ECLI:NL:RBOVE:2021:3156

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
10 augustus 2021
Zaaknummer
9290676 \ CV EXPL 21-2708
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de naleving van geheimhoudings-, concurrentie- en relatiebedingen in een arbeidsovereenkomst na opzegging door werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 20 juli 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen HPI Group B.V. en [A]. HPI, een bedrijf dat actief is in de kunststof verpakkingsindustrie, vorderde dat [A], die kort daarvoor zijn arbeidsovereenkomst had opgezegd om bij een concurrent te gaan werken, gehouden zou worden aan de geheimhoudings-, concurrentie- en relatiebedingen uit zijn arbeidsovereenkomst. De werknemer had zijn contract met HPI opgezegd na slechts 11 werkdagen, omdat hij een aanbod had gekregen van AST, een concurrent van HPI. HPI vorderde onder andere dat [A] zou worden verboden om voor AST of aan AST gelieerde ondernemingen te werken en dat hij de overtredingen van de bedingen zou staken. De kantonrechter oordeelde dat HPI een gerechtvaardigd belang had bij handhaving van de bedingen, maar beperkte de duur van het concurrentiebeding tot 9 maanden, te rekenen vanaf de datum van opzegging. De rechter legde een dwangsom op voor elke overtreding van de bedingen. De vorderingen van [A] in reconventie, waaronder schorsing van de bedingen, werden afgewezen. De kosten van de procedure werden toegewezen aan HPI.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 9290676 \ CV EXPL 21-2708
Vonnis in kort geding van 20 juli 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap
HPI GROUP B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam,
eisende partij in conventie, tevens verweerder in reconventie,
hierna te noemen HPI,
gemachtigde: mr. P. Trip,
tegen
[A],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie, tevens eisende partij in reconventie,
hierna te noemen [A] ,
gemachtigde: mr. U. Hoogland.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van HPI van 22 juni 2021 met producties genummerd 1 t/m 20,
- aanvullende producties van HPI, genummerd 21 t/m 41,
- de pleitnota van HPI houdende wijziging van eis,
- de pleitnota van [A] , houdende eis in reconventie,
- producties van [A] , genummerd 1 t/m 9,
- de reactie op de producties en pleitaantekeningen van de kant van [A] ,
- de mondelinge behandeling van 6 juli 2021, waarvan door de griffer aantekeningen zijn bijgehouden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar het geschil over gaat

HPI is houdstervennootschap en staat aan het hoofd van een groep van vennootschappen die zich bezig houden met de productie en verkoop van kunststof producten en verpakkingen, waaronder PET flessen. Het gaat daarbij om de toepassing van plastic door middel van verschillende blaastechnieken. Om haar activiteiten uit te breiden heeft HPI in 2020 het bedrijf ‘Pet Innovators B.V.’ in Nederland overgenomen, evenals het bedrijf ‘Geku Plastik GmbH’ (hierna Geku) in Duitsland.
[A] is een ervaren verkoper in de branche voor kunststof verpakkingen. Hij heeft ruim 18 jaar gewerkt voor het bedrijf Dumocom B.V. (hierna: Dumocom). Na een gesprek tussen HPI en [A] op 29 maart 2021 heeft [A] zijn arbeidsovereenkomst bij Dumocom opgezegd en heeft hij door ondertekening op 31 maart 2021 een arbeidsovereenkomst met HPI gesloten. Uit hoofde daarvan is [A] met ingang van 1 mei 2021 krachtens arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en zonder proeftijdbeding bij HPI in dienst is gekomen. In de arbeidsovereenkomst is een geheimhoudingsbeding, een concurrentiebeding en een relatiebeding opgenomen met daaraan gekoppeld een boetebeding. Op 18 mei 2021 heeft [A] de arbeidsovereenkomst met HPI opgezegd. Hij heeft dat gedaan omdat zijn voormalige werkgever, het bedrijf Dumocom, overgenomen gaat worden door het Duitse bedrijf ‘AST Kunststoffverarbeitung GmbH’ (hierna: AST) en hij vanuit die hoek een aanbieding heeft gekregen die hij naar eigen zeggen niet kan laten lopen.
