtbank heeft gelet op het strafblad van verdachte van 8 juni 2021. Hieruit blijkt dat hij niet vaker is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Alles overwegende acht de rechtbank de eis van de officier van justitie passend en geboden. Zij zal daarom aan verdachte opleggen een taakstraf van 200 uren, waarvan 100 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank wil verdachte door middel van een deels voorwaardelijke straf een waarschuwing geven, zodat hij niet opnieuw (dergelijke) strafbare feiten pleegt. Zij ziet geen aanleiding om de proeftijd op één jaar te stellen. De tijd dat verdachte in verzekering gesteld is geweest, wordt bij de uitvoering van de taakstraf in mindering gebracht.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feiten 1 en 2telkens het misdrijf:
medeplegen van het opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
200 (tweehonderd) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
100 (honderd) dagen;
- bepaalt dat van deze taakstraf een gedeelte van
100 (honderd) uren, te vervangen door hechtenis voor de tijd van
50 (vijftig) dagenvoor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later de tenuitvoerlegging gelast omdat de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarenzich schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat twee uren per dag aftrek plaatsvindt.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. van Vuure, voorzitter, mr. S.H. Peper en
mr. J.T. Pouw, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.H. Doldersum, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2021.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland, District IJsselland, onderzoek Marbella / nummer ON1R019129. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Feit 1
1. Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] namens [bedrijf] B.V. van 8 november 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina's 434-435):
(...) Feit : Brandstichting
Plaats delict : [adres 3]
Pleegdatum/tijd : Op vrijdag 8 november 2019 om 02:32 uur (...)
Ik werd rond 02:30 uur wakker gemaakt door mijn vrouw. Ik hoorde gelijk dat er mensen op straat aan het praten waren. Ik herkende de stemmen niet. Ik hoorde dat mijn vrouw zei: "Je auto staat in brand". Ik ben uit bed gestapt en ik keek uit het raam naar mijn auto. Ik zag dat het mijn auto betrof die flink in de brand stond. (...)
De aangever verstrekte over het beschadigde de volgende aanvullende informatie: (...)
Voertuig: Personenauto
Merk/type: Bmw 530e Iperforman
Kleur: Grijs
Kenteken: [kenteken 1] (...)
2. Het proces-verbaal forensisch onderzoek vervoermiddel (BMW [kenteken 1] ) van 3 december 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina's 437-441):
(...) Het betrof een brandstichting.
Gezien het brandbeeld is sprake van meerdere afzonderlijke brandpatronen. (…)
Gezien het feit dat een verhoogde meting werd waargenomen onder de bestrating, op de plaats van beide voorwielen, doen het bijbrengen van een ontbrandbare vloeistof om de brand te beïnvloeden, vermoeden. Waarschijnlijk werd daarna, vermoedelijk opzettelijk vuur bij/ingebracht, in welke vorm dan ook. Om die reden is brandstichting meer waarschijnlijk dan welke andere vorm van brand(oorzaak) dan ook.
Uit de beschreven situatie en het aangetroffen brandbeeld kon worden opgemaakt dat de brand, zonder de inzet van hulpdiensten, in het bijzonder de brandweer, zich verder had kunnen ontwikkelen, waarbij grotere schade te verwachten was geweest aan het voertuig en het wegdek. Derhalve kan worden gesteld dat bij deze brand gemeen gevaar
voor goederen was te duchten als bedoeld in artikel 157 onder lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. (…)
3. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] van 11 december 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina's 446-452):
(...) O: Brandstichting BMW Stadshagen:
Je hebt gisteren 10 december 2019 ook verklaard dat je samen met [verdachte] een BMW in de Zwolse wijk Stadshagen in de brand hebt gestoken. Jullie gingen er van uit dat deze auto van [naam 2] was.
V: Hoe is dat gegaan?
A: Die BMW stond geparkeerd op een plek waar [naam 2] altijd haar auto zet. (...) Ik heb deze auto samen met [verdachte] in de brand gestoken. Dit was ongeveer een week na de brandstichting van de Ford. (...) [verdachte] en ik besloten om naar het huis van [naam 2] te gaan om haar auto in de brand te steken. Dit omdat ze mij niet rust wilde laten. (...) Met z’n drieën, [verdachte] , [naam 1] en ik reden we weg naar de woning van [naam 2] in Stadshagen. We reden naar haar auto toe. [verdachte] had al een Cola fles met benzine in de auto liggen. (…) Aangekomen bij de woning van [naam 2] zagen we de BMW staan op de plek waar zij altijd haar auto parkeert. [naam 1] reed en stopte de auto naast de BMW, nadat wij hadden gezegd dat zij moest stoppen. [verdachte] en stapten uit. (…)
4. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [naam 1] van 18 december 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina's 465-473):

