In deze zaak heeft de man, eiser, een kort geding aangespannen tegen de vrouw, gedaagde, met als doel het opheffen van een executoriaal loonbeslag dat was gelegd door de deurwaarder op verzoek van de vrouw. Dit beslag was gelegd ter uitvoering van een beschikking van de rechtbank Overijssel van 31 mei 2018, waarin de man was verplicht om kinderalimentatie te betalen voor hun vier kinderen. De man stelde dat er geen achterstand in de betalingen was en dat het beslag derhalve onrechtmatig was. Tijdens de mondelinge behandeling werd vastgesteld dat de man zijn betalingsverplichtingen correct was nagekomen en dat er op het moment van beslaglegging geen achterstand bestond. De vrouw had een bedrag van € 2.202,40 geclaimd als achterstand, maar de voorzieningenrechter concludeerde dat het ingehouden bedrag van € 2.228,31 dat door de werkgever van de man was ingehouden, voldoende was om aan de betalingsverplichtingen te voldoen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het beslag niet langer gerechtvaardigd was en heeft het opgeheven. Daarnaast werd de vrouw veroordeeld tot terugbetaling van de ingehouden bedragen aan de man en in de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken op 12 augustus 2021.