HPI wil [A] houden aan de bedingen uit de arbeidsovereenkomst. In het kader daarvan heeft zij in kort geding gevorderd dat [A] zal worden veroordeeld om de overtredingen van de bedingen uit de arbeidsovereenkomst te staken en gestaakt te houden op straffe van een dwangsom, alsmede betaling van reeds verbeurde boetes als gevolg van de overtreding van de bedingen en hem te verbieden werkzaam te zijn voor (o.a.) AST en aan AST gelieerde ondernemingen op straffe van een dwangsom.
[A] heeft in reconventie gevraagd om schorsing dan wel matiging en/of beperking van de bedingen.

3.De feiten

3.1.
[A] heeft een arbeidsovereenkomst gesloten met HPI. Het door [A] ondertekende contract heeft hij op 31 maart 2021 terugzonden naar HPI. Op basis van deze arbeidsovereenkomst is [A] met ingang van 1 mei 2021 in dienst gekomen van HPI in de functie van Sales Manager voor alle blaasbedrijven binnen de HPI Group, tegen een bruto salaris van € 6.000,= per maand (exclusief vakantietoeslag) met daarnaast een bonusregeling.
3.2.
In deze arbeidsovereenkomst zijn de volgende bedingen opgenomen:
Artikel 13 Geheimhouding
De werknemer is zowel tijdens als na het einde van het dienstverband verplicht tot geheimhouding van al het geen hem in verband met zijn tewerkstelling bij werkgever bekend is geworden omtrent bedrijfsaangelegenheden en aangelegenheden betreffende relaties van werkgever, die geheim zijn of waarvan hij het vertrouwelijke karakter begrijpt, weet of redelijkerwijs kan vermoeden.
Artikel 14 Concurrentiebeding
Gedurende de dienstbetrekking, zomede gedurende een periode van 18 maanden na het einde van de arbeidsovereenkomst, zal werknemer, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van werkgever, geen activiteiten ondernemen op welke wijze en in welke vorm dan ook, hetzij in dienstbetrekking, hetzij onder eigen naam, hetzij door middel van samenwerking met natuurlijke of rechtspersonen, welke gelijk, gelijksoortig of aanverwant zijn aan de acticiteiten van de werkgever, hieronder begrepen (financiële) deelname in en / of (in)directe zeggenschap over bedrijven welke gelijk, gelijksoortig of verwant zijn aan de activiteiten van de werkgever. Het in dit artikel bepaalde zal ook bij wijziging van de functie van de werknemer gelding behouden.
Artikel 15 Relatiebeding
Het is de werknemer zonder voorafgaande toestemming van de werkgever verboden om binnen een tijdvak van 18 maanden nadat de arbeidsovereenkomst om welke reden dan ook is geëindigd, op enigerlei wijze, hetzij direct, hetzij indirect, de relaties van werkgever te benaderen, reclame te maken dan wel onder hen te werven, met de kennelijke bedoeling met hen direct of indirect in de uitoefening van beroep of bedrijf een overeenkomst aan te gaan.
Het is de werknemer bovendien verboden zonder voorafgaande toestemming van de werkgever om binnen een tijdvak van 18 maanden nadat deze overeenkomst om welke reden dan ook is beëindigd, hetzij direct, hetzij indirect, al dan niet voor eigen rekening, dan wel in dienst van een ander, opdrachten te aanvaarden van c.q. werkzaamheden te verrichten voor ondernemingen en relaties die ten tijde van de beëindiging tot de directe relaties en afnemers van werkgever of diens rechtsopvolger en / of daaraan gelieerde ondernemingen konden worden gerekend, ongeacht op wiens initiatief het contact tot stand komt.