(…) Op de parkeerplaats zei [verdachte] dat hij zijn auto bij [naam 3] neer zou zetten. Hij zei dat dit handig was voor het geval hij aangehouden zou worden (...) Op de avond van de 2e brand zette [verdachte] zijn auto bij [naam 3] neer, hij liep naar de bushalte waar wij hem op moesten halen. Toen hadden ze ook weer een flesje benzine. Ik moest er langs rijden en hun afzetten. [verdachte] gooide er benzine overheen en [medeverdachte] stak het aan of andersom. [verdachte] moesten we daarna weer afzetten bij de bushalte. (…) Ik moest naast een donkere auto stoppen, ik dacht dat het een BMW was. Ik bestuurde de auto (…) [verdachte] en [medeverdachte] zaten achter in de auto. (...)

5. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] van 18 december 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina's 542-545):
(...) A: (…) Ik ben bij beide autobranden betrokken en wens hierover uitgebreid te verklaren.
(…) Op de dag van de brand waren [medeverdachte] , [naam 1] en ik bij elkaar. [naam 1] had [medeverdachte] al opgehaald uit Dalerpeel, ik kwam iets later. [medeverdachte] kwam op het idee om de huurauto van [naam 2] in de brand te steken. Hij wilde dit doen omdat hij ruzie met haar had. (...) We reden die avond of nacht met z'n drieën in de auto van [naam 1] , de VW Golf. [medeverdachte] had al benzine in de auto van [naam 1] . (...) In de auto werd besproken dat er een auto in de brand zou worden gestoken. Er werd gesproken over de auto van [naam 2] . [naam 1] reed. We reden in de richting van de woning van [naam 2] . [naam 1] parkeerde in de directe omgeving met draaiende motor. [medeverdachte] en ik zijn toen uitgestapt. (...) Dit alles is dus gebeurd volgens een vooropgezet plan. (...)
Feit 2
1. Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] van 6 november 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina's 567-570):
(...) A: Ik doe aangifte van het in brand steken van onze auto.
V: Wat is er gebeurd?
A: (…) Ik zat afgelopen nacht rond 01.30 uur al in de woonkamer. Rond die tijd hoorde ik geroezemoes bij de deur, Het was wat lawaaiig (...)
V: Hoe lang was dat geroezemoes bij de deur?.
A: Heel kort. Want nog geen minuut later hoorde ik een knal waardoor ik wel ben opgestaan en gaan kijken. Toen zag ik dat de auto in brand stond. Ik heb vervolgens meteen 112 gebeld. (...) De aangever verstrekte over het beschadigde de volgende aanvullende informatie:
Voertuig: Personenauto
Merk/type: Ford Focus; 1.6i 74
Kleur: Grijs (...)
2. Het proces-verbaal forensisch onderzoek vervoermiddel (Ford [kenteken 2] ) van 25 februari 2020, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina's 571-574):

(...) Het gehele brandbeeld en het brandverloop paste bij het overgieten van de motorkap met een ontbrandbare vloeistof, die daarna tot ontbranding wordt gebracht. (...)

3. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] van 11 december 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina's 446-452):

(...) De auto stond geparkeerd in Stadshagen (…) De auto betrof een drugsauto, ik bedoel daarmee dat deze die auto gebruiken om drugs mee te dealen. Met ze bedoel ik [naam 2] en [naam 4] waar ik de achternaam niet van weet. (…) Ze waren er achter gekomen dat ik tegen [namen] een verklaring had afgelegd en ik werd bedreigd door ze en ook anderen met wie ik was. Ik zal daar later uitvoeriger over verklaren, maar het was wel mijn motief om de auto in brand te steken. [verdachte] wist dat ik door hen bedreigd werd. We besloten allebei om de auto van hen in de brand te steken. [verdachte] wilde ook echt dat we het deden. Hij wilde [naam 2] afpersen. Zo hadden ze geen auto meer om te dealen en [verdachte] wilde [naam 2] met nog meer dingen afpersen. (...) Ik zag dat [verdachte] benzine tankte in een Glassex fles. (...) [verdachte] reed met mij naar Stadshagen. Hij regelde dat hij de auto van [naam 1] kon gebruiken om naar de auto van [naam 2] te rijden. Hij wilde zijn eigen auto niet gebruiken in verband met mogelijke camera beelden. (...) Ik reed in de auto van [naam 1] naar de plek waar de Ford stond. De Ford stond vlak voor de woning van [naam 4] zijn broer in Stadshagen. (...) [verdachte] goot de benzine over de auto heen, volgens mij over de voorruit en motorkap en toen hield hij er vlammetje bij. Ik liep al naar de auto terug en zag een steekvlam. Ik zag dat de auto vlam vatte en we zijn direct weer weg gereden. (…)

4. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [naam 1] van 17 december 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina's 455-464):
(...) A: [medeverdachte] wilde mijn auto lenen voor 10 minuten of zo. Het duurde niet lang zei hij. (…) Ik moest in [verdachte] zijn auto zitten en [medeverdachte] nam mijn auto mee. (...)
V: Je zei dat [medeverdachte] een flesje benzine had en dat de auto naar benzine rook?
A: Op het moment dat ik in de auto ging zitten van [verdachte] zag ik een flesje. Ik weet niet meer wat voor een soort flesje het was. Het was wel een klein flesje, (verdachte wijst ongeveer 20 cm aan) Het was een plastic flesje. Ik zag het flesje voor het eerst toen [medeverdachte] naar mijn auto toe liep, voor het wisselen van de auto op de parkeerplaats naast het station. Ik zag dat [medeverdachte] in zijn hand het kleine flesje vast hield. (…) Toen [medeverdachte] na het lenen van mijn auto terug kwam stonk mijn auto helemaal naar benzine. (…)
5. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [naam 1] van 18 december 2019 (pagina's 465-473):

(...) Eigenlijk klopt mijn verklaring die ik gisteren heb afgelegd met betrekking tot de 1e brand. Het enige verschil is dat [verdachte] mee was met [medeverdachte] . (...)

6. Een schriftelijk bescheid, inhoudelijke WhatsAppberichten tussen [naam 1] en [verdachte] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 655-657):
(…) 05-11-19 21:21 - [verdachte] : Leen je auto is
05-11-19 21:22 - [naam 1] : Waarvoor
05-11-19 21:23 - [verdachte] : Even wat ophalen maar deze auto kennen ze (...)
05-11-19 22:06 - [verdachte] : Mogen we m ou lenen ifniet (…)
7. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] van 18 december 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina's 542-545):
(...) V: Wat kun je verklaren over de eerste autobrand, de brandstichting van de grijze auto in Stadshagen?
A: Ik weet niet meer precies wanneer dit was, ik was eerder die avond met [medeverdachte] in mijn auto, de zwarte Volkswagen Polo. (…) [naam 1] kwam later met haar auto, de grijze Volkswagen Golf. Op de parkeerplaats zijn we van auto gewisseld met die van [naam 1] . We hebben haar volgens mij niet gezegd waarom we haar auto mee wilden hebben. (...) In de auto hoorde ik van [medeverdachte] dat hij een auto in de brand wilde steken. (…) [medeverdachte] en ik zijn toen volgens mij naar het tankstation van de Shell aan de Blaloweg gereden. Ik heb toen benzine getankt in een of ander leeg flesje dat in de auto lag. (…)
V: Wat gebeurde er toen?
A: We zijn toen in de auto van [naam 1] naar de wijk Stadshagen gereden. We reden naar een straat, ik weet niet hoe die heet. [medeverdachte] en ik waren daar volgens mij al eerder die wezen kijken waar die auto stond en hoe je het snelst weg kon rijden. [medeverdachte] wist waar die auto stond. Met deze auto werd drugs rondgereden. [medeverdachte] reed. Hij parkeerde de auto op de weg dusdanig dat we snel weg konden rijden. We zijn toen beiden uitgestapt. We zijn toen samen naar de grijze auto gelopen. (…) De auto vatte direct vlam. (...)
8. De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 22 juli 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

(…) De jongste rechter vraagt mij of ik nog weet hoe de auto geparkeerd stond; wat er in de buurt was. Het was een rijtjeshuis. De auto stond met de neus richting de deur. De jongste rechter vraagt mij wat ik denk dat de afstand was tussen de auto en de woning. Een meter of zes. Het huis zou geraakt kunnen worden. (…)

Voetnoten

1.HR 4 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:187.