Onder relaties van de werkgever worden verstaan die ondernemingen waaraan de werkgever, in de periode gelegen binnen 18 maanden voor uitdiensttreding van de werknemer, diensten en / of zaken levert of heeft geleverd, alsmede die ondernemingen waaraan de werkgever een offerte heeft uitgebracht waarvan de geldigheidsduur nog niet is verstreken of waarover onderhandelingen gaande zijn.
Artikel 16 Boetebeding
In afwijking van artikel 7:650 leden 3 en 5 BW zal werknemer bij iedere overtreding van de bepalingen 13, 14, 15 een onmiddellijk opeisbare tot voordeel van de werkgever strekkende boete verbeuren van € 5.000,- per dag voor iedere dag dat de overtreding voortduurt.
Overtreding van de artikelen 11, 12, 13, 14 en 15 gedurende de looptijd van de arbeidsovereenkomst kunnen bovendien als dringende reden voor ontslag op staande voet beschouwd worden.
3.3.
Op 18 mei 2021 heeft [A] aan HPI meegedeeld dat hij de arbeidsovereenkomst met HPI opzegt na een aanbod van de zijde van AST.
3.4.
HPI en AST zijn beiden actief in de kunststof verpakkingsbranche in (onder meer) Nederland en Duitsland.
3.5.
Bij brief van 20 mei 2021 heeft de directeur van HPI op de opzegging gereageerd. In dit schrijven spreekt de directeur van HPI zijn teleurstelling uit over de opzegging van [A] en spreekt hij [A] aan op nakoming van de bedingen uit de arbeidsovereenkomst, in het bijzonder met het oog op mogelijke indiensttreding bij AST dan wel een aan AST gelieerde onderneming.

4.Het geschil in conventie

4.1.
HPI vordert samengevat om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis
(I) [A] te veroordelen om de overtredingen van de bedingen (geheimhouding- concurrentie- en relatiebeding) te staken dan wel het onrechtmatig handelen te staken (bestaande uit het contact hebben met AST of aan AST gelieerde ondernemingen) en [A] te bevelen om elk contact met AST gedurende de looptijd van de bedingen gestaakt te houden op straffe van een dwangsom;
(II) veroordeling van [A] tot betaling van verbeurde boetes (€ 285.000) uit hoofde van overtreding van de bedingen danwel tot betaling van een voorschot daarop dan wel een voorschot op schadevergoeding door overmaking op de derdengeldrekening van de advocaat van HPI,
(III) vergoeding van wettelijke rente over de onder II genoemde bedragen,
(IV) veroordeling tot afgifte van een schriftelijke verklaring dat [A] zich zal houden aan de bedingen uit de arbeidsovereenkomst op straffe van een dwangsom,
(V) [A] te verbieden om gedurende een periode van 18 maanden werkzaam te zijn voor Euro Moldings B.V. en/of AST en/of Dumocom en/of enige andere aan die ondernemingen gelieerde onderneming en/of voor een onderneming waar soortgelijke diensten of producten als die van HPI worden aangeboden, op straffe van een dwangsom,
(VI) veroordeling van [A] in de kosten en de nakosten van de procedure.
4.2.
[A] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.Het geschil in reconventie

[A] vordert in reconventie
Primairschorsing van het (non)concurrentiebeding en beperking van het relatiebeding tot uitsluitend de relaties waarmee [A] direct contact heeft gehad in de 11 werkdagen van zijn dienstverband, betreffende de vennootschappen Pet Innovations en Geku Plastic GmbH,
Subsidiair, gedeeltelijke schorsing van het (non)concurrentiebeding, in die zin dat het [A] is toegestaan werkzaamheden voor AST en/of aan AST gelieerde bedrijven te gaan verrichten, althans een in goede justitie te bepalen datum van schorsing, zodat [A] nadien in dienst kan treden bij die bedrijven, alsmede beperking van het relatiebeding tot uitsluitend de relaties waarmee [A] direct contact heeft gehad in de 11 werkdagen van zijn dienstverband, betreffende de vennootschappen Pet Innovations en Geku Plastic GmbH,
Meer subsidiair, het (non)concurrentiebeding te beperken in duur tot drie maanden vanaf 18 mei 2021 en tot een reikwijdte van 30 km, dan wel een nader te bepalen duur en reikwijdte of andere geografische beperking van het beding,
Uiterst subsidiair, voor het geval geen hele of gedeeltelijke schorsing van het (non)concurrentiebeding en relatiebeding plaatsvindt en [A] daardoor werkloos blijft omdat hem wordt verboden voor AST of een aan AST gelieerde partij werkzaam te worden, te bepalen dat HPI gehouden is aan [A] een in de zin van artikel 7:653 lid 5 BW bedoelde vergoeding te betalen gelijk aan het loon dat [A] bij HPI ontving of het loon dat [A] zou hebben verdiend indien HPI hem niet onverkort aan het (non)concurrentiebeding zou hebben willen houden, ter vervanging van het gemis aan inkomen, te rekenen vanaf 1 juli 2021 tot het moment dat [A] niet langer belemmerd wordt door de in de arbeidsovereenkomst opgenomen bedingen of hij elders een gelijk betaalde functie heeft kunnen betrekken, dit alles teneinde in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien.

6.De beoordeling

In conventie
Spoedeisendheid
6.1.
De kantonrechter is van oordeel dat het spoedeisend belang bij de vordering van HPI evident is. Het spoedeisend belang is immers gelegen in de omstandigheid dat [A] zijn dienstverband bij HPI heeft opgezegd om per 1 juli 2021 of in elk geval zo spoedig mogelijk in dienst te treden bij de concurrent van HPI, te weten AST of een aan AST gelieerde onderneming.
6.2.
Het karakter van een voorziening brengt met zich dat de aan de vordering ten grondslag gelegde feiten voldoende aannemelijk dienen te zijn en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is, dat die vorderingen in een nog te voeren bodemprocedure zullen worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of verdere bewijslevering is in kort geding in beginsel geen plaats. De beoordeling in kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over de geschillen tussen partijen.
Inhoudelijke beoordeling
6.3.
De kantonrechter zal de vordering onder I, strekkende tot het achterwege laten van overtredingen van de bedingen uit de arbeidsovereenkomst met HPI, toewijzen voor zover het een duur betreft van 9 maanden te rekenen vanaf 18 mei 2021 en op straffe van een dwangsom van € 5.000,= voor iedere overtreding, alsmede € 5.000,= voor iedere dag (of dagdeel) dat de overtreding voortduurt met een maximum van € 500.000,=. De overige vorderingen worden afgewezen. Aan dit oordeel ligt de volgende motivering ten grondslag.
6.4.
Bij de beoordeling ligt de vraag voor of het onverkort handhaven van de bedingen uit de arbeidsovereenkomst noodzakelijk is vanwege zwaarwegende omstandigheden aan de kant van HPI, en of in verhouding tot dat te beschermen belang het belang van [A] om elders in dienst te treden in belangrijke mate wordt belemmerd. De omstandigheden die bij die belangenafweging een rol spelen worden hierna besproken.
Het dienstverband bij HPI
6.5.
[A] is welbewust een arbeidsovereenkomst aangegaan met HPI. De overeenstemming daarover is weliswaar in korte tijd tot stand gekomen, maar dat neemt niet weg dat [A] over die keus heeft kunnen nadenken. Het begon op 29 maart 2021 met een eerste gesprek met HPI en het toesturen van een concept arbeidsovereenkomst. Hij heeft van de inhoud daarvan dus meteen al kennis kunnen nemen. Vervolgens heeft [A] op 30 maart 2021 zijn arbeidsovereenkomst met Dumocom opgezegd en heeft hij op 31 maart 2021 de definitieve versie van de arbeidsovereenkomst met HPI ondertekend en aan HPI retour gezonden. In een email gaf [A] aan dat hij er zin in had om bij HPI te beginnen. Hij had op dat moment een reden om weg te willen bij zijn vorige werkgever Dumocom en vond het aanbod dat HPI hem deed erg aantrekkelijk en hij is daarop ingegaan. Daarmee is [A] bewust een arbeidsovereenkomst met HPI aangegaan en heeft hij uitdrukkelijk getekend voor de daarin opgenomen bedingen. In die zin bestaat er geen aanleiding om hem niet aan de bedingen te houden.
De opzegging van [A]
6.6.
Bovendien is niet gebleken dat HPI hem een reden heeft gegeven om snel weer op te zeggen. Hij heeft er zelf voor gekozen om op het voorstel van AST in te gaan. Volgens [A] heeft hij acht geslagen op de belangen van HPI door meteen op 18 mei 2021 mondeling bij de directeur van HPI zijn opzegging te doen en daarbij kort toe te lichten dat hij een aanbod had gekregen van AST. Naar het oordeel van de kantonrechter gaat [A] er daarbij aan voorbij dat hij weet dat AST een belangrijke concurrent is in de markt en dat hij alvorens op te zeggen bij HPI ervoor had kunnen kiezen om eerst met HPI het gesprek aan te gaan over het voorstel dat aan hem was voorgelegd. Dat heeft hij niet gedaan. [A] heeft zonder overleg met HPI een besluit genomen en heeft meteen aan HPI zijn opzegging van de arbeidsovereenkomst meegedeeld. Daarmee stond HPI voor een voldongen feit en heeft [A] het risico genomen dat hij gehouden zou worden aan de hiervoor genoemde bedingen in de arbeidsovereenkomst. [A] heeft op de zitting verklaard dat hij begrijpt dat HPI niet blij is met zijn keus, maar voor hem was dat geen reden om nader met HPI in gesprek te gaan. Volgens zijn zeggen was het aanbod van AST te mooi en kon hij die kans niet laten lopen. Naar voorshands oordeel van de kantonrechter kan [A] de gevolgen van zijn keus in deze situatie niet zomaar op HPI afwentelen. Weliswaar heeft [A] een belang om te kunnen kiezen voor welk bedrijf hij wil werken, maar anderzijds heeft hij als goed werknemer ook de plicht om rekening te houden met de belangen van HPI als zijn werkgever.
Het belang van HPI
6.7.
Ten aanzien van het belang van HPI bij handhaving van het non concurrentiebeding en het relatiebeding heeft [A] het verweer gevoerd dat het dienstverband bij HPI slechts van korte duur is geweest. Het begon op 1 mei 2021 en duurde met inachtneming van de opzegtermijn voort tot 1 juli 2021. Feitelijk heeft [A] alleen in de periode van 1 mei 2021 tot 18 mei 2021 (de dag van zijn opzegging) voor HPI gewerkt. Volgens [A] gaat het om slechts 11 werkdagen. Daarna is hij naar huis gestuurd en is hij afgesloten van de systemen van HPI. De korte duur van het dienstverband betekent echter niet dat de bedingen uit de arbeidsovereenkomst geen werking meer hebben of dat HPI geen belang zou hebben bij handhaving van de bedingen. HPI heeft haar belang genoegzaam toegelicht. Zij zegt daarover dat de pijn door de keus van [A] niet valt te verzachten door afspraken te maken over het benaderen van specifieke relaties. De pijn is met name gelegen in het non-concurrentiebeding, omdat [A] het voornemen heeft om bij de directe concurrent (AST) in dienst te treden. Juist omdat [A] een ervaren verkoper is, heeft hij zich in de genoemde 11 werkdagen in mei 2021 snel een beeld kunnen vormen van de organisatie en bijvoorbeeld de prijsopbouw bij HPI. Hij is immers meteen volwaardig op management niveau bij de organisatie van HPI betrokken. Met die kennis komt de concurrent op een oneerlijke manier in het voordeel ten opzichte van HPI. De kantonrechter is voorshands van oordeel dat het door HPI geschetste belang aannemelijk is en gewicht in de schaal legt. De manier waarop [A] in zijn verweer probeert zowel de mate van concurrentie door AST als het belang van de door hem opgedane bedrijfsinformatie bij HPI te ontkrachten is naar voorshands oordeel niet overtuigend. Hoewel [A] ontkent dat hij op 30 juni 2021 in een mailbericht aan een contactpersoon bij E-proplast (een aan AST gelieerde onderneming) informatie van HPI heeft gebruikt, heeft hij daarmee wel de schijn tegen zich. Dat komt omdat [A] in dat rekenvoorbeeld voor het berekenen van transportkosten uitgaat van de afstand tussen Gildehaus, een klein plaatsje in Duitsland waar bij benadering het bedrijf Geku (van HPI) is gevestigd, en de plaats Treffurt waar de grootste klant van Geku zich bevindt. Bovendien neemt hij als voorbeeld een fles van 28 gram, terwijl Geku een dergelijke fles in het assortiment heeft, en rekent hij met een prijs, waarvan HPI onbetwist stelt dat dat een door haar gehanteerde prijs is. Het gebruik van die feiten geeft op zijn minst te denken. Ook het verweer van [A] dat HPI en AST beiden slechts kleine spelers zijn in de totale markt, snijdt geen hout aangezien zij beiden in de geografische regio waarin zij opereren wel elkaars directe concurrenten zijn. Daar komt bij dat het voor de vraag of de bedrijven al dan niet concurrenten van elkaar zijn, niet noodzakelijk is dat zij ten aanzien van al hun producten concurrerend zijn. HPI heeft voldoende toegelicht dat AST voor haar een grote concurrent is.
Slotsom
6.8.
De afweging van belangen brengt mee dat HPI een gerechtvaardigd belang heeft bij handhaving van het geheimhoudingsbeding, het non-concurrentiebeding en het relatiebeding in het bijzonder ten aanzien van AST of aan AST gelieerde ondernemingen. De bedingen hebben betrekking op een tijdelijke belemmering van de activiteiten die in dit geval door [A] mogen worden verricht, omdat er geen activiteiten mogen worden verricht ten behoeve van een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die zich bezighoudt met vergelijkbare activiteiten als HPI, zoals in artikel 14 van de arbeidsovereenkomst met HPI is omschreven. En verder zijn het in artikel 13 genoemde geheimhoudingsbeding en het in artikel 15 genoemde relatiebeding van toepassing. In de korte duur van het dienstverband met HPI wordt wel aanleiding gevonden om de werking van de bedingen qua tijdsduur te matigen. Mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het belang van HPI en de kennis die ook tijdens een dergelijk kort dienstverband is opgedaan, wordt de werking van de bedingen beperkt tot een periode van 9 maanden te rekenen vanaf 18 mei 2021. Aan deze veroordeling zal een dwangsom worden verbonden van € 5.000,= voor iedere overtreding alsmede voor iedere dag dat de overtreding voortduurt met een maximum van € 500.000,=.
6.9.
HPI heeft verder onder II betaling gevorderd van reeds verbeurde boetes dan wel een voorschotbetaling op schadevergoeding en onder III betaling van de wettelijke rente daarover. Deze vorderingen worden afgewezen. De kort geding procedure leent zich er niet voor om vast te stellen of en in hoeverre er reeds sprake is geweest van overtreding van de bedingen en evenmin om vast te stellen of er schade is geleden en tot welk bedrag. Bovendien is niet gebleken van een spoedeisend belang bij de gevraagde betalingen.
6.10.
Aangezien het door HPI gevorderde onder IV qua strekking overeenkomt met de primaire vordering onder I, kan een afzonderlijke beslissing daarover - en daarmee samenhangend een veroordeling – achterwege blijven.
6.11.
De vordering onder V betreft een verbod om werkzaam te zijn voor Euro Mouldings B.V. en/of AST Kunststoffverarbeitung GmbH en/of Dumocom. Een dergelijk verbod is qua strekking gelijk aan het gevorderde onder I. De veroordeling die daaruit voortvloeit houdt al in de handhaving van de bedingen en in het bijzonder om binnen een bepaalde periode geen activiteiten te verrichten ten aanzien van AST en/of aan AST gelieerde ondernemingen op welke wijze en in welke hoedanigheid dan ook. De bedrijven Euro Mouldings B.V. en Dumocom B.V. zijn aan te merken als aan AST gelieerde bedrijven, zodat eventuele activiteiten ten behoeve van die bedrijven al vallen onder de veroordeling. Het is niet wenselijk en ook niet nodig om ten aanzien van die bedrijven twee maal een veroordeling onder dwangsom op te nemen. Verder wordt onder V gevorderd het verbod om werkzaam te zijn voor andere ondernemingen waar soortgelijke diensten en of producten als die van HPI worden aangeboden. Een dergelijke algemene formulering valt al onder werking van de bedingen, zodat er geen reden is om daarvoor een aparte veroordeling in dit vonnis op te nemen.
Proceskosten
6.12.
Als voornamelijk in het ongelijk gestelde partij zal [A] worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Deze kosten worden tot aan deze uitspraak aan de zijde van HPI begroot op € 126,= voor griffierecht, € 87,61 voor explootkosten en € 747,= voor salaris gemachtigde (volgens het liquidatietarief kort geding kanton). Dat is samen een bedrag van € 960,61. Daarnaast is voor nakosten toewijsbaar een bedrag van € 124,=.
In reconventie
6.13.
Op basis van de beslissing in conventie en de onderbouwing daarvan, waarbij [A] kort gezegd wordt gehouden aan de nakoming van de bedingen uit de arbeidsovereenkomst, moeten de vorderingen in reconventie worden afgewezen.
6.14.
Dat geldt ook voor de uiterst subsidiaire vordering van [A] die strekt tot toekenning van een vergoeding als bedoel in artikel 7:653 lid 5 BW. Daar ligt de volgende motivering aan ten grondslag. Bij een handhaving van de bedingen voor een periode van 9 maanden bestaat er een belemmering voor [A] om bij bepaalde bedrijven aan het werk te kunnen gaan en daar inkomen te verwerven. [A] is echter niet ingegaan op andere mogelijkheden om elders een inkomen te verwerven. Daarmee heeft hij onvoldoende onderbouwd dat hij, zoals hijzelf aanvoert, werkloos zal blijven. Bovendien heeft [A] niet nader onderbouwd in hoeverre hij een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde vergoeding om daarmee in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien.
6.15.
Als in het ongelijk gestelde partij dient [A] te worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Deze kosten worden tot aan deze uitspraak aan de zijde van HPI begroot op € 373,50 (de helft van het liquidatietarief kort geding kanton) voor salaris gemachtigde.

7.De beslissing in kort geding

De kantonrechter,
In conventie,
7.1.
veroordeelt [A] om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis de overtredingen van het in de arbeidsovereenkomst opgenomen geheimhoudings-, concurrentie- en relatiebeding te staken en gestaakt te houden, in het bijzonder ten aanzien van AST en aan AST gelieerde ondernemingen, op welke wijze en in welke hoedanigheid dan ook, gedurende een periode van 9 maanden te rekenen vanaf 18 mei 2021, een en ander op straffe van een dwangsom van € 5.000,= voor iedere overtreding, alsmede € 5.000,= voor iedere dag (of dagdeel) dat de overtreding voortduurt tot een maximum van € 500.000,=;
7.2.
veroordeelt [A] in de kosten van deze procedure tot op heden aan de zijde van HPI begroot op € 960,61, waaronder € 747,= wegens het salaris van de gemachtigde en in de nakosten tot op heden aan de zijde van HPI begroot op € 124,=;
7.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
In reconventie,
7.5.
wijst de vorderingen van [A] af;
7.6.
veroordeelt [A] in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van HPI begroot op € 373,50 voor salaris gemachtigde;
7.7.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kosten veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J.H. van Meegen, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2021.